| |
| |
| |
Het gewoel om boekenfeesten
Met de nieuwe aanbiedingen van De Bezige Bij aan de boekhandel stapte ik na de oorlog eerst naar mijn oude baas Chris Leeflang, directeur van boekhandel Broese in Utrecht. Bij wijze van try-out. Zijn mening over de aanbieding was een goede richtlijn voor hoe die bij andere grote boekhandels zou uitvallen. Na vijf bezoeken wist je trouwens precies hoe de vork in de steel stak.
Chris was geen gemakkelijke inkoper. Hij heeft heel wat uitgevers of hun vertegenwoordigers laten zweten. Vooral als de grafische vormgeving niet in zijn smaak viel stak hij dat niet onder stoelen of banken. Zijn humeurigheid kende ik van uit de tijd dat ik bij hem werkte. Het was een kwestie van er goed mee weten om te springen. Dat lukte me en we werden goede vrienden. Hij ontving mij na enige tijd niet meer aan het tafeltje in de winkel, eigenlijk moet ik zaak schrijven, maar in zijn kleine, goed ingerichte kantoor, waar Louis Couperus je vanaf een foto bestraffend aankeek. Er ontbrak nooit een vaas met een verzorgd boeket bloemen. De fraaiste van de boeken, die de laatste tijd waren binnen gekomen lagen er in keurig opgebouwde stapels op tafel. Met de eerste de beste greep kon Chris aantonen hoe een boek moest worden uitgegeven.
Verkooppraatjes hadden weinig zin. Als Chris tien exemplaren in zijn hoofd had, dan was het verspilling van energie om te trachten er twaalf van te maken. Het tijdstip van onze afspraken werd spoedig op het eind van de middag gesteld. Daarna was het vaste prik dat wij in restaurant Het Koetshuis in Veenendaal gingen dineren. De Zwitserse restaurateur, Fritz, ontving zijn klanten met perfecte hoffelijkheid. Chris, die snel met bedienend personeel in de clinch kon liggen, voelde zich er volledig op zijn gemak. Het menu bestond meestal uit een pot au feu, een op het houtvuur geroosterde kip, salade die de maître, na vastgesteld te hebben welke hoe- | |
| |
veelheid knoflook gewenst was, eigenhandig aan tafel aanmaakte en als dessert een Pêche Melba of een Poire belle Hélène. Dat alles koste tien gulden en de aanbevolen wijn zes of zeven. In de winter deed Fritz ons na de maaltijd met een brandende stallantaarn in de hand tot aan de auto uitgeleide. Kortom, dat waren tijden.
Chris had na de bevrijding het in 1941 gestaakte werk van de toenmalige Boekenweek-commissie opgepakt en was voorzitter van de nieuwe Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse Boek geworden. Aan het haardvuur en tijdens het eten filosofeerden wij over hoe de propaganda voor het boek zou moeten worden aangepakt. Problemen in het leven, die er zeker waren, kwamen ook ter sprake, maar met Chris over politiek praten had geen enkele zin. Bij het uitspreken van de letters PvdA of de naam Den Uyl werd hij kwaad.
In 1948 zorgde hij ervoor dat ik op zijn meestal niet al te democratische manier als uitgeverslid in de commissie werd benoemd. Het was voor mij een indrukwekkend genootschap van boekverkopers en uitgevers. Hoewel de gemiddelde leeftijd daar niet veel aanleiding toe gaf, ging het er enigszins studentikoos toe. Nieuwe leden werden ingegeten, vertrekkende uitgegeten. Bij het intree-diner werd van de nieuwelingen verwacht dat zij een witte stropdas droegen, geen groene. Zij behoorden over een hen aan tafel opgedragen onbenullig onderwerp een speech te houden.
De eerste rel in een Boekenweek had ik als commissielid net niet meegemaakt. Burgemeester d'Ailly verbood kort voor de openingsavond het stuk van Slauerhoff Jan Pieterszoon Coen wegens een aanstootgevende passage.
In allerijl werd Carel Briels te hulp geroepen. Hij haalde een stuk van Schimmel, Het kind van staat, te voorschijn en vroeg de bekende actrice Nel Stants, die al sedert jaren niet op het toneel had gestaan, voor het spelen van de hoofdrol. Haar medespelers waren John Gobau en Paul Huf Sr. Het stuk viel als een baksteen. Het merendeel van de Nederlandse schrijvers maakte de voorstelling niet mee. Uit protest tegen het
| |
| |
verbod van Slauerhoffs toneelstuk hadden zij zich in de sociëteit De Koepel teruggetrokken. Het Boekenbal wilden zij echter niet missen en na de voorstelling vulden zij, sommigen lichtelijk aangeschoten, de feestruimtes in de Stadsschouwburg.
De Kleine Krant van De Groene Amsterdammer schreef hier als volgt over: ‘Galafeest van Boekenweek eindigde in handgemeen (van onze sportredacteur). Wel zelden heeft het beproefde Nederlandse volk een zo mannelijk en tegelijkertijd ontroerend schouwspel waargenomen, als zich Woensdagavond in de Amsterdamse Stadsschouwburg ontrolde, toen te elf uur precies het slempend gala-feest van de Boekenweek door een heir van bleek-vastberaden letterkundigen werd besprongen.’ ‘Ik was diep getroffen,’ verklaarde een der beschaamde officials aan het slot. ‘Ge moet weten dat ik door het applaus juist wakker was geschrokken uit het gezonde dutje dat Schimmels doorwrocht toneelwerk bij mij had aangericht. Nauwelijks had ik de ogen geopend en mij vertrouwd gemaakt met de gedachte dat ik niet te bed lag, of de stoet der protesterende schrijvers drong de zaal binnen. Het was duidelijk, dat een siddering door de rijen der capitulanten ging. Een bekend boekverkoper begon te snikken en werd door twee suppoosten weggedragen.’
Aan slechte uitvoeringen en rellen ontbrak het bij de openingsavonden van de Boekenweek niet. Het gevecht om entreekaartjes werd er niet minder om. Voorzitter Chris Leeflang, boekverkoper Frans Dupont - toen werkten er perfecte, goed geklede gentlemen in ons vak - de mensen van het bureau en ik besteedden een volle dag aan het plaatsen verdelen. Vooral wanneer de koningin kwam was dat een verantwoordelijke bezigheid waarbij de regels van het protocol haarfijn moesten worden gevolgd. Wie kwam naast wie te zitten? Moest de voorzitter van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels links van Hare Majesteit plaatsnemen of de voorzitter van de CPNB? Ook in het boekenvak zijn veel lange tenen. Wie zat naast minister Luns, die altijd in vol ornaat kwam, of naast de ambassadeur van België?
| |
| |
Als alles ingedeeld was, ontstond er een halve oorlog met de mensen die geen kaartje hadden gekregen. Op de zwarte markt werd er honderd gulden voor betaald.
Kwalijker dan de voorstelling Het kind van staat was in 1950 de opvoering van De ondergang van de Armada van Jef Heydendaal. Cor Hermus speelde de rol van Philips de Tweede. Niemand had er een goed woord voor over. Kort voor de pauze sprak de kardinaal tegen de op een troon gezeten Hermus de woorden: ‘Majesteit, er is hier al te veel gesproken.’ Het publiek antwoordde hartgrondig en luid met ‘Jaaa’. In de pauze moesten Chris en ik in de kleedkamers Cor Hermus en de rest van het gezelschap Comedia met de grootste moeite overreden om verder te spelen. Eerst verdomden zij het om voor zo'n publiek nog een seconde op het toneel te gaan staan. Achteraf gezien had de voorstelling beter afgelast kunnen worden. Een groot deel van de toeschouwers bleef na de pauze aan de bars van de Stadsschouwburg hangen, zich niets aantrekkend van hoe het drama in de zaal zich verder voltrok.
Zulke voorstellingen mochten dan in de verste verte niet tot de top behoren van wat er op het Nederlandse toneel te beleven viel, met de versieringen van Metten Koornstra lag het totaal anders. Beter dan hij het voor elkaar bracht zijn er in Nederland geen feesten aangekleed. Metten toverde met zijn op het Waterlooplein opgescharrelde en door hem fantastisch beschilderde voorwerpen zoals modepoppen, brillen, linkerschoenen, namaakmedailles, schilderijlijsten, harmoniums en door hem zelf uit gips vervaardigde maskers en zetstukken de foyers van de Stadsschouwburg, het Concertgebouw, de RAI en het Stedelijk Museum om in unieke feestzalen. Met zijn kunstenaarsvrienden werkte hij in een oud atelier aan de Amstel, waar nu de Stopera voor in de plaats is gekomen, maandenlang en voor weinig geld aan de versieringen. In de voorafgaande nacht en de dag van het feest werd de boel - spijkerloos, vanwege het gevaar van beschadiging van muren - opgehangen en geplaatst. Met behulp van belegde
| |
| |
broodjes en kratten pils hielden zij dat tot laat in de middag voor de voorstelling vol. Met Metten rondlopen in de bijna gereedgekomen ruimtes was voor mij het grootste plezier van het feest. Gniffelend wees hij op de hatelijke grappen die hij over schrijvers en uitgevers had verzonnen, trekkend aan een shagje, dat onder zijn snor hing. Daarna ging hij naar huis, trok zijn smerige werkkleding uit, ging onder de douche en verscheen in een keurig zwart pak - het enige dat hij bezat - en met zowaar een das om, voor het oog opgewekt en fris, op de openingsavond.
In een interview naar aanleiding van het Boekenfeest in het Stedelijk Museum, waar de CPNB toen haar toevlucht had gezocht, zei Metten: ‘Voor het eerst in 1947 gedaan, maar vorig jaar had ik er genoeg van. Half twaalf ben je klaar en om één uur is het kaal geplukt. Dan sta je voor lul. Maar ja, voor dit jaar was ik weer met een natte vinger te lijmen.’
Het jaar daarop, in 1969, veroorzaakte hij een rel. Met twaalf schilders maakte hij vijftien wandschilderingen met de titel: Palais du Pape. Paus Paulus stond er onder meer met een jarretelgordeltje afgebeeld. De VARA had er van te voren een filmpje over uitgezonden en de bekende hel brak los. Het roomse Michaël Legioen schreef een woedende brief aan burgemeester Samkalden. De afdeling Amsterdam van de KVP eiste van B. en W. alle geëigende maatregelen te nemen om het gebruik van het gewraakte, vulgaire en lasterlijke materiaal te voorkomen. Minister Luns betuigde het leedwezen van de regering tegenover de pauselijke pronuntius en legde uit waarom de overheid niet kon ingrijpen. De voorzitter van de CPNB, toen de katholieke uitgever Paul Brand Jr, de directeur Frans de Smit en Metten Koornstra moesten de burgemeester uitleggen, dat het een storm in een glas wijwater was. De wandschilderingen hingen op het feest in het Stedelijk Museum.
Metten was de absolute versierder. Hij maakte de Boekenfeesten. Zijn objecten - het mochten best kunstwerken worden genoemd - werden door de feestgangers soms met handgemeen van de wanden gerukt of opgepakt, en mee naar huis
| |
| |
genomen. Vanaf het begin was dat traditie en er viel niet aan te ontkomen. Metten en ik stonden vaak droevig aan een bar toe te kijken. Wij hadden dan moeite om ons niet op de afbrekers te storten, vooral wanneer de vernietiging al kort na middernacht begon.
In 1951 kwam koningin Juliana in de Stadsschouwburg. Het cabaret van Wim Sonneveld verzorgde de voorstelling. Die keer was het aantrekkelijk en vrolijk. Annie M.G. Schmidt schreef teksten voor liedjes onder andere over de trilogie Eeuwig zingen de bossen met refreinen als:
of: De koe is ook al niet in orde
en staat te loeien in de stal van Anton Pieck.
of: Wij zijn hard maar nergens bitter
Zegt op Zondag Doctor Ritter.
Voorzitter Chris Leeflang en ik als vice-voorzitter stelden schrijfsters en schrijvers aan de koningin voor. De uitverkorenen waren de winnaars van literaire prijzen in het voorafgaande jaar. Geen eenvoudige taak. Auteurs bleken in het algemeen geen vlotte praters te zijn. De koningin had zich goed voorbereid maar toch waren pijnlijke stiltes niet te vermijden. De bejaarde, maar nog vitale Top Naeff was ook aanwezig en hoewel zij geen prijswinnares was, stelden wij haar toch aan de koningin voor. Gelukkig had Hare Majesteit goede herinneringen bewaard aan Top Naeffs meisjesboek School-Idyllen. Het gesprek werd hierdoor wat losser. De schrijfster nam haar kans waar om te vertellen dat zij in het jaar 1900 voor de uitgaverechten van haar boek van de uitgever tweehonderd gulden had ontvangen en over de vele her- | |
| |
drukken nooit een cent royalty. Bij het horen van dat woord keek de koningin verbaasd op en zei ‘O ja, mevrouw Naeff’, waarmee het gesprek werd beëindigd.
De verplichtingen die het koningschap met zich meebracht, riepen bij mij een gevoel van deernis op wanneer de brutale horde van persfotografen, zichtbaar tegen haar zin, van de koningin hun plaatjes schoten. De naar mijn smaak verre van elegante robe maakte de zaak nog erger. Navrant was het moment op het Boekenfeest in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen in Den Haag, waar L'Histoire d'un soldat van Stravinski in de vertaling van Martinus Nijhoff werd opgevoerd. De ontvangst van de literatoren in de pauze duurde door gebrek aan gespreksstof een minuut of vijf korter dan was gepland. Op het trapje dat naar de ontvangstfoyer leidde bekeken de nieuwsgierige geliefden van de voorgestelde auteurs de gebeurtenis op een afstand. Chris en ik stonden alleen met de koningin, die zich plotseling omkeerde en zich naar de koninklijke loge wilde begeven. Eigenlijk hadden wij moeten zeggen ‘Majesteit, wilt u alstublieft nog even wachten’, maar dat kwam niet in ons op. De vriendelijke gluurders zagen haar naderen en vluchtten uiteen. De koningin reageerde nijdig met te zeggen ‘Ze zijn zeker bang voor me’. Zo iets wekte bij mij republikeinse gevoelens op. Om anderen een genoegen te doen zou een lieve vrouw op middelbare leeftijd niet in zulke situaties verzeild mogen raken.
De beste herinneringen aan de vroege Boekenfeesten zijn die van op de trappenhuizen van de Stadsschouwburg. Op deze kleine amfitheaters streek de bloem van de Nederlandse letterkunde neer. De ouderen zoals Vic van Vriesland, Jany Roland Holst, Anthonie Donker en Kees Kelk keken aan een tafeltje, een glas drinkend, met jaloezie naar de daarop zittende of schuifelende jonge garde. De extravagante en gewaagde toiletten van de vrouwelijke aanhang waren dan ook oogverblindend. Het rokkostuum was voor de mannen bijna een must, hoewel zonder uit de toon te vallen Vijftigers als Lucebert in een trui liepen.
| |
| |
Ed Hoornik en zijn Mies Bouhuys omringden zich met Criterium-vrienden, zoals ze daar op de rode traplopers zaten, leek het of zij redactievergadering hielden. Zelfs Simon Vestdijk en Henriëtte van Eyk waren enkele malen aanwezig. Het had iets van een jaarlijks terugkerend Bevrijdingsfeest. De jonge Frits Müller speelde er met zijn dixielandbandje. Ik swingde met Wampie van Bob den Doolaard en Hella Haasse, op wie ik bijna verliefd werd. Het strijkje van Rita Dalvano was er altijd en speelde hartstochtelijk nog een uur na sluitingstijd door voor de onverbeterlijke feestgangers. Geert Lubberhuizen, die onder het dansen vrolijke Indianenkreten uitstootte, en ik behoorden daar steevast bij. Metten Koornstra, de vader van het feest, natuurlijk ook. Een droeve blik werpend op de leeggeroofde ruimtes, verliet hij als laatste het pand, zoals een kapitein een zinkend schip.
Vooral in 1956 was het raak. Toen werd het werkelijk meest onnozele stuk ooit in de Stadsschouwburg gespeeld ten tonele gevoerd: Het Geheim van de Idioot van Cornelis Veth. Onder regie van Anton Koolhaas trad bijna de gehele bende van de Nederlandse literatuur op. Een absolute vorm van amateurtoneel, gespeeld door lieden die zelfs geen amateurtoneelspelers waren. Dat gestoethaspel van al die schrijvers was volstrekt krankzinnig.
Han Hoekstra en Michel van der Plas speelden de volmaakt pokdalige tweeling. Frits van der Molen had als veldwachter groot succes en Harry Mulisch als Janmaat. Manuel van Loggem sprak de onvergankelijke woorden: ‘Ik ben een arme idioot, ik bedel om een stukje brood, och was ik toch maar liever dood.’ Mies Bouhuys, Simon Carmiggelt, Jan Willem Hofstra, Henri Knap, Gabriël Smit en anderen speelden ook mee.
Hent van der Horst, oud-toneelspeler en medewerker van het bureau CPNB, had een systeem bedacht zodat de mensen precies zouden weten wanneer zij moesten lachen. Op die ogenblikken ging er een toeter. Voor applaus was er een bel.
Tijdens de repetities in een bovenzaaltje bij Maison de
| |
| |
Boer op het Leidseplein hebben wij tranen gelachen. Voor de organisatoren was het een bijna onmogelijke taak om ervoor te zorgen dat iedereen aanwezig was. Het is een godswonder dat Koolhaas het stelletje ongeregeld op de planken van de schouwburg kreeg en dat het stuk nog werd uitgespeeld ook.
De zoveelste poging om iets oorspronkelijk Nederlands op de planken te zetten - er werd wat afverzonnen - was de voorstelling van De zwarte bruid van Kees Kelk. Een Opera Parodistica met muziek van Géza Frid. Het werd gespeeld door acteurs van verschillende opleidingsinstituten. Een aantal zou later bekendheid krijgen, zoals: Petra Laseur, Hans Boswinkel, Guido de Moor en Jules Rooyaards. De pers, niet geheel terecht, kraakte het weer af.
De nieuwe directeur van de Stadsschouwburg, Evert Smit, wilde zijn gebouw niet meer aan de gevaren van Boekenbals na de voorstelling blootstellen. De nieuwe rode tapijten en traplopers mochten niet het risico lopen van brandgaten en alcoholvlekken.
Vanaf 1960 werd het Concertgebouw een aantal jaren Boekenfeesttempel.
Het begon met de uitvoering van Les Illuminations van Benjamin Britten door het Concertgebouworkest onder leiding van Bernard Haitink en zang van Peter Pears. Daarop viel niets aan te merken. De demissionaire minister Cals speldde die avond Chris Leeflang in aanwezigheid van de koningin de versierselen van officier in de Orde van Oranje Nassau op de borst. Chris, die als voorzitter was afgetreden, had dat verdiend. Geert Lubberhuizen volgde hem op.
Tijdens zijn voorzitterschap bepaalde Chris het gezicht van de CPNB. Het betrof niet alleen de Boekenfeesten, maar ook het uitkiezen van de affiches, het benoemen van de jury's voor de keuze van het Boekenweekgeschenk en de best verzorgde vijftig boeken.
In haar bestaan werd de CPNB regelmatig bedreigd door problemen tussen boekverkopers en uitgevers. Meestal ging het om de financiën. In 1954 liep een ruzie hoog op over een
| |
| |
advertentie in de Boekengids van een roman, die de christelijke boekverkopers als volstrekt onzedelijk beschouwden. Het ging over het boek van Han B. Aalberse Bob en Daphne. Bij de samenstelling van de gids was er wel sprake van een zekere controle, maar deze roman was daar doorheen geslipt. De protestantse en katholieke boekverkopers eisten het aftreden van de commissie. Zij wensten een nieuwe commissie met meer invloed van confessionele kant. Chris en ik vergaderden om de haverklap met de voorzitter van de Nederlandse Boekverkopersbond, de christelijke Donner. De zaak kreeg de aard van een nationaal conflict. Het leek of de gehele vrijheid van meningsuiting in Nederland op het spel stond. De pers bemoeide zich er ook mee. In Het Parool werd opgemerkt: ‘Vertrouwt dan geen mens meer op de geestelijke volwassenheid van ons volk? Dat heus wel zelf weet te onderscheiden wat het moet weigeren of accepteren? En dat over voldoende ingeboren beschaving beschikt om elkaars gevoelens en overtuiging te ontzien? Moet dan op elk gebied de geïsoleerde quarantaine in afzonderlijke klasjes opperste wijsheid worden? En elke natuurlijke samenwerking achterdochtig worden gefrustreerd?’
De Hollandse rel werd zoals gebruikelijk met het bewandelen van de middenweg opgelost. Er kwam een nieuwe commissie CPNB, bestaande uit alle leden van de oude commissie en aangevuld met een protestants en een katholiek lid. Naast de algemene Boekengids kwam er een door geloofsgenoten zelf gecensureerde christelijke Boekengids. Met het rooster van aftreden werd opnieuw begonnen. Dat had tot gevolg, dat Chris weer een gehele ambtstermijn kon aanblijven. Een politicus zou het hem niet hebben kunnen verbeteren.
In 1961 stond Bernard Haitink weer voor het Concertgebouworkest. Het speelde Cyrano de Bergerac van Wagenaar. Keurig uitgezocht: een Nederlandse componist en iets dat met literatuur te maken had. Daarna volgde een conférence van Wim Kan. Zingend kwam hij op met ‘Dag koningin, dag
| |
| |
schrijvers, dag sprankelend volk van Nederland...’ Hij was op zijn best. In één van zijn liedjes stak hij de draak met Vestdijk, Mulisch, Lucebert, Vinkenoog en Claus. Bezige Bijauteurs. De invloed van de nieuwe CPNB-voorzitter Geert Lubberhuizen was merkbaar. Het liedje eindigde met het refrein:
Se pocket is een bestseller
Se pocket is een bestseller
Het maakt de grote verteller
beroemd maar net niet rijk!
want daardoor blijft ie fris!
Wim Kan nam de plaats van Haitink in en dirigeerde het orkest. Alle cultuurdragers en lezers in de zaal zongen de deun van het indrukwekkende poëtische werkje uit volle borst mee.
Na de pauze trad het Nederlandse Ballet op onder leiding van Sonja Gaskel met La Boutique fantasque van Respighi. Zij zorgden voor een overdonderend slot door met de hele groep vanaf het podium over een daarvoor aangelegde trap de zaal in te dansen en daarmee het boekenbal te openen, onder een regen van massa's naar beneden geworpen serpentines en confetti. Het was een topper in de rij van Boekenfeesten.
Zij bleven doorgaan. In de commissie waren wij van mening dat er eens aandacht moest worden besteed aan de Vlaamse literatuur. Onze Vlaamse collega's hadden ons aangeraden met de nestor van de Vlaamse schrijvers, Herman Teirlinck, overleg te plegen. Met Karel Jonckheere gingen Geert Lubberhuizen, Hent van der Horst en ik bij de tweeëntachtigjarige op bezoek. Al in het begin van het gesprek stelde hij voor een Vlaams gezelschap te vragen Feydeau's Occupe toi d'Amélie te spelen. In Antwerpen had het daarmee veel succes behaald. Honderd procent Vlaams was het voorstel niet, maar wij dachten: ‘Kom, vooruit maar, daar val je geen buil aan.’
| |
| |
De sombere kamer, in zijn huis ergens buiten Brussel, stond vol met meubels uit de jaren twintig. Op de tafel werden door de oude literator bierglazen gezet. Hij bleek in zijn kelder een uitgelezen verzameling gueuze-bieren te hebben. Zij was afkomstig van kleine brouwerijen in de omgeving. Ieder nieuw glas moesten wij savoureren als gold het de kostbaarste bourgogne. Teirlinck legde met groot vakmanschap het ontstaan van de verschillen in smaak aan ons uit.
Tien dagen daarna ontvingen wij van hem een brief waarin hij ons mededeelde dat Feydeau niet door kon gaan. Daarvoor in de plaats stelde hij voor om zijn toneelstuk De fluitketel te nemen. Dat was in elk geval een Vlaams stuk.
De uitvoering vond wel plaats in de Stadsschouwburg. Gedwongen door Evert Smit was de zaak grootscheeps aangepakt. Het aansluitend Boekenbal werd in het door Metten Koornstra versierde Concertgebouw gehouden. Het stuk was in die zin actueel, dat het onderwerp in de verte leek op het drama, dat in die dagen onder de noemer ‘de Baarnse moordzaak’ de gemoederen bezig hield. Het was weer slecht, en droevig op de koop toe.
Omdat voorzitter Lubberhuizen met angina te bed lag, moest ik de honneurs als gastheer van hem overnemen. De koningin, prins Bernhard en een prachtige collectie ministers waren aanwezig. Voordat ik de openingswoorden zou uitspreken stonden wij in de foyer met de hoge gasten te wachten op de komst van de Vlaamse minister van Cultuur, die vanwege het Vlaamse karakter van de avond aan het begin ook iets te berde zou brengen. Het werd pijnlijk, de man kwam maar niet opdagen. Prins Bernhard vond een oplossing: ‘Als die mijnheer iets te zeggen heeft, kan hij dat toch na de pauze doen.’
Juist op het moment dat ik de eregasten, schrijvers en ander volk had welkom geheten, verscheen onze Belg hijgend op het toneel. Door een opstopping in de Maastunnel had hij vertraging gehad.
De feestgangers werden na afloop van de voorstelling in door Koornstra prachtig opgetuigde praalwagens, door trac- | |
| |
toren getrokken, naar het Concertgebouw vervoerd om zich daar in het Boekenbal te werpen. Metten had voor de versiering van de wagens inspiratie opgedaan met het bekijken van plaatjes in Jules Verne's Stoomhuis. Daarin wordt een reis door het toenmalige Brits-Indië beschreven, waarbij de reizigers gebruik maken van enorme wagens, vol lofwerk, getrokken door een ijzeren, met stroom aangedreven, olifant. De tractoren waren omgetoverd in ouderwetse locomotieven met hoge pijpen, waarin Bengaals vuur brandde. Waar wij de centen vandaan hadden gehaald om dit allemaal voor elkaar te krijgen is mij nu een volstrekt raadsel. Metten was wel een meester om gratis of met zeer weinig geld de mooiste dingen uit het niets te toveren.
Vanaf het balkon van de Stadsschouwburg wuifde de koningin opgetogen de stoet toe. Het slechte toneelstuk was snel vergeten. Burgemeester Van Hall stelde prins Bernhard voor om de versieringen van mijnheer Koornstra in het Concertgebouw nog te gaan bekijken. De prins antwoordde: ‘Dat moet u aan mijn vrouw vragen.’ Zijn vrouw bleek het een goed voorstel te vinden. Met de hofauto, geflankeerd door motorpolitie en voor en achter politieauto's met knipperlichten, begaven het koninklijk paar, de burgemeester en ik, ons naar de tempel aan de Van Baerlestraat.
Met de koningin bewonderde ik de maskers, poppen, zetstukken, de ballonnen en guirlandes van Metten in de gangen, foyers en zaal. Ondertussen dronk Willem Bloemena met de prins en de burgemeester een glas roze champagne. Willem had er tussen de bedrijven door bij mij op aangedrongen, dat ik een poging zou wagen met Hare Majesteit het bal te openen. In het belang van de publiciteit voor de Boekenweek heb ik daartoe inderdaad een bescheiden poging gewaagd. Uiteraard tevergeefs.
Toen het koninklijk gezelschap vertrokken was stond Willem klaar met een fles champagne, die na de inspannende arbeid buitengewoon goed smaakte.
Bij de gasten uit de Stadsschouwburg had zich in het Concertgebouw een menigte fraai geklede bezitters van balkaar- | |
| |
ten gevoegd. In de Kleine Zaal speelden Georgette Hagedoorn, Charlotte Köhler, Ko van Dijk en Wim Sonneveld een Grand Guignol: De Beestmens. Drie maal werd het die nacht opgevoerd. Door de grote hoeveelheid namaakbloed, die er vloeide moesten de kostuums van de spelers twee maal verwisseld worden.
De volgende dag bracht ik Geert aan zijn ziekbed uitvoerig verslag uit. Vanzelfsprekend had hij de pest in dat hij er niet bij was geweest. Hij kon die avond ook niet bij ons thuis op het gebruikelijke naboekenfeestje komen. Om Metten Koornstra en zijn vrouw, Josje, zonder dat zij hoefden te versieren, iets gezelligs aan te bieden, kwam jaarlijks een stel vrienden, met het consumeren van oesters en witte wijn, de vorige avond nog eens zachtjes overdoen.
Alle gekke voorvallen passeerden dan de revue: de problemen met de brandweer, een minister die dichter bij de koningin had willen zitten, de jurk van Hare Majesteit, die van haar hofdames en die van Lucia Campert. Het uniform van minister Luns werd niet vergeten en zeker niet het vele gedonder, dat er achter de coulissen aan te pas kwam.
De vorige avond had ik Bert Schierbeek, die de Van der Hoogtprijs had gekregen, aan de koningin voorgesteld. Ik zei: ‘Majesteit, mag ik U meneer Schierbeek voorstellen. Hij heeft de Van der Hoogtprijs gekregen.’ De koningin antwoordde: ‘Mijn gelukwensen meneer Schierbeek, bent u er blij mee?’ Onmiddellijk begon Bert met vuur te vertellen dat het een schande was dat een dergelijke prijs financieel zo weinig betekende. Schrijvers in Nederland verdienden volgens hem het zout in de pap niet. Desondanks kon hij niet anders dan met schrijven doorgaan. De koningin, een hoofd groter dan Bert, zei: ‘O, ja meneer Schierbeek.’ Zij kon moeilijk de portemonnaie uit haar tasje halen. Ik dacht: ‘Nu moet ik een eind aan het gesprek maken.’ De koningin hielp mij door op te merken: ‘Ga zo voort meneer Schierbeek en gij zult spinazie eten.’ Bert keek verschrikt omhoog en zei: ‘Wat Majesteit, spinazie? Daar hou ik niet van.’
| |
| |
Tekenend voor de manier waarop ik bij zo'n gelegenheid kon staan krukken, was het voorstellen van Kees Kelk. Ik schijn te hebben gezegd: ‘Majesteit, mag ik U Kees Kelk voorstellen... Kees, dit is Majesteit.’
Dat soort verhalen deed het de volgende avond goed. Willem Bloemena speelde jazzdeuntjes op de piano. Geert, die er andere jaren natuurlijk wel bij was, liet ons vaak onbedaarlijk lachen. Hij kon op een krankzinnige manier de komiek uithangen. Hij leek dan een broertje van Danny Kaye.
Een droeve gedachte na al die avonden blijft mij bij. Margreetje Schierbeek, Willem Bloemena, Metten Koornstra en Geert Lubberhuizen, zij zijn er niet meer.
Chris Leeflang zei in een interview terugkijkend op de goede oude tijd: ‘Het echte, leuke elitaire Boekenbal is overleden aan de tijdgeest. De koningin dat vond men niet meer nodig; de minister vond men niet meer nodig; de prijzen, die vond men ook niet meer nodig. Het afschuwelijke fenomeen dat men met het woordje “democratisering” bestempelt, maar dat met democratie niets te maken heeft, dat fenomeen heeft een einde aan het Boekenbal gemaakt. Ik denk dat het ook iets te maken heeft met de stimulerende tijden die we na de Tweede Wereldoorlog beleefden, alles was in opbouw, ook de boeken.’
Deze uitspraken mochten wat overdreven zijn, geheel ongelijk had hij niet. Wij waren in de jaren zestig beland en dat werd merkbaar.
Zo werd de CPNB in 1963 geconfronteerd met de aanzwellende golf van acties. De Nederlandse schrijvers waren ontevreden over het stipendiabeleid van het toenmalige ministerie van CRM. Zij besloten het boekenfeest te boycotten. Hent van der Horst, verknocht aan Griekse tragedies en met goede relaties in de Griekse toneelwereld, had met Frans de Smit voor elkaar gekregen, dat het Peraikon theater uit Athene Aischylos' Oresteia in het Concertgebouw zou opvoeren.
Een week voor de openingsavond was het nog volstrekt
| |
| |
onzeker of de schrijvers zouden komen en zo niet, of de hele zaak dan zou moeten worden afgelast. Een Boekenfeest zonder auteurs was onzin. De actievoerders kregen een paar dagen voor de openingsavond bij staatssecretaris Y. Scholten hun zin en het angstzweet van de heren op het CPNB bureau kon worden afgeveegd.
Geert Lubberhuizen merkte op, dat de Griekse tragedie bijna een Nederlandse was geworden. Eigenlijk is het aardig, dat de dreigende boycot van een Boekenfeest er toe heeft geleid dat het Fonds der Letteren, een door CRM gefinancierd steunfonds voor schrijvers, van de grond kwam.
Zes jaar later greep de schrijversvakbond de Vereniging van Letterkundigen naar hetzelfde machtsmiddel ter verkrijging van een beter auteurscontract. De onderhandelingen met de uitgevers vlotten niet en er werd weer gedreigd met een boycot van het Boekenfeest.
Als directeur van een schrijverscoöperatie was Geert Lubberhuizen de aangewezen man om als onderhandelaar op te treden. Met Reinold Kuipers, directeur van uitgeverij Querido en zelf lid van de VVL vormde hij voor de uitgeversbond een commissie van goede diensten. Zulke klussen kon je aan tacticus Lubberhuizen overlaten.
Beiden kregen het voor elkaar, dat weer op het nippertje de boycot niet doorging, hoewel er geen overeenstemming was bereikt. In september van dat jaar werd de CPNB toch dwarsgezeten. De door haar georganiseerde Boekenmarkt in de RAI werd wel geboycot. Pas in 1971 bereikten de partijen overeenstemming.
In 1965 verhuisde de openingsavond van de Boekenweek naar het RAI-Congrescentrum.
Er werd een door Frans Weisz in opdracht van O., K. en W. gemaakte film gedraaid, Een zondag op het eiland van de Grande Jatte. Veel schrijvers speelden er in mee. Het was een verrassend nieuw element. De film kreeg veel waardering. Op het filmfestival van Berlijn verwierf hij een Gouden Beer.
Het boekenvak moest ook het nodige bijdragen aan de fi- | |
| |
nanciering, die natuurlijk de pan uitrees. Samen met Jan Vrijman, die bij de produktie betrokken was, ging Hent van der Horst hierover met Geert Lubberhuizen praten. De kas van de CPNB was leeg, er moest geld van andere vakorganisaties komen. Geert hoorde de heren aan een zei: ‘Ja, ja, dat zal best.’ Daarmee was het gesprek ten einde, maar de centen kwamen.
Na de film kwam die avond toch weer het bijna onvermijdelijke toneelstuk. Het gezelschap Studio speelde onder regie van Kees van Iersel De Koning komt voorbij van Sybren Polet. Ondanks alle goede bedoelingen kon ook dat geen wereldsucces worden genoemd.
Paul Brand was Geert Lubberhuizen intussen als voorzitter van de CPNB opgevolgd. 's Middags voor de voorstelling zaten Paul en ik naar de generale repetitie te kijken. Bij hem ontstond enige nervositeit toen hij zag, dat een van de acteurs moest spelen, dat hij open en bloot een plas op het toneel deed. De koningin zou die avond komen en hij vroeg zich af of zo iets wel in haar aanwezigheid kon. Wij begrepen ook dat het onmogelijk was te vragen de scène weg te laten. Tijdens de voorstelling gebeurde het discreet met de rug naar het publiek.
De komst van de koningin baarde nog een andere zorg. Ook in de versieringen van Metten werd de tijdgeest zichtbaar. Op een fraai paneel in de gang had hij foto's van blote vrouwen geplakt, onder wie Marilyn Monroe. De heren van het protocol, die 's middags waren komen kijken hadden er bezwaar tegen dat Hare Majesteit daar langs werd geleid. Het was niet eens zo eenvoudig, maar bij haar binnenkomst heeft zij keurig een kleine omweg gemaakt.
Het was het laatste bezoek van een koninklijke gast aan het Boekenfeest.
Aan het eind van de jaren zestig waren er weer eens problemen gerezen tussen de Uitgevers- en de Boekverkopersbond. Het gevolg was, dat de CPNB een instituut werd onder de uitsluitende hoede van de Koninklijke Nederlandse
| |
| |
Uitgeversbond. Een jaar of vijf had ik niet meer in de commissie gezeten. De uitgeversbond zocht een nieuwe voorzitter en Willem Bloemena kwam vragen of ik die functie op mij wilde nemen. Met die rare betrokkenheid van me bij de boekenpropaganda kon ik moeilijk nee zeggen.
Er werd een nieuwe commissie gevormd en Dick Ouwehand werd de nieuwe directeur. Voor de organisatie om in maart 1970 een Boekenfeest te laten plaatsvinden was er niet veel tijd.
Als directeur van Proost en Brandt had ik een jaar eerder het slotfeest van het in Amsterdam gehouden Internationale Uitgeverscongres helpen organiseren. Bij de grafische industrie bedelde ik voor dat doel een aardig bedrag bij elkaar. De opgewekte mannen van de reclameafdeling van Proost en Brandt, Cor Jongens en Pieter Groot, verwezenlijkten een schitterende Hollandse kermis in een van de grote hallen van de RAI. Pieter Groot, die Metten Koornstra al een enkele maal had vervangen, zorgde voor een indrukwekkende versiering. Buitenlandse uitgevers praatten jaren later nog over dit grootse feest. Het kon niet anders dan dat Geert Lubberhuizen voorzitter van het feestcomité was.
Na dat succes lag het voor de hand, dat de CPNB voor het Boekenfeest een oplossing in dezelfde richting zocht. De wijsheid dat goede grappen niet herhaald dienen te worden, werd daarbij helaas uit het oog verloren.
Alleen wat variété en kermisattracties vonden wij niet cultureel genoeg. Willem Bloemena van uitgeverij Meulenhoff kwam met het voorstel zijn buitenlandse auteurs Mary McCarthy en Günter Grass als eregasten uit te nodigen. Onder voorzitterschap van Boebie Brugsma zouden beide gasten in een Forum zitting nemen en vragen op literair-cultureel terrein van de daartoe uitgenodigde vertegenwoordigers van de pers beantwoorden.
Een en ander vond weer plaats in een grote hal van de RAI. Wij noemden het geen Boekenfeest, maar Lezersfeest, omdat nu eens, zeer democratisch, de lezers zelf de gelegenheid kregen een Boekenfeest bij te wonen.
| |
| |
Na het Forum werd een ‘Bourgondisch diner’ aangeboden, bestaande uit paté, speenvarken en Limburgse vlaai. De akoestiek was zo erbarmelijk dat er praktisch niets van de forumdiscussies te verstaan was. Dat werd tijdens het kermisachtige feest tien maal erger. Van het lawaai werd een mens absoluut knettergek. De nieuwe zaal bleek nog geen geluiddempend plafond te hebben.
Maar helaas, het was niets vergeleken bij de chaos die tijdens het diner ontstond. Het Boekenfeest haalde hiermee voor het eerst in zijn bestaan de internationale pers. In de New York Herald Tribune (Parijse editie) stond op de eerste pagina het volgende correcte verslag, dat ik om het interessant te houden in het Engels overneem:
| |
Demonstration for a pig disrupts literary dinner
AMSTERDAM. April 5 (AP).
The most important literary dinner of the year here ended in uproar Friday night - all because of a pig.
The live pig, in line with tradition, was brought in and led around the dinner table before the serving of roast suckling pig. Some of the guests thought the tradition was in bad taste.
Then a waitress took everyone by surprise by grabbing the microphone, pointing at the shrieking pig and shouting: ‘It's a shame. That is what you are going to eat.’
She was not quite right. The pigs for the dinner had already been prepared.
But the protest found support among the 200 dinner guests. There were loud shouts, and plates and glasses were thrown in the direction of the chairman, Wim Schouten.
The caterer appeared to try to calm the din and only succeeded in increasing it when he announced that the waitress had been dismissed and sent home.
Finally, Mr Schouten cancelled the serving of suckling pig. He also cancelled the speeches including one by famed biologist Dick Hillenius.
| |
| |
Harry Mulisch, a prominent Dutch writer, started a collection for the dismissed waitress, but Mr Schouten took over, announcing that he would pay all damages.
The dinner was being held to publicize the Netherlands's annual week for promoting book sales. Among the guests were Mary McCarthy and Günter Grass.
Henk Kersting, de baas van Associated Press in Amsterdam, die het diner bijwoonde, had het die avond nog doorgebeld. Mary McCarthy en Günter Grass waren hooglijk verwonderd en amuseerden zich over zoveel emoties in ons Nederlands literaire wereldje.
Als tafelpraeses was het een bijna onmogelijke opgaaf de rust te doen weerkeren. Ik liet zo snel mogelijk de vlaaien op tafel zetten, hopend dat met het zien van deze zoetigheid de gemoederen tot bedaren konden worden gebracht. Niemand, riep ik steeds, behoefde speenvarken te eten. Dat leverde opnieuw protest op van de mensen die zich de smakelijke hap niet wilden laten ontgaan.
Voor de goede orde: Van de performance met het levende biggetje waren wij niet van te voren op de hoogte gesteld. Het ontslag van de serveerster is niet doorgegaan.
De publiciteit in de Nederlandse kranten was groter dan ooit te voren. Het Parool bracht een fotoreportage van een volle pagina.
Misschien kon die avond als symbool dienen voor de veranderingen die met de Boekenfeesten gingen plaats vinden.
Het moest zuiniger worden aangepakt. Rokkostuums en smokings en opwindende damestoiletten verdwenen. De boekverkopers in de andere grote steden wilden wel eens af van de Amsterdamse overheersing. In de volgende jaren werd er naar Den Haag, Utrecht en Rotterdam getrokken en zelfs naar een Brabants dorp en Lelystad.
In 1980, toen de Uitgeversbond haar honderdjarig jubileum vierde, werd er weer eens fors uitgepakt in het Concertgebouw en kwam de sfeer van oude Boekenfeesten om de hoek kijken. Na mijn pensionering bij Kluwer werd ik ruim
| |
| |
een jaar directeur ad-interim van de CPNB. Ik kon het niet laten. Met mijn boekenfeestafwijking zorgde ik er voor dat er in 1983 weer een bescheiden Boekenfeest in de Stadsschouwburg in Amsterdam kwam.
Het ziet ernaar uit dat Boekenfeesten toch tot het einde der wereld zullen blijven bestaan. |
|