| |
| |
| |
Stunts
Voor de literatuur in het fonds van De Bezige Bij werkelijk aan de macht kwam, bestonden onze activiteiten voor een niet gering deel uit het verzinnen van stunts en het daarmee aan de weg timmeren. De meeste van deze uitgaven zijn in het donkere gat van de vergetelheid verdwenen.
Een paar jaar na de bevrijding begon het op een voor een uitgeverij uitzonderlijke, maar tegelijk vrolijke, manier. Onder auspiciën van De Bezige Bij werd in verschillende steden het optreden van het literaire cabaret ‘De Inktvis’ georganiseerd. Het gezelschap bestond hoofdzakelijk uit medewerkers van Het Parool, zoals Simon Carmiggelt, Han G. Hoekstra, Wim Hora Adema, Jeanne Roos, Annie M.G. Schmidt, Willem Witkampf. Wim Bijmoer verzorgde de decors.
De tournee startte in de kleine zaal van het Concertgebouw. De Inktvis had veel succes. Het was een naoorlogse voorloper van een bloeiend cabaretleven in ons land. Bij de kaartverkoop schakelden wij de boekhandel in. Zulke grappen kwamen bij andere uitgeverijen niet voor. Het hielp ons het image van ‘die gekke jongens’ te behouden.
Willem Witkampf zong het mooie liedje van Annie Schmidt:
Trek je wollen sokjes aan Marjolijne
Kom van de zoldertrap zo zachtjes als je kan.
Bij de uitvoering in de schouwburg in Haarlem beleefden wij een penibel moment. Han Hoekstra zou als gebruikelijk de voorstelling met een conférence openen. Hij deed het kostelijk, altijd iets teruggetrokken, schijnbaar verlegen, met zachte stem en toch tot achterin goed te verstaan. Zijn humor veroverde het publiek onmiddellijk.
Die avond in Haarlem was de zaal keurig om kwart over acht volgelopen. Iedereen stond klaar om te beginnen, maar
| |
| |
Han was er niet. Geen mens had een flauw idee waar hij kon uithangen. Om half negen was hij er nog steeds niet. Een langzaam onrustig wordend vol huis is een buitengewoon irritant verschijnsel. Het gezelschap delibereerde hoe Han vervangen moest worden. Om vijf over half negen kwam hij aanzetten. Licht aangeschoten en met een gebaar van: wat is er aan de hand, natuurlijk kom ik. Hij liep regelrecht het toneel op, verzon een onzinverhaal over te laat komen en de zaal lag plat. Wij merkten het alcoholgebruik duidelijk, het publiek had niets in de gaten. Dat namen wij tenminste maar aan.
Onze impresariaat-activiteiten kregen jaren later een vervolg. Nu hoorde er een boek bij. Ter gelegenheid van het verschijnen van Wim Kan's boek Corrie en ik organiseerden wij zijn eerste one-manshow. Met Ru van Veen, zijn onafscheidelijke pianist reden wij naar de stad waar die avond de voorstelling plaatsvond. Hij kende alle ups en downs van Corrie en Wim en onderweg werden Geert en ik geïnstrueerd over gevoelige kleinigheden waarmee wij rekening moesten houden. Tijdens de voorstelling zat Corrie braaf achter de coulissen te breien. Een perfecte methode om de spanning de baas te blijven, want spanning was er bij elk optreden.
Het publiek, dat ook toen bij de boekhandel de kaartjes had gekocht, week af van het vertrouwde Wim Kan-publiek. Dat gaf extra spanning. In de pauze van een voorstelling in Musis Sacrum in Arnhem vond Wim Kan dat het publiek nergens naar leek. Bij iedere conférence mat hij aan de hand van de snelheid waarmee het lachen losbarstte de kwaliteit van zijn publiek. Geert en ik probeerden hem ervan te overtuigen dat volgens ons deze Arnhemmers zich uitstekend vermaakten, maar een wat traag reactievermogen hadden. Geert, in Velp opgegroeid, kon het weten. Maar zulke argumenten hielpen niet: Kan maakte eerder de indruk dat hij stante pede wilde vertrekken en ons met een volle zaal zou laten zitten. Niets bleek minder waar, na de pauze ging hij er extra fors tegen aan. De lachsalvo's kwamen in het juiste
| |
| |
tempo en Wim en Corrie gingen tevreden naar huis. Na afloop moesten wij de verkochte exemplaren tellen. De tournee was een succes. Natuurlijk bevorderde zij de verkoop van het boek, maar het werd niet de seller die wij ons voorgesteld hadden.
Nog eens hebben wij ons op het cabaret geworpen. Dat was in 1956. Tijdens de Buchmesse in Frankfurt had ik het politieke cabaret ‘Die Schmiere, das schlechteste Theater der Welt’ bezocht. Het was fel anti-nazi en sarcastisch tegenover het naoorlogse Adenauer-Duitsland. Voor mij was het een verademing. Vijf dagen Frankfurt maakt een mens niet opgewekter.
Na de voorstelling sprak ik de leider Rudolf Rolfs en nodigde hem in een onbezonnen bui uit met zijn gezelschap naar Amsterdam te komen. Voor een Duits gezelschap in die tijd een waagstuk. Te laten zien en horen dat er ook goede Duitsers waren leek mij voor hen een uitdaging. Na enig heen en weer gepraat werd de deal gesloten. De Bezige Bij zou alles regelen en de verblijfkosten betalen. Van honorarium zagen zij af.
In de kleine zaal boven Kriterion in Amsterdam en in de Vrije Academie in Den Haag gaven zij enkele voorstellingen.
‘Das deutsche Karussel dreht sich im Kreis. Hier muß der ehrlichste Mensch schwindelnd werden. Man reiche dem Bürger eine Bratwurst, und alle Welt-Anschauungen sind ihm Bratwurst. Die Vorstellung beginnt! Erst am Ende merken wir, daß alles Theater war. Daß wir das slechteste Theater der Welt sein Wollen ist Größenwahn. Wir sind größenwahnsinnig: Radiokoffer und schmutzige Unterwäsche! Fernsehapparate aber kaputte Strümpfe!’
De zaaltjes waren uitverkocht en zij kregen goede kritieken. Maar mijn verwachtingen waren hoger gespannen geweest. Dat klopte ook, want er waren moeilijkheden. De verhoudingen tussen enkele vrouwelijke en mannelijke medewer- | |
| |
kers waren onder nul. Bovendien eisten zij plotseling toch een honorarium. Bijna brak er een staking uit. De kosten waren natuurlijk uit de hand gelopen en ik hield hen aan de gemaakte afspraak. Progressieve Duitsers, zo constateerden wij, blijven Duitsers. Verdomd blij waren wij toen zij vertrokken. Geert, die toch al niet naar Frankfurt wilde, had zoiets van: zie je wel.
De onafzienbare rij stuntboeken, die wij lieten verschijnen, had op zichzelf iets cabaretesk. Dat sfeertje bleef in nieuwe uitgaven de kop opsteken. Alex de Haas stelde in 1958 De minstreel van de mesthoop samen. Liedjes, leven en achtergronden van Eduard Jacobs, pionier van het Nederlandse cabaret van 1867-1914. Een jaar later kwam Uit de oude draaidoos van Simom van Collem uit. Het nieuwtje bij deze uitgaven was: een bijgesloten grammofoonplaatje.
De nostalgie had De Bezige Bij te pakken gekregen. Friso Endt maakte in de zelfde uitvoering Weet je nog wel de jaren dertig en Weet je nog wel...; een boek vol pluche en plezier (1900-1929). In plaats van een grammofoonplaatje was nu een afdruk van een pagina van het Algemeen Handelsblad van zevenentwintig februari 1907 bijgevoegd, waarin Louis Raemakers bij gebrek aan foto's met zes tekeningen ‘De ramp der Harwichboot’ illustreerde. De verslaggeving van een soortgelijke ramp tachtig jaar later zag er anders uit.
De liefhebbers van oude treinen kwamen aan hun trekken met Het ijzeren paard; versierd verslag van de lotgevallen van de stoomlocomotief door Marie-Anne Asselberghs. Geert beleefde aan het maken van dat boek een jongenschatig plezier.
Ter gelegenheid van het veertigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina maakten wij het boek Wilhelmina onder redactie van Jane de Iongh en Max Kohnstamm, een voor De Bezige Bij wat deftig, maar bekwaam team. Henri Friedlaender, later vertrok hij naar Israël, verzorgde op voortreffelijke wijze de typografie, een aspect van het uitgeven waarmee De Bezige Bij in die jaren soms rommelig in de weer was. Wilhelmina werd geen hoogdravend ordinair Oranje-boek. Veertigduizend exemplaren werden er verkocht.
| |
| |
Een jaar eerder had koningin Wilhelmina een bezoek aan de Van Miereveldstraat gebracht. Behalve Simon Vestdijk waren praktisch alle leden aanwezig. Gerard Rutten, de cineast van voor de oorlog, had de functie van zoiets als adjudant van Hare Majesteit. Hij bereidde het bezoek voor.
Een van de vereisten was een hoge, rechte leunstoel. Mijn moeder had in de oorlog om de tijd te doden een fraaie gobelinstoel gemaakt. Deze leek geschikt en werd naar De Bezige Bij gehaald. Toen Wilhelmina onze kamer binnenkwam, kreeg zij het ding in de gaten en nam pardoes plaats in een voor haar postuur volstrekt ongeschikte lage fauteuil.
Het werd een geanimeerde bijeenkomst, die langer duurde dan voorzien was. Bij koninklijk bezoek blijkbaar iets bijzonders, dat beweerde Gerard Rutten tenminste met voldoening. De koningin was van de illegale Bezige Bij-activiteiten goed op de hoogte. Het beeld van de lange Geert die naast de kleine bijna ronde vrouw liep is mij lang bijgebleven. Het was echt Geert om zich, althans uiterlijk, van dat soort eerbetoon weinig aan te trekken. Hij reageerde met een gezicht van: waarom zou het goede mens mij niet komen opzoeken?
Een gevolg van het bezoek was, dat wij Gerard Rutten hadden leren kennen. Bij de kroning van koningin Juliana heeft hij zich het vuur uit de sloffen gelopen om te zorgen dat De Bezige Bij de officiële staatsiefoto's in de handel mocht brengen. Hij verkocht het bij de Regeringsvoorlichtingsdienst als een vorm van koninklijk hommage aan de illegale Bezige Bij. Een leuke stunt was het niet, de foto's vonden wij afschuwelijk, met het uitgeven van boeken had het niets te maken, maar het bracht wel het broodnodige geld in het laatje.
In 1948 maakte Klaas Peereboom die wij uit de stal van de Parool-journalisten hadden leren kennen het eerste Olympische Logboek. Klaas was de creator van een sportjournalistiek nieuwe stijl, die tot vandaag nog stand houdt. Dank zij hem, maar ook dank zij de vele gouden medailles van Fanny Blankers-Koen, een hoogtepunt in ons naoorlogse nationale bewustzijn, werd het boek een groot succes.
| |
| |
In 1952 ging ik met Klaas mee naar de Spelen in Helsinki. Uit dank mocht ik als knecht van Klaas de uitslagen verzamelen. De Spelen werden voor mij een geweldige belevenis. Voor de Finnen was het het eerste grootscheepse contact na de oorlog met het Westen. Alles was eenvoudig, maar perfect georganiseerd. De Russische deelnemers - de Koude Oorlog woedde voort - bivakkeerden in een eigen, hermetisch afgesloten, Olympisch dorp.
Klaas was ook radioverslaggever voor de vara met als gevolg dat ik met hem op de tribune tussen de Hilversumse radiojournalisten terecht kwam. Dat spaarde een duur entreekaartje.
Na de gastvrije ontvangst van de heren en de koude buffetten kwam het spannendste moment: welke hostess kregen zij door de organisatie toegewezen? Toen hierover ten slotte duidelijkheid bestond brak er onder enkele verslaggevers een opmerkelijke koorts van jaloezie uit. Een van de ouderen keek zijn niet zo jonge en niet aantrekkelijke begeleidster aan en zei: ‘See you later, old horse’, draaide zich om en liet niets meer van zich horen. Een weinig Olympisch gebaar.
Het Nederlandse verschijnsel om het precies op het cruciale moment te laten afweten, beleefden wij in de finale van de honderd meter rugslag dames. Geertje Wielema had zich met een Olympisch record in de finale gezwommen en was volgens iedereen dè kandidate voor de gouden plak. In de eindsprint sloeg zij om onbegrijpelijke redenen een aantal malen in de touwen en een Zuidafrikaanse dame won. Zoiets is een buitengewoon onaangenaam gezicht. Onze waterpolospelers moesten een door hen gewonnen wedstrijd tegen Joegoslavië op basis van een foute jurybeslissing overspelen en verloren toen.
Om geld te besparen waren Klaas en ik met een auto gekomen. Het bezit van dat vervoermiddel was de reden waarom Jan de Troye en Siebe van der Zee mij uitnodigden om op hun vrije dag met één van hun hostesses en een vriendin een bezoek te brengen aan een vriendelijke oudere tante die in een
| |
| |
prachtige negentiende eeuwse houten villa in de bossen woonde, een paar honderd kilometer ten noorden van Helsinki. De dame, een familielid van de beroemde generaal Mannerheim, wilde ook een stukje gastvrijheid aan de spelen bijdragen.
Plotseling zaten wij ver van het Olympische gewoel in een romantische omgeving. Na een sauna en het elkaar beslaan met takkenbossen - onze domme Hollandse bescheidenheid deed ons niet ingaan op de duidelijke hints van de dames, dat het normaal is zo'n operatie gemengd te ondergaan - werd ons een voortreffelijke maaltijd aangeboden. Franse champagne en wijnen waren overvloedig aanwezig. De cognac werd in de biljartkamer genuttigd. Met betrekking tot de twee jonge vrouwen was er tussen de drie heren duidelijk sprake van enige spanning. Als chauffeur had ik op de terugweg de volgende morgen het geluk dat de in mijn ogen aantrekkelijkste, Marciana, naast mij zat. Dat maakte een gesprek en een eenvoudig lief gebaar mogelijk. Er ontstond een zomerse verliefdheid, aangewakkerd door het Finse merenlandschap.
Op schandelijke wijze heb ik mij de laatste dagen van de spelen bijna niet meer laten zien. Klaas had terecht de pest in. Het verzamelen van de uitslagen, mijn belangrijkste taak, liep in het honderd.
Enige lijn in het bedenken van stunts viel niet gemakkelijk te ontdekken. De drijfveer was en bleef De Bezige Bij financieel op peil te houden. Na Wilhelmina gaven wij een gelijksoortig boek uit, Aanschouw de jaren, 1900-1980, maar meestal kwamen de ideeën plotseling op of waren zij afhankelijk van toevallige contacten.
Onverwacht was de komst van Kas de Graaf, die onder het indrukwekkende pseudoniem van A.J. Noël de Gaulle zijn manuscript Carnaval der desperado's aanbood. Een avonturenroman met als achtergrond de gebeurtenissen rond het ‘Englandspiel’. Kas was na zijn vlucht uit bezet gebied in Londen nauw betrokken bij de ontmaskering van dat gruwelijke verraad.
| |
| |
Het boek was geen literair hoogtepunt, maar na lezing van een deel van het manuscript was het duidelijk, dat wij iets in handen hadden, dat een bestseller zou kunnen blijken. Dat kwam, zeker in die tijd, niet vaak voor. De twee delen Carnaval der desperado's beantwoordden aan die verwachting.
Met Kas hadden wij een apart soort auteur en lid van de coöperatie in huis gekregen. Als hij bij voorbeeld om vier uur vanaf De Bezige Bij in Den Haag gebeld werd om enkele correcties in de drukproeven te bekijken, stond de coureur met zijn zwarte Austin binnen een half uur voor de deur.
Onvermijdelijk kwam er bij zijn bezoeken een borrel op tafel. Het kostte weinig moeite hem dan een of andere fantastische gebeurtenis meesterlijk te laten vertellen, waarin Dichtung und Wahrheit onontwarbaar werden verstrengeld. Hij bleef met zijn zwarte snorretje en donkere kostuum op en top een ‘intelligence officer’, die op elk moment zijn in een holster onder zijn oksel verborgen pistool zou kunnen trekken. Ik geloof, dat hij nog lange tijd na de oorlog met zo'n ding heeft rondgelopen. Tegelijkertijd was hij een hartelijke vriend, die je kinderlijk lachend in de ogen keek.
Zijn feesten in Den Haag, onder de goede zorgen van zijn vrouw Doortje, hadden de sfeer van een wat uit de hand lopende rëunie van oud-verzetsstrijders. Soms had ik de opwelling de gordijnen beter te sluiten om te voorkomen dat de moffen het alsnog zouden kunnen merken.
Het gedrag van Geert op feesten is een verhaal apart. Bij Kas voelde hij zich thuis. Een altijd aanwezige ingebouwde drift dreef hem dan naar een in het bezit van de Militaire Willemsorde zijnde, fors gebouwde lieve gast om haar op zijn speciale wijze liefdevol op zijn schoot te laten neerstrijken. Later op de avond verborg hij zich graag op een rustige plek en viel daar languit in slaap om dan na enige tijd geheel fris weer aan de feestvreugde deel te nemen. Deze happenings werden ook door Willem Nagel, in dit gezelschap consequent met Charles aangesproken, bezocht. Het zou moeilijk vol te houden zijn, dat Kas en hij politiek ook maar enige overeenstemming vertoonden. Hun oorlogsbelevenissen maakten hen tot goede vrienden.
| |
| |
Het idee een wereldatlas te gaan uitgeven ontstond door een toevallige samenloop van omstandigheden.
Tijdens aanbiedingsgesprekken bij de boekhandel was het mij duidelijk geworden dat er behoefte bestond aan een nieuwe atlas. De Tweede Wereldoorlog had de landsgrenzen behoorlijk door elkaar gesmeten. Nieuwe landen ontstonden aan de lopende band. Zo'n project aanpakken vanuit onze kleine uitgeverij met weinig geld leek gekkenwerk.
Het geluk was met de dwazen. Een medewerker van het Antwerpse dagblad Het Handelsblad kwam bij ons op bezoek. Die krant was in het belang van haar abonneewerving begonnen een losbladige wereldatlas te publiceren. De atlas bestond voor de helft uit kaarten en voor de rest uit informatie met statistieken en foto's. De kosten van een dergelijke opzet vielen tegen. Het niet al te kapitaalkrachtige bedrijf zag zich genoodzaakt halverwege te stoppen of een partner te zoeken. Voor deze laatste mogelijkheid werd De Bezige Bij gepolst.
Twee goede bekenden, Willem Heinemeyer en Jan Erik Romein, sociaal-geografen, vroegen wij om advies. Voor de kwaliteit van de Belgische kaarten konden zij weinig enthousiasme opbrengen. Het gedeelte met de vele informatie vonden zij, al moest er veel aan veranderd worden, nieuw en aantrekkelijk.
Na uitvoerig overleg, gezeur en getwijfel, kwamen wij met de Belgen tot een principebesluit. Zij zouden het kaartmateriaal, op onze aanwijzing sterk verbeterd, blijven verzorgen. Heinemeyer en Romein waren bereid het informatieve gedeelte en de supervisie over het geheel voor hun rekening te nemen. Op de titelpagina van een standaardwerk behoorden indrukwekkende namen te staan. Professor dr. J.P. Bakker in Amsterdam en de Belgische hoogleraar dr. J.L. de Roeck, die aan de Handelsbladatlas meewerkte, namen zoals op de titelpagina vermeld staat de leiding op zich. Een enigszins jezuïtische formulering, want daaronder staat: ‘samengesteld door drs. W.F. Heinemeyer en drs. J.E. Romein’.
Voorzichtigheid is de bekende moeder van de porseleinkast. Contracten wilden wij pas tekenen nadat wij onze voel- | |
| |
horens bij de boekhandel hadden uitgestoken. Een gemak was, dat wij daarvoor materiaal voorhanden hadden. Er moest wel bij verteld worden, dat de uitgave in werkelijkheid aanzienlijk fraaier zou uitvallen. Het maken van de calculaties was een moeilijk karwei. Daarbij diende van een volkomen in the blind veronderstelde oplaag te worden uitgegaan. Noodgedwongen besloten wij, wat moet je anders, niet te hoog en niet te laag te gaan zitten: vijfentwintigduizend exemplaren.
Uit de gesprekken met een aantal bevriende boekverkopers bleek steeds weer, dat er voor een nieuwe atlas belangstelling bestond. Bij de verkoop van zo'n object lag het voor de hand de verzendboekhandel in te schakelen. Daarom bezocht ik voor het eerst een bekende Amsterdamse verzendboekhandel en lichtte de directeur in over ons plan met het nadrukkelijk verzoek het voorlopig geheim te houden. Ook zijn verwachting was niet negatief en hij suggereerde, dat hij een flink aantal zou kunnen afnemen.
Een dag later werd ik opgebeld door een bekende uit mijn Delftse tijd in de oorlog, Anton Deering. Hij wilde mij vertrouwelijk spreken. De volgende ochtend dronken wij een kop koffie in Maison De Boer op het Leidseplein. Hij bleek een baan op de redactie van uitgeverij Elsevier te hebben. Het hele bedrijf gonsde over een mededeling van de directie, dat deze had vernomen, dat De Bezige Bij een wereldatlas aan de boekhandel aanbood. Onmiddellijk moest alles in het werk worden gesteld om op zo kort mogelijke termijn een plan en een aanbieding voor een Elsevier-atlas gereed te maken. Met deze mededeling riskeerde Deering zijn baan. Alles moest uiterst vertrouwelijk blijven. Het slechte verraad van de verzendboekhandelaar lokte goed verraad uit. Het geheim van Anton Deering is bewaard gebleven.
Een uitgeversoorlog was uitgebroken. De hele Bezige Bij besloot te knokken. In een weekend werden etalagemateriaal en een groot aantal dummy's gemaakt. Drukkerij Mouton in Den Haag werkte door. Joop de Leur en ik renden als gekken
| |
| |
met een speciale aanbieding langs de boekhandel. Wij verzamelden een fors aantal grote bestellingen. Elsevier maakte per advertentie in Het Nieuwsblad voor de Boekhandel haar plannen bekend: een Elsevier-Wereldatlas, losbladig en ook met veel informatie in een fraaie verzamelband. De losbladigheid had voor hen het voordeel, dat de verschijningsdatum van de eerste afleveringen in de buurt van de door ons, weliswaar wat optimistisch, vastgestelde datum kon liggen. Bluf was bij ons een onvermijdelijke gedragslijn. Goed nijdig werden wij over de daarop volgende advertentiecampagne van Elsevier: ‘Neem niet de eerste, maar de beste’. De meeste boekhandelaren stonden achter ons. Het illegale verleden werkte weer. Het David en Goliath-effect speelde een rol. De lullige advertentie bleek voor ons extra goodwill te kweken. Wel voelden wij ons gedwongen het reclamebudget te verhogen.
Bij een bezoek aan de Hoofdstad Boekhandel raadde de directeur mij aan om met de directeur van Elsevier, Dolf van den Brink, contact op te nemen. Misschien was er een weg te vinden om tot enige overeenstemming te komen, al zou het alleen gaan om de kosten voor de reclame niet te krankzinnig uit de hand te laten lopen. Onze eerste reactie was: het reactionaire Elsevier kan stikken, De Bezige Bij is toch verdomme De Bezige Bij. Geert en ik bleven wel zenuwachtig rondlopen. Iedere keer realiseerden wij ons, dat wij nog weinig of niets in handen hadden. Het contract met Het Handelsblad in Antwerpen moest nog getekend worden. Berekeningen vertelden mij dat De Bezige Bij bij een verkochte oplaag van vijfentwintigduizend exemplaren ongeveer honderdduizend gulden zou overhouden. Voor ons een indrukwekkend bedrag, maar dan mochten de kosten niet gaan stijgen. Dat moest ernstig worden betwijfeld.
Geniepig groeide bij Geert en mij een schandalig idee. Stel je voor: Elsevier betaalt ons honderdduizend gulden. Voor hen een aantrekkelijke deal. Zij raken een concurrent kwijt, die minstens twintigduizend atlassen op de markt zou zetten.
| |
| |
Hun oplaag kon stijgen. Aan reclame behoefde aanzienlijk minder te worden uitgegeven.
Voor De Bezige Bij zou het, na alle heisa, hopsa, die wij vooral bij de boekhandel hadden gemaakt, een afgang betekenen. Maar, zo dachten wij, wij verzinnen een ontroerend verhaal en hebben het geld minus de gemaakte kosten, die op dat moment nog niet hoog waren, meteen in onze zak. Geen sores en wel geld om goede boeken te maken.
Na dagen dubben besloten wij de directeur van de Hoofdstad Boekhandel Van den Brink te laten polsen over de mogelijkheid van een gesprek. Kort daarna zaten wij in de bibliotheek van het kapitalistische bolwerk in de Spuistraat in Amsterdam. Half met de pest in, half met de gedachte, straks hebben wij een ton in onze zak. Geert en ik hadden goed afgesproken, dat ons aanbod zou zijn: wij stoppen en u betaald honderdduizend gulden en geen cent minder. Iedere vorm van samenwerking wezen wij van de hand, dat was naar onze smaak nog erger.
Dolf van den Brink kwam binnen en na de begroeting vielen wij meteen met de deur in huis. Roerend wezen wij op de voordelen voor Elsevier en het ernstige gezichtsverlies van De Bezige Bij. Na ons aangehoord te hebben en natuurlijk tegensputterend, dat een bedrag van een ton wel erg hoog was, vroeg hij ons even alleen te mogen laten om overleg met zijn toenmalige mededirecteur Van Eyck te plegen.
Met een kopje koffie bleven wij achter. Over mijn verwachtingen van de uitkomst van het gesprek wilde ik iets aan Geert zeggen. De oud-illegaal gaf mij een trap, gebarend dat er wel een microfoon onder de tafel verborgen kon zitten. Na een half uur, onder die omstandigheden rijkelijk lang, kwam Van den Brink terug. Hij deelde ons mede dat Elsevier bereid was bij het afzien door De Bezige Bij van het uitgeven van een wereldatlas zestigduizend gulden te betalen. Verwonderd keken wij hem aan en merkten op dat wij toch duidelijk honderdduizend gulden hadden voorgesteld. Te onderhandelen viel er niet. Wij stonden op en namen afscheid.
Aan de overkant in een café met zand op de grond dronken
| |
| |
wij een pilsje. Nog even hadden wij de smoor in dat de mogelijkheid zoveel geld te kunnen verdienen een illusie was gebleken. Dat gevoel trok snel weg. Wij besloten door te vechten. Elsevier kon dood vallen. Opgelucht, dat Van den Brink ons de schande had bespaard, gingen wij naar De Bezige Bij.
Zo ging de strijd door. Het moeilijke contract met de Belgen werd getekend. De verkoop liep goed. De kosten stegen. De papierprijs ging met sprongen omhoog. De problemen bij de produktie waren niet gering. Hoewel te laat, het ding kwam klaar. De intekenaren stuurden wij maanden later het register na. Het maken daarvan op tienduizenden kaartjes was een enorme klus, waarbij onze vrouwen trouwhartig hielpen. Als er een proef door de redactie was goedgekeurd, snelde Geert, gewapend met broodjes en andere lekkernijen, naar de mannen achter de pers bij Mouton en jutte iedereen op om in overwerk de verloren tijd in te halen.
Enkele van de bij zo'n produktie niet te voorkomen rampspoedmomenten bleven in mijn kop gegrift staan. Op een avond waren Geert, Jan Erik en Willem bij mij thuis om de voortgang te bespreken. Drukkerij Mouton had zojuist een exemplaar van het vel dat zij aan het drukken waren laten bezorgen. Met een schok ontdekten wij, dat in de natuurkundige kaart van Zwitserland de spoorlijnen dwars door de meren liepen. In mijn angst om weer met een fikse strop te worden geconfronteerd riep ik: ‘Nou, dan zijn het maar bootlijnen.’ Geert pakte de telefoon om de mensen, die bij Mouton overwerkten, te bevelen de pers onmiddellijk te laten stoppen. Veel vellen konden de kachel in. Op de oorspronkelijke Belgische kaart van Noord-Afrika stond nauwelijks iets. De redactie vroeg om meer geografische informatie. Professor De Roeck zorgde voor een nieuwe kaart, ‘bezwangerd’ zoals hij het noemde, met plaatsen en oasen. De woestijn had iets weg van een dichtbevolkt Ruhrgebied. De klere kaart werd teruggestuurd met de dringende opdracht de zaak behoorlijk uit te dunnen. Professor De Roeck stuurde toen het historische telegram: ‘Alles doen herbeginnen’. Een uitspraak die wij bij rampspoed vele jaren zijn blijven gebruiken.
| |
| |
De financiën bleven de grote zorg. Terecht wilden de leveranciers tijdens de lange rit van de produktie wel eens geld zien. De enige zekerheid die wij hadden, waren de tot boven de dertigduizend gestegen intekeningen bij de boekhandel. Optimistisch ging ik er van uit dat onze bank met dat onderpand ons wel honderdduizend gulden wilde lenen. Niets daarvan. Banken vonden papieren intekeningen geheel iets anders dan goudstaven. Onze bank, de Hollandse Bankunie, wilde naast het normale krediet geen gulden extra verschaffen. Het gevolg was dat andere grote banken het ook niet deden. De coöperatieve vorm van De Bezige Bij zat ons daarbij ook in de weg. Ten einde raad kwamen Geert en ik door bemiddeling van een kennis van mijn vader terecht bij de directeur van de Bank Labouchère, Gijs van Hall, de latere burgemeester van Amsterdam. Hij was een belangrijk man in het verzet geweest. Na wat opdiepen van herinneringen uit de oorlogstijd kwam nauwelijks de zekerheid die wij voor een lening konden geven ter sprake. Een uur later stonden wij met de toezegging van honderdduizend gulden als twee gelukkige kinderen op straat. Zo hadden een toevalstreffer en weer dat verleden het voortbestaan van De Bezige Bij gered.
Na verschijnen was de atlas snel uitverkocht. Op de boekenmarkt leek plaats voor een herdruk. Daarmee zouden wij nu eens echt geld kunnen verdienen. Heinemeyer en Romein hadden het produkt goed bekeken. Zij waren tot de afschuwelijke ontdekking gekomen dat het aantal foutief gespelde plaatsnamen in de duizenden liep. Weliswaar lagen die hoofdzakelijk in Azië en Afrika maar onze redacteuren vonden het onverantwoord aan een herdruk te beginnen zonder degelijke correcties. Gezien de kosten en de duur daarvan konden wij een herdruk uit ons hoofd zetten. Met alle tekorten was de atlas vooral door de tekst, kaarten en foto's in het informatieve deel een oorspronkelijk, bijdetijds produkt geworden. Het hoofdstuk van De Bezige Bij wereldatlas was afgesloten.
| |
| |
Nog eenmaal kreeg De Bezige Bij met het fenomeen atlas te maken. Onze vriend Eddy Niesen had ons in contact gebracht met de Indonesische schoolboekuitgever Oejeng Soewargana. Hij wilde een nieuwe Azië-centrische schoolatlas uitbrengen en vroeg Eddy en ons daar behulpzaam bij te zijn. De oplaag zou tweehonderdduizend exemplaren moeten bedragen. Geen kleinigheid.
Vanzelfsprekend gingen wij naar Willem Heinemeyer en Jan Erik Romein. Zij voelden er voor aan zo'n nieuwe opzet mee te werken. Spoedig bleek dat in Nederland geen cartografisch instituut te vinden was, dat een behoorlijke offerte kon uitbrengen. De bekende Schotse kaartenmaker, de firma John Bartholomew & Son in Edinburgh, bleek bereid met ons een gesprek te hebben. Er werd een afspraak gemaakt dat wij elkaar in Londen zouden ontmoeten. Jan Erik weigerde de overtocht per vliegtuig te maken. Wij gingen met de nachtboot van Hoek van Holland.
De avond van het vertrek hadden Willem en Jan Erik bij ons thuis gegeten. Oejeng zou ons met zijn grote gehuurde Amerikaanse auto om half acht komen afhalen om daarna met ons vieren naar de boot te rijden.
Het was onze eerste naoorlogse reis naar Engeland. Bij het horen van de deurbel begaven wij ons vrolijk met Dol, die ons uitgeleide deed, naar de auto. Verwonderd keken wij naar het voertuig, waarin twee dames zaten. Een aantrekkelijke Indonesische en een felblonde Nederlandse. Oejeng zei met zijn Indonesische tongval niets anders dan: ‘Mag ik jullie voorstellen, dit zijn mijn vriendinnen.’ Dol stond er beteuterd bij, niets meer begrijpend van de aangekondigde serieuze zakenreis.
In Hoek van Holland moest ik als halve reisleider de problemen van het kopen van extra tickets en het verdelen van de beschikbare hutten regelen. Oejeng deed of zijn neus bloedde. Dat ritueel herhaalde zich de volgende morgen aan de balie van ons hotel. Hij merkte alleen op: ‘Wim, jij regelt het maar’, Jan Erik en Willem stonden in de hal te ginnegappen. In mijn opperste wijsheid nam ik twee double rooms extra.
| |
| |
John Bartholomew junior, op en top een Schotse gentleman, had een luxe vergaderappartement gehuurd. Hij ontving ons uiteraard zonder de dames, in een fraaie kamer met een indrukwekkende notehouten tafel. Hieraan vond de bespreking plaats. Bartholomew aan het ene uiteinde, ik aan het andere, met Oejeng en mijn vrienden naast mij.
In zo goed mogelijk Engels zette ik uiteen wat de bedoelingen van Oejeng voor de Indonesische schoolatlas waren. Ik vertelde dat hij voor de onafhankelijkheid van Indonesië had gestreden, maar als oud-leerling van de Kweekschool in Bandoeng een blijvende sympathie voor Nederland en het Westen had behouden. Het was een unieke kans voor de Westerse cartografie en uitgeverij aan een dergelijk project te kunnen meewerken.
Enfin, het was een indrukwekkend verhaal en de keurige Schot viel mij niet met vragen in de rede. Toen ik uitgesproken was keek hij mij over de lange tafel aan en sprak de onvergetelijke woorden: ‘Mr. Schouten, are you financially sound?’
Ik antwoordde met een weifelend ‘Yes’. De bespreking over allerlei technische onderwerpen ging nog een tijdje door. Na de lunch namen wij afscheid. Kort daarna ontvingen wij een beleefd briefje uit Edinburgh dat de heren geen interesse hadden.
Het heeft enige jaren geduurd maar de atlas is er wel gekomen. Mede dank zij de inzet van Eddy Niesen en het Carthografisch Instituut Bootsma in Den Haag. Onder redactie van Jan Erik Romein ontstond voor de Indonesische kinderen één van de modernste schoolatlassen van de wereld. Wat het gebruik van kleuren betreft deed hij wat merkwaardig aan. Oejeng was bang, dat de kinderen in de dessa bij olielampjes land en zee niet goed zouden kunnen onderscheiden, maar Indonesië vormde eindelijk het middelpunt van de aarde.
Begin jaren vijftig kregen de uitgever-schrijver Jaap Romijn, directeur van uitgeverij A.W. Bruna te Utrecht, en ik het idee om een Encyclopaedie voor de vrouw te maken. Het moest een
| |
| |
bijdetijds en gedegen standaardwerk worden. Op dat gebied was er nog weinig verschenen en wij wilden een nieuw stukje markt veroveren. God, wat verzonnen wij niet allemaal. Het boek had redelijk succes en werd gevolgd door de serie ‘Practische bibliotheek voor de vrouw’.
Jaap, die in oorlogstijd met Gabriël Smit het literaire tijdschrift Ad Interim had opgericht, was een goede vriend van De Bezige Bij geworden. Naast zijn uitstekende kwaliteiten als uitgever - hij nam het initiatief tot het uitgeven van de pocketboekserie de ‘Zwarte Beertjes' - had hij de verdienste, voor vrienden in financiële moeilijkheden altijd de helpende hand te bieden. Zo kwamen wij er gezamenlijk toe aan Cees Buddingh’ de opdracht te geven voor het maken van de Encyclopaedie voor de wereldlitteratuur. Cees, later voorzitter van De Bezige Bij, kweet zich verdienstelijk van die taak. Er was een misser: hij vergat Friedrich Nietzsche op te nemen.
In de zomer van 1951 gingen Jaap en ik naar Antwerpen om de verkoop van de Encyclopaedie voor de vrouw in België te regelen. 's Avonds kwamen wij in een nachtclub terecht. Behalve door een show van cancan-achtige danseressen werden wij getroffen door een charmante balletdanseres. Wij nodigden haar aan ons tafeltje, dronken een glas en dansten. Zij bleek bij de Opera in Metz te werken en er op deze manier 's zomers een boterham bij te verdienen. Haar aantrekkelijkheid - zij was ook nog intelligent - veroorzaakte bij ons beiden enige verschijnselen van verliefdheid. Na een tijdje kreeg ik op de dansvloer in de gaten, dat ik het pleit in onze stille strijd gewonnen had. Jaap, op dat terrein niet de eerste de beste, vatte het sportief op. Laat in de nacht brachten wij haar met een taxi naar huis. Bij het afscheid fluisterde ze mij in het oor, dat ik haar in Metz moest komen opzoeken.
Jaap Romijn en mr. A. Roothaert hebben later naar aanleiding van deze avond een mysterie in brieven geschreven. Het boek kreeg de titel Een avondje in Muscadel. Veel succes had het niet, zodat mijn, weliswaar anonieme, gedragspatroon geen verdere bekendheid kreeg.
| |
| |
De redacteur van De Bezige Bij Adriaan Morriën was in contact gekomen met de Duitse schrijvers die zich in de ‘Gruppe 47’ verenigd hadden. In Amerikaans krijgsgevangenschap had Hans Werner Richter zich beraden over de literatuur in een democratisch Duitsland. Na de oorlog richtte hij met Alfred Andersch in de Amerikaanse bezettingszone het linkse literaire tijdschrift Der Ruf op. Op instigatie van de Russen werd het succesvolle blad door de Amerikanen verboden.
In het in zones verdeelde Duitsland bestonden geen literaire tijdschriften. Richter kwam na het verbod op het idee om tweemaal per jaar bijeenkomsten te organiseren waar schrijvers uit werk, waarmee zij bezig waren, voorlazen en elkaar bekritiseerden. Zo ontstond ‘Gruppe 47’. Adriaan was uitgenodigd om een Tagung in een eenvoudig conferentieoord in de buurt van Stuttgart bij te wonen. Het leek hem een goed plan samen met mij te gaan. Ik kon dan voor De Bezige Bij in contact komen met een groep belangrijke jonge Duitse literatoren. Van hun kant zouden zij het zeker op prijs stellen iets over die merkwaardige coöperatieve schrijversvereniging in Holland te vernemen. In het vroege najaar, na mijn bezoek met Jaap in Antwerpen, gingen wij op weg. Ik stelde Adriaan voor, over Metz in Frankrijk te rijden. Onderweg vertelde ik de reden van deze omweg: het bezoek aan een balletdanseres, die ik in Antwerpen had ontmoet. Veel meer dan een goedertieren medelijden kon hij niet opbrengen.
In Metz aangekomen liepen wij over het ruime plein van zand, grint en bomen naar de ingang van de Opera om daar aan de portier naar demoiselle... (haar naam ben ik vergeten) te vragen. Halverwege zag ik haar. Zij herkende mij, rende op me af en viel me om de hals. Een verbluffende overwinning.
Bij een glaasje op een terras viel het niet tegen. Het terugzien had iets kameraadschappelijks, de verliefdheid had redelijk stand gehouden. Zij deed het voorstel die avond niet in het saaie Metz maar in het levendiger Saarbrücken door te brengen. Er bleek één maar te zijn, de ballerina was intern bij de Opera en moest, op straffe van ontslag, die nacht weer naar haar haardstede terugkeren.
| |
| |
Wij gingen naar Saarbrücken en hadden met eten, drinken, dansen en praten over het harde balletbestaan een gezellige avond. Adriaan trok zich om middernacht terug in een hotel. Ik maakte de nacht vol. Tegen het ochtendgloren reed ik over een slingerende weg door de bossen voorzichtig naar Metz. Het negentiende-eeuwse operagebouw stond er nog. Mijn lieve begeleidster wees een raam aan op de eerste verdieping. Na het afscheid stapten wij uit. Ik zette haar op mijn schouders en duwde haar met mijn handen omhoog. Zij haalde net het venster van de kamer van een vriendin en tikte deze wakker. Langzaam omhoog getrokken verdween zij naar binnen. Op het lege plein bleef ik zeer eenzaam achter. Het was het resultaat van overdreven jeugdige overmoed, het kenmerk van het Bezige Bij-bestaan in die jaren.
Voor Adriaan was het tijd om op te staan toen ik de hotelkamer binnenkwam. Ik dook een paar uur onder de dekens en die middag kwamen wij wat verlaat op de Tagung aan. Wij werden hartelijk ontvangen. Adriaan bleek in dit schrijversgezelschap een goede bekende. De overtuiging waarmee zij zich voor de vernieuwing van de Duitse literatuur inzetten maakte indruk. De moeilijke situatie waarin de jonge progressieve schrijvers in het Duitsland van kort na de oorlog zich bevonden werkte de samenwerking in de hand. Zoveel eensgezindheid viel er in elk geval in de Nederlandse literaire wereld niet te ontdekken.
In de gesprekken over onze coöperatie - zo hoort het in het buitenland - overdreven wij de democratische aspecten. Jaren later zou ik dat met Willem Nagel in Moskou veel sterker doen. Het merendeel van de bekende Duitse schrijvers kwam uit ‘Gruppe 47’ voort, zoals Ingeborg Bachmann, Heinrich Böll, Hans Magnus Enzensberger, Günter Grass, Martin Walser en anderen. In het begin van de jaren vijftig was een vertaling van een Duitse roman nog ondenkbaar. In 1960 gaf De Bezige Bij de roman Huwelijk in Philipsburg van Martin Walser uit. Dat was nog te vroeg.
Een vrolijk element in het verzinnen van, nu kleine, stunts, dat echt te maken had met het veroveren van een nieu- | |
| |
we markt, vormde de opbouw van een fonds Humorboekjes.
Het begon in '49 met Simon Carmiggelts bundel Tussen mal en dwaas. Een paar jaar later verscheen Louter leugens. Simon had zijn eerste bundel na de oorlog Honderd dwaasheden met veel succes bij De Arbeiderspers uitgegeven. Wim van Norden, directeur van Het Parool stelde zich op het standpunt, dat hij bij boekuitgaven van in zijn krant gepubliceerde bijdragen op zijn minst een vinger in de pap mocht hebben. Het Vrije Volk, de krant van De Arbeiderspers, was een concurrent en Van Norden gaf er de voorkeur aan dat Simon zijn boekjes bij De Bezige Bij publiceerde. Na de twee uitstekend verkochte Kronkelbundels keerde Carmiggelt, trouw aan zijn eerste uitgever, naar De Arbeiderspers terug. Het Parool kon haar standpunt - iets soortgelijks speelde ook met Annie M.G. Schmidt - niet volhouden.
Op zijn vertrouwde wandeling van de redactieburelen naar huis langs de Amsterdamse kroegen maakte Simon soms een kronkel om De Bezige Bij te bezoeken. Genoeglijk dronken wij dan een borrel en daarbij kwam steevast het verzoek om een voorschot op tafel. Als de kas het ook maar enigszins toeliet, gaven wij hem met genoegen de zelfverdiende centen. Geert en ik vroegen ons wel af waarom hij altijd zo dringend geld nodig had, zo duur waren de kroegen in die tijd ook niet.
Tijdens zo'n bezoek werd het idee geboren dat Simon een bloemlezing uit het werk van Nederlandse humoristen zou samenstellen. Het werd Hard gelach, waarvan zeven drukken verschenen. Wij kregen de humorsmaak te pakken. Han G. Hoekstra maakte daarna Pierement: in elkaar gedraaid. De ergernis over het onbehouwen gedrag van automobilisten begon te groeien. Aan Dagboekanier, de vriendelijke zedenmeester van Het Parool, Henri A.A.R. Knap, vroeg ik het boekje Rijdt U ook zo auto? te schrijven. Hij deed dat met het grootste genoegen. Zestien drukken volgden.
Een bijna onuitputtelijke inspiratiebron was aangeboord. Henri schreef: Bent U ook zo'n Sinterklaas?, Bent U ook zo'n
| |
| |
vader?, Bent U ook van gisteren?, Doet U ook een duit in het zakje?, samen met Annie M.G. Schmidt De vrouw zus, de man zo en ten slotte Hebt U ook zo de zenuwen? en Zo zijn onze manieren. Op die manier bouwden wij een humorfonds op.
Tekenaars als Charles Boost, Hugh Jans en Lex Metz ontwierpen omslagen, maakten illustraties en hielpen nieuwe boekjes, nu gevuld met cartoons, verzinnen. Lex Metz vergaarde twee honderd grafische grappen in de uitgave Jongens onder elkaar. Het middelste katern ‘Boven de achttien’ was met een sticker dichtgeplakt. De onschuldige prentjes waren een toonbeeld van het pornografische beleven anno 1953. De rechten van een aantal droedelboekjes kochten wij van de Zwitserse uitgeverij Diogenes Verlag. Droedels raakten in. Hier zijn er twee die in mijn geheugen zijn blijven hangen:
Wat is dit?
_______________________________________________________________
Een schuine Parijse prentbriefkaart op zijn kant gezien.
Wat is dit?
Een schaakspel voor beginners.
Even een zijsprong naar de jonge Zwitserse uitgever Daniel Kehl, de oprichter van Diogenes Verlag. Met weinig geld begon hij met dergelijke gekke boekjes. In de loop van de jaren bouwde hij een degelijke, kwalitatief goede uitgeverij op. Over hem wordt het verhaal verteld dat hij de hem aangeboden vertaalrechten van Solzjenitsyns De Goelag Archipel, bij voorbaat een geheide bestseller, weigerde. Hij vreesde dat een dergelijk succesboek wel eens het karakter van zijn uitgeverij zou kunnen veranderen. Een omgekeerde stuntuitgever.
| |
| |
De humorhandel bleef een geanimeerde bezigheid. Het merendeel van onze boekjesmakers was redacteur of medewerker van de Nederlandse pendant van The New Yorker, het maandblad Mandril. In café De oude Herberg kwamen zij samen met Frits van der Molen (‘Zolang er lever is, is er hoop’). Frits beschouwde zich als de absolute bovenmeester van de Nederlandse humor. Het aantal grappen, dat hij wekelijks verzon en met zijn lijzige stem vertelde viel niet te tellen, laat staan te onthouden. Het was een rakker. Op ‘De Kring’ zat ik met hem te bamzaaien. Iedere keer om een tientje. Eerst verloor ik, het liep op tot zestig gulden en ik betaalde braaf. Daarna won ik. Dat geld zou hij mij de volgende week geven. Vergeet het maar.
Mandril kostte de uitgever, Jules Perel, op den duur te veel geld en het tijdschrift werd opgeheven. Er ontstond een nieuw plan. De Bezige Bij ging Alles mag uitgeven, ‘Dagblad ter voorbereiding van het wantrouwen’. In het colofon staat: ‘Verschijnt onregelmatig en wordt met tegenzin uitgegeven door De Bezige Bij’. Een verschijningsdatum wordt niet vermeld. Het had iets van Elsschots Wereldtijdschrift. Iedereen werkte er aan mee. Alle bekende cartoonisten. Ook Remco Campert maakte er één. Lucebert illustreerde een stuk van Hugo Claus. Verder waren er verhalen van Simon Carmiggelt, Adriaan Morriën, Jan Blokker, Willem Frederik Hermans, Frits van der Molen en Remco Campert. De gedichten waren van J.B. Charles, Annie M.G. Schmidt, A. Viruly en Karel Bralleput. Een werkelijk uniek samenzijn.
De verspreiding van Alles mag werd degelijk aangepakt. Op een zomerse avond begaven wij ons met de meeste medewerkers, bevriende auteurs en een paar pakken exemplaren naar het Rembrandtplein. Daar verkochten wij het blad tegen betaling van twee kwartjes aan de voorbijgangers. Geert van Oorschot, een trouw pleinbezoeker, schaarde zich bij het gezelschap en stelde zijn befaamde verkoopkracht ter beschikking. De kwartjes stroomden binnen. Ik was kasbewaarder en mijn zakken raakten boordevol en loodzwaar. Mijn zorg was dat dorstige colporteurs zich te snel naar de aanwezige terrassen zouden begeven.
| |
| |
De avond werd verstoord door politieoptreden. Een ventvergunning hadden wij niet. Wij moesten mee naar het bureau op de hoek. De stemming werd er niet minder om en de voorraad was bijna op. De agenten van de wacht begrepen niets van dat geletterde gezelschap. Op voorwaarde dat wij de handel stopten werden wij vrijgelaten. De avond werd afgesloten met een bezoek aan het vertrouwde café van Theo Ruiter op de Rozengracht. Mijn zakken werden aanzienlijk lichter. Alleen met kwartjes betalen is een heel werk.
De rest van de oplaag verspreidden wij over de boekhandel en kiosken. In korte tijd was er geen Alles mag meer te vinden.
In de jaren vijftig mocht om de donder niet alles. In de christelijke pers brak er een oorlogje uit over het boekje Het simpele leven van Adam en Eva van de Franse tekenaar Jean Effel. De vriendelijke borstjes, twee rondjes met een zwart stipje in het midden, van Eva, het kleine piemeltje van Adam en de door Han Hoekstra bewerkte onderschriften werden als godslastering en duivelse spot beschouwd. Het dagblad Trouw wilde, dat het Openbaar Ministerie deze ‘smalende godslastering’ zou bestraffen. Zoals gebruikelijk werd daardoor de verkoop flink omhoog gejaagd.
Alles bij elkaar waren de zogenaamde stuntboeken een steeds wisselende proeftuin voor een haar weg zoekende algemene uitgeverij. Het wachten was op het moment, dat de literaire uitgaven de werkelijke basis zouden gaan vormen.
Soms werd er financieel met vuur gespeeld. Ons onbedwingbare optimisme heeft De Bezige Bij er doorheen geholpen. De missers werden snel vergeten, maar de literaire leden van de coöperatie hadden vaak de nodige achterdocht.
Toen in 1949 de hal van De Bezige Bij vol stond met pakken ‘Tom Poes-vertellingen’ van Marten Toonder kon Bert Schierbeek zijn ergernis niet verkroppen over zoveel niet-literaire activiteit. Het kinderboek was, in die tijd bijzonder, in vier kleuren gedrukt. Om de prijs laag te houden, was de oplaag hoog. Wij maakten over het boek veel lawaai en de boel werd verkocht. Omringd door verklede medewerkers van
| |
| |
De Bezige Bij liep ik in een verstikkend Bommelpak als Heer van stand omgeven door kinderen door de Kalverstraat naar de Bijenkorf. Bert had liever gezien, dat wij, verdomme, zulke grappen voor de verkoop van literatuur uithaalden. Helemaal ongelijk had hij niet. Toch was dit eerste boek van Marten Toonder de voorloper van de eind jaren zestig gestarte reeks van Marten in de Literaire Reuzen-Pocket-serie, die zo'n geweldig succes had. In het uitgeversbestaan is weinig voorspelbaar ‘als je begrijpt wat ik bedoel’, zou Heer Bommel zeggen.
Het blijft een open vraag of De Bezige Bij zonder de nietliteraire projecten de opbloei van het literaire boek in de jaren zestig had kunnen halen. Op zijn minst zou er een kleinere uitgeverij ontstaan zijn. Het bij elkaar vergaarde vermogen betekende een onmisbare steun voor de toekomstige ontwikkelingen.
Als slot mag het verhaal over een stunt van geheel andere orde niet ontbreken. Op zaterdagavond 31 januari 1953 waren Lotte Ruting en Jan Elburg bij ons thuis te gast. Aan het rammelen van de balkondeuren merkten wij dat er buiten sprake was van een ongekend hevige storm. De wijn smaakte er niet minder om. De volgende morgen meldde de radio de Watersnoodramp. Onheilstijdingen volgden elkaar de gehele dag op.
Maandagmorgen op De Bezige Bij begrepen Geert en ik dat over zoiets rampzaligs onvermijdelijk een boek moest worden gemaakt. Tegelijkertijd realiseerden wij ons dat andere uitgevers op de zelfde gedachte zouden komen. Snel waren wij het erover eens dat het boekenvak nu eens iets gezamenlijk moest ondernemen. Eén goede uitgave zou een massa geld voor de hulpverlening kunnen opbrengen.
Wij belden Reinold Kuipers van De Arbeiderspers en pleegden overleg met Kees Vrij, de secretaris van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. Alles moest in ijltempo worden geregeld. De aankondiging van het plan moest die zelfde week in Het Nieuwsblad voor de Boek- | |
| |
handel staan. In het vak van pure individualisten verliep alles van een leien dak.
Hans Redeker, die voor ons de onderschriften van het fotoboek van Paul Huf, Leven in Nederland, had verzorgd vroegen wij de tekst te schrijven. Han de Vries en Piet Klaassen namen de typografie voor hun rekening. Samen vormden zij de fotoredactie. Reinold Kuipers organiseerde de produktie. Een tiental drukkers werd bij elkaar gebracht om het boek snel en tegen een lage prijs te drukken.
Bij de Regeringsvoorlichtingsdienst had ik een aantal perskaarten bemachtigd. Woensdag trokken Hans Redeker, Han de Vries en ik eropuit om in het rampgebied indrukken op te doen. De brug over de Moerdijk was afgesloten. Wij reden over 's-Hertogenbosch naar het westen van Noord-Brabant.
Het was afschuwelijk: ondergelopen land zover het oog reikte, de daken van de boerderijen erbovenuit stekend, mensen met karren volgeladen met meubilair, kadavers van koeien, boeren die met de grootste moeite nog levende beesten uit het water trachtten te trekken. Weer een soort oorlog zoals op Walcheren in 1944.
Op de terugweg, het was donker en koud, zagen wij tussen Den Bosch en Utrecht een man op de weg liggen. Met onze geringe medische kennis stelden wij vast dat hij, een soldaat, bewusteloos was. Waarschijnlijk was hij na een dag hulpverlening, door kou overvallen, onopgemerkt van een legertruck gevallen.
Wij besloten een volgende legerauto aan te houden. Intussen was er een auto gestopt waaruit een hooggeplaatste katholieke priester stapte. Hans Redeker beweert nog steeds met stelligheid dat het de aartsbisschop van Utrecht was. Een legerauto kwam spoedig, en met z'n allen legden wij het slachtoffer voorzichtig in de achterbak. Gelukkig waren er dekens. Ik stelde de legerwagenchauffeur voor naar het Academisch Ziekenhuis in Utrecht te rijden. De hoge priester protesteerde en noemde met klem een katholiek ziekenhuis. Ik riep kwaad: ‘Geen sprake van, niemand weet of die jongen
| |
| |
katholiek is.’ Zo ontstond in de vrieskou om het behoud van het leven van een arme soldaat een kleine Hollandse godsdienstoorlog.
De verbouwereerde chauffeur kende de weg in Utrecht niet en ten slotte zei ik: ‘Kom op, rij achter ons aan’, de priester alleen latend. In het Academisch Ziekenhuis leverden wij de nog steeds bewusteloze man aan de eerstehulppost af, hopend dat de ramp niet nog een slachtoffer had gemaakt.
Met vereende krachten kwam het boek De Ramp tot stand. Het werd een enorm succes. De boekhandel verkocht meer dan zeshonderdduizend exemplaren. De Vereeniging was de uitgever. Als bewijs van neutraliteit en belangeloosheid werden zelfs de namen van de samenstellers niet in het boek vermeld.
Het slot van de operatie vond plaats op Paleis Soestdijk. Enkele bestuursleden van de Vereeniging, Geert en ik boden koningin Juliana een cheque aan van een miljoen gulden bestemd voor het Rampenfonds. Vriendelijk merkte de koningin op, dat zij zo'n hoge cheque nog nooit had gezien en stopte het papiertje in de zak van haar jurk.
Reinold Kuipers, rechtgeaard socialist en wars van dergelijke plichtplegingen, weigerde mee te gaan. Slechts een ramp kon in het boekenvak zo'n gemeenschappelijke actie doen ontstaan. |
|