Het nieuwe wereldbeeld
(1915)–M.H.J. Schoenmaekers– Auteursrecht onbekend
[pagina 67]
| |
II. Het kruissymbool.We hebben nu geluisterd naar het woord ‘tegendeel’, ook door middel van exacte begripvoorstellingen. Als die begripvoorstellingen concreet zijn, zullen ze een levend rapport houden met het woord, dat ze voorstellen èn met de natuurlijk ‘gegeven’ werkelijkheid. Het woord ‘tegendeel’, eenmaal juist en exact gezien als punt-, straal- en lijnbeweging, zal ons gaan zeggen, hoe de tegendeelen in de natuur worden verwerkelijkt; want natuurwerkelijkheid, àls beeldings-beweging gezien, is niets anders dan punt-, straalen lijnbeweging. Anders gezegd: als het woord ‘tegendeel’ eenmaal door exacte en concrete begripvoorstellingen in ons bewustzijn heeft plaats gegrepen, zal het ons gaan zeggen, dat het ‘dit’ is en ‘dat’ is in aanwijsbare werkelijkheid, en dan zal ook vanzelf het algemeene woord ‘tegendeel’ zich gaan specificeeren tot meer speciale woorden om ‘dit’ en ‘dat’ tegendeel juist aan te duiden. Gegeven natuurwerkelijkheid is, als aanschouwbare werkelijkheid ‘om te beginnen’ plastische werkelijkheid, en deze is aanschouwbaar als | |
[pagina 68]
| |
eenheid van voltooide tegendeelen. Beschouwen we dus eerst Fig. IV, de eerste begripvoorstelling van voltooide tegendeelen. Al spoedig zal deze voorstelling ons zeggen, dat ze in werkelijkheid plaats grijpt in de verticale en horizontale beweging, die we waarnemen in en op onzen aardbol. De natuurlijk gegevenGa naar voetnoot1) beweging vanuit het middelpunt der aarde (de beweging der groeikracht), en naar het middelpunt der aarde heen (beweging der zwaartekracht), noemen we verticaal. En de beweging òm het middelpunt der aarde, evenwijdig met de aardoppervlakte, noemen we horizontaal. 't Is dus redelijk, dat we àlle beweging vanuit (en naar) een middelpunt verticaal noemen naar analogie van de bekende benaming der ons zoo vertrouwde verticale aardbeweging, een benaming, die in levend-internationaal taalgebruik onophoudelijk gebezigd wordt. En 't is even redelijk, dat we àlle beweging òm een middelpunt horizontaal noemen naar analogie van de bekende levend-internationale benaming der ons zoo vertrouwde horizontale aardbeweging. Zoo zullen we b.v. de beweging die uitgaat van het middelpunt der zon naar de aardebaan verticaal | |
[pagina 69]
| |
noemen, en de krachtlijn der aardebaan zelf zullen we horizontaal noemen. Dit is geen willekeurige beteekenis aan de woorden ‘maken’, maar een redelijke toepassing van de ‘analogie’, een taalbeginsel dat we in elke taal onophoudelijk en heel natuurlijk toegepast zien. We mogen de verticale beweging natuurlijk ook ‘straalbeweging’ noemen, want dat is ze; als we dan maar niet te veel letten op het middelpunt waarvan ze uitstraalt, en te weinig op het karakter van de straalbeweging zèlf, die ‘strak’ is. Als we te veel op het uitgangspunt gaan letten, denken we te veel aan bewegings-richting en te weinig aan de karakteristiek der beweging zèlf. Bij het woord ‘verticaal’ is dit gevaar minder groot dan bij het woord ‘straal’. Als we b.v. spreken van een verticaliteit op onze aarde, denken we niet vóór alles aan het aardemiddelpunt, maar aan het strakke, het stijle der verticaliteit zèlf. We mogen de horizontale beweging natuurlijk ook ‘lijnbeweging’ noemen, want dat is ze; als we dan maar niet te veel letten op het middelpunt waar ze omheen gaat en te weinig op het karakter van de lijn zèlf, die ‘lenig’ is, wellicht ‘recht’ maar toch ‘lenig’. Als we weer te veel op het middelpunt gaan letten, denken we te veel aan een bewegings-richting, en plaatselijk ‘draaiën’, en te weinig aan de karakteristiek der beweging zèlf. Bij het woord ‘horizontaal’ is dit gevaar weer minder | |
[pagina 70]
| |
groot dan bij het woord ‘lijn’. Als we b.v. spreken van een horizontaliteit op onze aarde, denken we niet vóór alles aan het aardemiddelpunt, maar aan het lijnige, het lenige, het uiteraard liggende der horizontaliteit zelf. Overigens, het woord ‘straal’ hangt samen met ‘star’ en ‘strak’, het woord ‘lijn’ hangt samen met ‘lenig’ en ‘liggen’. Als we de woorden ‘straalbeweging’ en ‘lijnbeweging’ bezonnen gebruiken, is òòk het gevaar bezworen, dat we te veel letten op richting en te weinig op karakteristiek der beweging zelf. Maar nu Fig. V. Hoe zullen we de beweging noemen, die uitgaat van c, het snijpunt van horizontaliteit en verticaliteit? In c komen straalbeweeg en lijnbeweeg inéén, zij zullen zich dus in dat snijpunt omzetten tot hun gezamenlijk tegendeel: het lichaam. Het straalbeweeg zal zich nu vanuit c openbaren als uiteraard omvlakt of uiteraard begrensd straalbeweeg, dat, primitief, een ‘bol’ moet zijn. Hoe zal ik nu, taalkundig juist en zoo exact mogelijk met één woord die beweging benoemen, die 1e straalbeweging is en 2e begrensd tot werkelijke en volledige bepaaldheid? Die beweging zal ik noemen radiatief. Hier hebben we ook weer de ‘analogie’ toe te passen. Het woord ‘radiatief’ is gevormd op dezelfde wijze als het woord ‘positief’. Waarom noemen we de mystiek zooals we haar hier bespreken positieve mystiek? 1e Omdat ze ‘poneert’, ze beweert dit en dat en zeer veel, maar 2e omdat | |
[pagina 71]
| |
ze niet in 't honderd poneert zooals abstracte mystiek, die in vaagheid wegdoezelt, maar iets volledig bepaalds poneert, dat we ten slotte in lichamelijken vorm aanschouwen zullen. Dàt is ‘positief’, niet waar: poneerend tot volledige bepaaldheid. In dien zin spreken we ook van een ‘positief’ Christendom, en van ‘positieve’ wetenschap. Welnu, de beweging, die van c uitgaat is 1e een straalbeweging, ze ‘radieert’, en 2e ze radieert tot volledig-bepaalde, uiteraard begrensde, omvlakte lichamelijkheid. Ze is dus, exact gesproken, ‘radiatief’. We mogen die radiatieve beweging natuurlijk ook in goed Hollandsch ‘uitbeelding’ noemen of kortweg ‘beelding’, of ‘beeld’ als we dan maar het woord ‘beeld’ opvatten in allerruimste beteekenis, waarin ook een primitieve bol een beeld is, en als we dat woord maar constructief opvatten, zoodat het een beweging uitzegt van innerlijkheid naar uiterlijkheid, een ‘werkelijkheid’ en niet een stuk stof alleen, een ‘zaak’ of ‘ding’. Zie nog even, dat de radiatieve beweging de meest volledige, levende beweging is en, met betrekking tot haar middelpunt, tevens de meest ‘stille’, de meest niet-plaatselijke beweging. De verticale beweging ‘straalt’ uit een middelpunt, de horizontale beweging ‘wijkt’ om een middelpunt, de radiatieve beweging ‘zweeft’ in een middelpunt, een plastisch of beeldend middelpunt, een ‘ziel’. Nu moeten we nog een juiste benaming hebben | |
[pagina 72]
| |
voor de volstrekte tegendeelen, voorgesteld in Fig. VI. De wezenlijke en primaire werkelijkheid der verticale beweging is uitstraling, uitbreiding. Wat is diezelfde werkelijkheid nu volstrekt gedacht, zóó namelijk dat het middelpunt op oneindigen afstand ligt? Dan zal dat middelpunt in waarheid wèggedacht zijn en het uitstralen wordt stralen, het uitbreiden wordt ruimte. De wezenlijke en primaire werkelijkheid der horizontale beweging is òmmegang, een wijken òm een middelpunt. Wat is diezelfde werkelijkheid nu volstrekt gedacht, zóó namelijk, dat het middelpunt weer op oneindigen afstand ligt? Dan zal dat middelpunt in waarheid weer wèggedacht zijn en de ommegang wordt voortgang, voortgang zonder begin en zonder einde. Ik zeg: zonder begin en zonder einde, want de lijn kan als lijn wel een middelpunt hebben, maar als fundamenteele lijn (als cirkellijn) heeft ze nòch beginpunt nòch eindpunt. Volstrekt gedacht is de horizontale beweging dus: tijd. De tijd immers is volstrekte beweging die uiteraard noch beginpunt noch eindpunt heeft; de tijd is voortgang zonder begin en zonder einde: noch vóór noch nà den tijd kunnen we logisch iets denken. De volstrekte tegendeelen in en van de objectiviteit zijn dus: tijd en ruimte. Nu heeft het wel zijn eigenaardig bezwaar, de ruimte als werkelijkheid, als beweging dus, te denken. Maar in positieve mystiek piekeren we niet over abstracte | |
[pagina 73]
| |
volstrektheden, voor zoover ze abstract blijven. Volstrektheden vragen zeker onze belangstelling, maar onze menschelijke, beeldende belangstelling. We herleiden de natuurgegevens tot volstrektheden om ze in de natuur weer te vinden, om ze in de natuurwerkelijkheid te zien ‘plaatsgrijpen’. Voor onze breedste en tevens menschelijke werkelijkheid, zon en aarde, grijpt de ruimte als verticale beweging plaats in het middelpunt van de zon. Voor onze breedste en tevens menschelijke werkelijkhéid is dus de ruimte: de volstrekt-verticale beweging, voor zooverre die plaatsgrijpt in het middelpunt van de zon. Op dezelfde wijze vraagt ook de tijd onze belangstelling voor zooverre zijn volstrektheid fundamenteel-aanschouwbaar ‘plaats grijpt’. Waar gebeurt dat? In de horizontale lijn, die voor ons menschen de fundamenteele horizontale lijn is: de baan der aarde als krachtlijn om de zon. ‘Zie’ nu den werkelijken tijd: de beweging van en in de krachtlijn der aardebaan, waardoor de tijd zich verwerkelijkt tot het wentelen van de aarde om de zon, het wentelen van de aarde om haar eigen as en alle wezenlijke gevolgen daarvan: de jaargetijden, opeenvolging van dag en nacht, opeenvolging der jaren, maanden, dagen, uren met al hun feitelijk verloop. Dit alles zegt: concrete geschiedenis of oorzakelijkheid. En ‘zie’ nu de werkelijke ruimte: de beweging vanuit het middelpunt der zon, waardoor de ge- | |
[pagina 74]
| |
schiedenis gespannen wordt om haar zonneoorsprong, en vanuit dien oorsprong ontvangt alle levensontplooiïng, aanschouwbaar als uitbreiding van het centrale zonneleven tot een oneindig aantal stralen.Ga naar voetnoot1) Dit alles zegt: concrete evolutie of oorspronkelijkheid. Zoo zien we eindelijk Fig. VI als een begripvoorstelling van ruimte (a) en tijd (b), die zich aanschouwbaar verwerkelijken tot concrete evolutie en concrete geschiedenis.
Al deze redeneeringen zijn voorloopig grootendeels harde verstandelijkheid. Maar ze zijn juist, controleerbaar juist. En we weten toch al, dat | |
[pagina 75]
| |
we eerst te begrijpen hebben, hard-verstandelijk te begrijpen vóór we positief-mystisch aanschouwen kunnen. En we weten ook al, dat we tot positief-mystische aanschouwing komen moèten, als we maar begrijpen op de goede manier, naar de methode, die we in de voorrede hebben verklaard. Door die methode immers houden we, bij 't begrijpen óók, contact met het beeldend Leven zèlf, zij geeft controleerbare orde en juistheid aan ons denken zonder de spontanëiteit, de ‘geborenheid’ van ons denken te verwringen tot ‘gemaaktheid’. Ik kan dit nu nog concreter zeggen: ons methodisch denken is niets anders dan het laten bezinnen van het groeiende denken van de menschheid als zoodanig. Al wat we hier in bedachtzaam luisteren naar het levenswoord en in bedachtzaam beschouwen van begripvoorstelling erkend hebben, de menschheid heeft het al bedacht en voorgesteld, maar vaag nog bedacht, vaag nog voorgesteld. Juist in haar diepst-religieuze, meest spontane, en dus door-en-door beeldend leven, heeft de menschheid alles wat wij nu erkend hebben al vaag voordacht en voorvoeld. Ons erkennen is een herkennen. Ik heb al even daarop gewezen, sprekende over het dogma der H. Drieëenheid. Ik moet nu daar weer op wijzen. En ik ben er zeker van: zoo kan ik U laten zien, dat òns harde begrijpen niet bij harde verstandelijkheid blijft, maar dat het ons allengs bewust inschakelt in het nog vage maar diepe denken en voelen | |
[pagina 76]
| |
der menschheid àls menschheid. Ik ben er zeker van: zoo kan ik u laten zien, dat ons harde begrijpen ten slotte positieve helderheid en controleerbaarheid geeft aan de ontroeringen, die de edelste menschelijkheid tot extase hebben gebracht. Beschouw nog even Fig. VI. Gij herkent een oude, religieuze voorstelling vol wijding: het Kruis. Heeft die herkenning de waarde van positieve waarheid, of is ze maar een sentimenteel gedweep, een heimwee ten minste naar lang vervlogen kinderlijkheid? Laten we die herkenning eens zoo positief en exact mogelijk en zoo boud mogelijk formuleeren alsof ze pure waarheid is, en ons dan afvragen of ze nà die positieve formuleering tòch leven blijft in controleerbare werkelijkheid. Ziehier: ‘Het Kruis is als religieus symbool in de menschheid gegroeid en tot dramatisch-tragische uitbeelding gekomen in het Kruis van Golgotha, door in-wezen hetzelfde denkende en voorstellende leven als het onze, waardoor wij gekomen zijn tot de exacte kruisvoorstelling van de volstrekte tegendeelen. Want ons nieuwe denkleven is even spontane menschelijkheid als het oude was. 't Is wel bedachtzaam geworden en bezonnen, maar 't is niet berekend-opzettelijk. Het verschil tusschen het vroegere religieuze denkleven en het onze ligt hierin, dat het vroegere niet positief was, waardoor het dan ook alleen komen kon tot een dramatische voorstelling, voorloopig zonder controleerbaren waarheidsinhoud; terwijl dit ons | |
[pagina 77]
| |
nieuwe denkleven positief geworden is, waardoor het nu komen kan en moet tot positieve begripvoorstelling met controleerbaren inhoud. Het Kruis als exacte begripvoorstelling is een wedervinden van het Kruis van Golgotha. In wezen is het hetzelfde gebleven, maar het is nu tot een menschelijke werkelijkheid geworden van geheel concrete en bewuste waarheid’. Ziezoo: nu kan toch zeker niemand ons verwijten, dat we in vage terminologie blijven schemeren, om ons te onttrekken aan de critiek van strenge verstandelijkheid. Neen, wij vreezen die critiek niet. Integendeel: waar ze eerlijk-open optreedt, bezield met waarheidlievenden wil, daar kan ze ons alleen helpen om positiever en positiever, helderder en helderder onze zoo oude en toch zoo nieuwe waarheid uit te zeggen en te laten plaatsgrijpen in het werkelijke, menschelijke denkleven. Laten we nu ook die critiek formuleeren, zoo scherp mogelijk, om àl haar verstandelijkheid haar recht te geven. Al wat zij zeggen kan, moet hierop neerkomen: ‘Afgezien van de vraag, of de kruisiging van Jezus historische werkelijkheid is of een mooie dichting, het kruis is daarbij iets bijkomstigs. Het verhaal zegt, in zijn wezenlijken inhoud alleen, dat Jezus, de ideaalmensch of, voor orthodox-christelijk geloovigen, de God-Mensch, den smadelijksten dood gestorven is ondanks, ja ten gevolge van zijn persoonlijken adel. De wezenlijke waar- | |
[pagina 78]
| |
heid hiervan is het tragische lot van den Rechtvaardige, of, orthodox-christelijk gedacht, de opperste liefdedaad Gods, die zijn eigen Zoon offert voor het heil der menschen. Ik wil zelfs laten gelden dat voor orthodox denkenden het sterven van Christus kan worden verklaard als een overwinning op den dood doordat God zelf “gestorven” is en zoo den dood in 't hart heeft gegrepen. Dat alles kàn het verhaal van Jezus' kruisiging beteekenen. Maar dat kruis blijft iets bijkomstigs, dat met den wezenlijken inhoud van Jezus' sterven zeker niets te maken heeft. En als mij gevraagd wordt, hoe dan de liefde voor het kruis als religieus symbool te verklaren is, dan antwoord ik, dat die verklaring nogal voor de hand ligt. Het kruis was nu eenmaal het werktuig dat de belagers van Jezus gebruikten om hem te pijnigen en te dooden, of het kruis werd ten minste als zoodanig beschouwd. Daarom is juist het kruis het symbool geworden der christelijke religie. Als Jezus niet gekruisigd maar geguillotineerd was, zou willicht de guillotine “heilig” geworden zijn en Jezus' dood zou dezelfde beteekenis behouden hebben’. Zoo spreekt, scherp en eerlijk geformuleerd, de waarheidlievende, verstandelijke critiek. Wat zullen we haar antwoorden? Vooreerst, dat we haar oorzakelijke verklaringen van de kruissymboliek heel goed kunnen laten gelden. We behoeven volstrekt niet te ontkennen, | |
[pagina 79]
| |
dat het kruis òòk een historisch of vermeendhistorisch zinnebeeld is. We behoeven volstrekt niet te ontkennen en wij ontkennen dan ook niet dat de vereering van het kruis als symbool stand gehouden heeft, òòk door het geloof, dat het kruis nu eenmaal het martelwerktuig van den Verlosser was. Maar behalve die oorzakelijke verklaringen, die we niet tegenspreken is er nog een andere. En die andere verklaring, naast de oorzakelijke, is dieper en waarder, omdat zij in controleerbaar denkproces de diepste roerselen raakt van het menschelijke leven als zoodanig. Laat me met een heel eenvoudig voorbeeld verduidelijken wat ik hiermee bedoel. In dit zeer eenvoudige voorbeeld zal ik den kern aanraken van positief-mystische verklaringen ter onderscheiding van ‘oorzakelijke’ verklaringen. Als een mensch zich door middel van vergif heeft gedood, dan heeft de dokter gelijk als hij constateert: overleden aan vergiftiging. Daarmee heeft hij een uitwendig-oorzakelijke verklaring gegeven, die juist is. Naast die uitwendig-oorzakelijke, medische verklaring is er nog een andere: we kunnen namelijk ook nog vragen ten gevolge van welke bepaalde emotie dit individu vergif heeft ingenomen. Als we die vraag kunnen beantwoorden hebben we een andere verklaring gevonden, de inwendig-oorzakelijke. Die inwendig-oorzakelijke verklaring, een psychologische, spreekt de verklaring van den geneesheer volstrekt niet | |
[pagina 80]
| |
tegen en de verklaring van den geneesheer spreekt haar niet tegen. Beide verklaringen zijn juist, ze blijven hun juistheid behouden naast elkander. Maar die twee verklaringen zullen het geval nog niet geheel laten doorschouwen. We kunnen ook nog innerlijk willen zien, hoe dit bepaalde individu door die bepaalde emotie er toe kwam den dood te zoeken. Als we die vraag kunnen beantwoorden, moeten we ons kunnen ‘indenken’ in dat bepaalde individu. Als we die vraag kunnen beantwoorden krijgen we een verklaring, die het gebeuren aanschouwt vanuit zijn oorsprong, die in de oorzakelijkheid leeft. Dan krijgen we een innerlijk-psychologische verklaring, die een mystische verklaring is, omdat ze leidt tot aanschouwing van het wezen, het beeldende wezen, het mysterie van een werkelijkheid, in dit geval: een mensch. Zulk een verklaring zou b.v. een romanschrijver of een tooneeldichter ons kunnen geven. En die innerlijk-psychologische, of mystische, of beeldende verklaring zou weer haar juistheid behouden naast de twee vorige. Ze zou de twee vorige niet tegenspreken, maar evenmin erdoor weersproken worden. Welnu, zonder de uitwendig- en inwendig-oorzakelijke verklaringen van de kruissymboliek tegen te spreken, willen we ook een diepere verklaring, een innerlijk-psychologische, een mystische, een beeldende. En wel een beeldende verklaring die leidt tot controleerbare, exacte | |
[pagina 81]
| |
aanschouwing. Die verklaring is niet onmogelijk. We zullen zien. * * *
We hebben strikt-exact, maar tevens striktspontaan, begripvoorstellingen geteekend van de objectieve tegendeelen. En toen zijn we heel vanzelf gekomen tot de kruisvoorstelling, als positief symbool van de volstrekte tegendeeligheid, positief symbool van de diepste objectieve tegendeeligheid, die beeldend plaatsgrijpen moèt in alle objectieve werkelijkheid als zoodanig en die ons dus brengen moet tot een menschelijke aanschouwing van het beeldende wezen der objectiviteit. Als we nu eenmaal het strikt-spontane, het volkomen-onopzettelijke, het geheel-natuurlijke van dit bedachtzame groeiproces ervaren hebben, dan herkennen we dat menschelijke proces, dan herkennen we de kruisvoorstelling, wanneer we ook primitiever menschelijkheid een voorstelling zien scheppen van kosmische werkelijkheid als het er op aan komt, het wezen der werkelijkheid volledig-menschelijk, dus menschelijk-beeldend te aanschouwen. Dan zullen we bij die primitiever menschelijkheid allicht geen ‘exacte’ begripvoorstelling vinden, maar toch vaak een duidelijk te herkennen kruisvoorstelling. Het oude Paradijsverhaal b.v., is een poëtische en beslist beeldende voorstelling van kosmische werkelijkheid. Adam is de man, Eva is de vrouw | |
[pagina 82]
| |
en het Paradijs is de ongerepte aarde, waarop de mensch ongerept leven kan. Daar herkennen we al het kruis: den boom, den verticalen boom, met het slangenlijf, dat zich zoo karakteristiek horizontaal beweegt. Die vage fantasievoorstelling van het kruis vinden we ook in de woestijn, waar Israël, het uitverkoren volk, dreigt te gronde te gaan en met Israël de menschelijk-geöpenbaarde waarheid. Daar komt het er ook weer op aan, kosmische werkelijkheid volledig-menschelijk dus menschelijk-beeldend te aanschouwen, en we vinden hetzelfde kruissymbool: de Israëlieten kunnen gered worden door op te zien naar een staf, waarop een metalen slang - een vage voorstelling van verticale en horizontale beweging, een kruisvoorstelling. 't Is overbekend, dat de Egyptenaren ook het kruissymbool eerden als religieus symbool, bij de ‘ingewijden’ wellicht een positief religieus symbool. In ieder geval, ook bij de Egyptenaren herkennen we onze kruisconstructie. ‘Oorzakelijke verklaringen’ zijn dit zeker niet, en wie geen anderen natuurlijken samenhang controleerbaar juist kennen kan dan den ‘oorzakelijken’, zal dit fundamentlooze bespiegeling noemen. Maar naast oorzakelijke verklaringen leeft de mystische, de beeldende, die de werkelijkheid verklaart als uiting van haar oorsprong. En die mystische verklaring is het herkennen van menschelijk beeldend leven vanuit spontane èn exacte, fundamenteel-beeldende be- | |
[pagina 83]
| |
gripvoorstellingen. Zij spreekt de oorzakelijke verklaringen niet tegen, maar ze vraagt méér. Zoo herkennen we het Kruis van Golgotha. Dat Kruis is nog geen exact symbool, geen exacte begripvoorstelling, maar we kunnen het toch duidelijk herkennen als een wezenlijke en niet bijkomstige factor in wat de Jezustragedie toont: volledig-menschelijk, menschelijk-beeldend leven, dat geen bizonder geval alleen, maar het wezen der kosmische werkelijkheid aanschouwen wil. Zon en aarde doen mee in de dramatiek van Golgotha, want zij omvat de heele wereld, zij doorgrijpt de werkelijkheid àls werkelijkheid, zij wil het wezen der werkelijkheid aanschouwbaar laten worden. En dat wil ze doen in menschelijkbeeldende werkzaamheid. Welnu, daar hoort het ‘kruis’ bij als voorstelling, exacte of vage voorstelling, van volstrekte tegendeelen. Tot exact ‘begrip’ is het kruissymbool ook op Golgotha nog niet gekomen. Maar het heeft daar toch een andere volkomenheid bereikt: het is gerijpt tot tragische dramatiek. Het tragische - wat is dat? Het is het klaarblijkelijke plaatsgrijpen van het Noodlot, het Moeten, in een menschenziel. Dat beteekent het technische woord ‘tragisch’, zooals iedere letterkundige ons zeggen zal. Maar laten we dat fatale plaatsgrijpen eens construeeren, opdat wij het beeldend en exact kunnen zien. De evolutie, als verticaal beweeg, schept de | |
[pagina 84]
| |
geschiedenis, als horizontaal beweeg, en beider ineenparing: het lichaam. Dat is de diepste Fataliteit, het voortdurende Moeten, de fundamenteele, innerlijke constructie van alle objectieve werkelijkheid. Maar niet altijd zullen evolutie en historie zoo volkomen aanschouwbaar inéénparen, dat de evolutie zich openbaart als schepper en voltooier der geschiedenis. Gewoonlijk zelfs zien we de geschiedenis maar voortgaan, aldoor maar oorzakelijk voortdragen wat de evolutie in haar geschapen heeft, zonder dat we iets bespeuren van een oorspronkelijke, actueele evolutie, die een vorm wezenlijk ‘uitbreidt’, tot volmaakter leven brengt. Totdat de tijd de spanning gekregen heeft, die 't de evolutie mogelijk maakt, haar aanschouwbaar te bevruchten, of, om de klassieke uitdrukking te bezigen: totdat de tijd ‘vervuld’ is. Dan wordt de tijd zwanger van een nieuw leven, en dat nieuwe leven treedt te voorschijn als uitbeelding, historie en evolutie openbarend als levende constructie van harmonisch gespannen en uitgebreide, op 't juiste moment ineengepaarde tegendeelen. De innerlijke constructie van die uitbeelding is de innerlijke constructie van alle tragische werkelijkheid, met name van de tragische persoonlijkheid, die geboren wordt omdat ze aanschouwbaar geboren worden moèt, kosmisch-fataal geboren worden moèt, daar de evolutie volbreid is en de tijd is vervuld .... en die dus ook aanschouwbaar moèt sterven in en door diezelfde | |
[pagina 85]
| |
Fataliteit. Want een persoonlijkheid, wier geboorte aanschouwbaar samenhangt met het diepste kosmische leven, concrete tijd en concrete ruimte, is in aanschouwbare harmonie met dat kosmische leven: àlles in haar, ook haar dood, zal blijkbaar Kosmisch Moeten zijn. Dàt is het tragische, exact geconstrueerd: het is de openbaring van een uitbeelding, àls geboren en groeiend en stervend door het leven van kosmische evolutie en kosmische geschiedenis in éénen. Neem dat eens goed in u op, en bedenk ook, dat concrete evolutie en concrete geschiedenis voorstelbaar moeten worden, èn exact èn spontaan, in de kruisvoorstelling van onze zesde figuur. En zeg dàn, of we de constructie van het tragische niet op Golgotha moeten wedervinden als sublieme dramatiek, als sublieme handeling. Het Kruis doet op Golgotha onmiddellijk mee in het gebaar van dien Mensch, die sterft omdat hij sterven moèt, aanschouwbaar sterven moèt, aanschouwbaar ingeschakeld met het Moeten van de heele wereld. Ja, van de heele wereld. De zon versluiert haar gelaat, zij doet mee in het algemeene Moeten, en de Aarde opent hare graven en geeft haar dooden aan het leven weer .... De dramatiek van Golgotha is nog geen kruisobjectiveering als exacte begripvoorstelling, maar ze is er een schemerende voorafbeelding van. De Mensch heeft de natuurwerkelijkheid allang vaag gezien als beheerscht door volstrekte tegen- | |
[pagina 86]
| |
deelen. Hij heeft allang de historie vaag gezien als een horizontale beweging, en haar tegendeel, de evolutie, als een verticale beweging. Hij heeft allang buiten de oorzakelijkheid der geschiedenis, de evolutie zien scheppen, die niet oorzakelijk maar oorspronkelijk is. Hij heeft allang gezien, dat de oorzakelijkheid van alle gebeuren àls oorzakelijkheid passief is ten opzichte van de actieve oorspronkelijkheid der evolutie, die de historie spant, haar telkens doorbreekt als de tijd volspannen is. De Mensch heeft allang vaag gezien, dat de evolutie de oorzakelijkheid doorbréékt zonder haar dóór te breken, om een nieuw, oorspronkelijk leven in haar te scheppen en haar dat mede te geven om het voort te dragen in haar voortplantend verloop - totdat wéér een nieuwe oorspronkelijkheid vanuit het evolutiebeweeg de geschiedenis bevrucht en de menschen weer zeggen: wonder, wonder, dat is mèèr dan oorzaak en gevolg. Eerst zag de menschelijkheid de objectiviteit als kruising van evolutie en historie in primitieve fantasie; later zag ze de objectiviteit als kruising van evolutie en historie in tragische dramatiek. Maar eindelijk moeten wij die kruising gaan zien in verstandelijk gecontroleerde fantasie, in een positieve, exacte begripvoorstelling. Dat is nu gebeurd, dat is nu werkelijk voor ons gebeurd, als we ons bedachtzaam, innerlijk-zielkundig, menschelijkbeeldend kunnen verdiepen in het natuurlijk | |
[pagina 87]
| |
denken en voorstellen van den Mensch. Zoo herkennen we onze zesde figuur in het Kruis van Golgotha. Zoo gaan we geleidelijk inzien, dat ons positief-mystisch denken en voorstellen wezenlijk menschelijk is, beeldend menschelijk, volledig menschelijk, àlmenschelijk - en geen speciaal, opzettelijk bedenksel van een of ander individu.
De tragiek van het Kruis van Golgotha is een àlmenschelijke tragiek, die zich meer of minder in iedere mensch herhaalt. Dat weten we ook wel, maar we wisten tot nu toe nog niet exact, dat die herhaling in ieder mensch een beeldende herhaling is, voor zooverre ze werkelijk een herhaling is en geen bloot ‘nadoen’ alleen. Ook de gewone Christen ziet in de tragiek van Golgotha iets almenschelijks. Maar als we hem vragen, waarin het almenschelijke van de tragiek van Golgotha bestaat, dan zal hij ons antwoorden, òf dat een afzonderlijk mensch die tegelijk God en mensch was boete gedaan heeft voor de zonden van ons allen, òf dat een ideaalmensch ons een hoogste voorbeeld gegeven heeft van menschelijke deugden: moed, opofferingsgezindheid, trouw, enz. Maar dàt is toch niet het almenschelijke van de tragiek van Golgotha, al was het maar omdat die verklaringen niet almenschelijk beeldend leven. Wat een afzonderlijk mensch doet of ondergaat in onze plaats, leeft niet beeldend in ons, al is | |
[pagina 88]
| |
die mensch duizendmaal ‘God’. Het kan natuurlijk gebeuren, en het gebeurt ook, dat christenen naar aanleiding van hun geloof in het ‘plaatsvervangend lijden’ tot sterk beeldend leven, tot extase worden gebracht. Maar dat gebeurt alleen naar aanleiding van dit geloof, dat ze onwillekeurig in hun religieuze leven omzetten tot heel iets anders. De moderne verklaring, ‘dat een ideaalmensch ons een hoogste voorbeeld gegeven heeft van menschelijke deugden’ is nog vèrder van alle beeldende menschelijkheid. 't Is wel mogelijk dat die verklaring menschen helpt om braaf te blijven, maar ze mist alle beeldende kracht. De moderne verklaring kan zelfs geen aanleiding zijn tot beeldend leven, zij geeft alleen burgerlijke moraliteit zonder beeldend, zeker zonder mystisch leven. Het almenschelijke van de tragiek van Golgotha leeft niet in een moraal van schuld en boete of hoogst voorbeeldig gedrag, maar in het toonbeeld van de gedramatiseerde Kruissymboliek, die den mensch tot een vaag of, ten slotte, tot een exact aanschouwen leidt van het mysterie der werkelijkheid, àls uitbeeldingswerkelijkheid. Het is juist zoo door-en-door ònmystisch, ònreligieus, bij het kruis van Golgotha vóór alles te denken aan plichten en rechten, aan deugd en ondeugd. Juist dat moraliseeren zonder mvstisch-beeldend leven heeft het Kruis verlaagd tot lastkruis of lustkruis (‘eerekruis!’). Maar het Kruis is niet voor alles een moreele last of een moreele lust, een recht | |
[pagina 89]
| |
op ‘eer’. Het Kruis is voor alles een vaag vermoede of eindelijk exact aanschouwde constructie der natuurwerkelijkheid. Als zoodanig alleen geeft het ons ook een waarlijk-mystische moraal, een religieuze moraal, een beeldende moraal, omdat het ons alleen als zoodanig de menschelijke daad leert zien als beelding. Een mensch, wiens mystische ziening eenmaal tot exactheid gepositiveerd is, kàn de levende objectiviteit niet meer zien als ‘zakelijkheid’, hij moet haar zien als ‘werkelijkheid’, als werkelijke beelding. Nu is de kruisconstructie de constructie van àlle werkelijke beelding als zoodanig, wat we nog zullen bevestigd vinden als we de gegeven natuurvormen (bol, kristal, ei, levende organismen), uit de kruisconstructie zullen verklaren. Hoe meer de mysticus de kruisconstructie doordenkt, des te exacter ziet hij de werkelijkheid als beelding. En zoodra hij de kruisconstructie in àlmenschelijke scheppingen wedervindt als allesdoorgrijpend, zij 't ook nog ongepositiveerd Kruissymbool, kan hij ook de levende daden der menschen niet anders meer zien dan als beeldingen, niet als ‘dingen’ meer, maar als beeldingen, werkelijke beeldingen. Want dan wordt hem exact openbaar, dat ook de menschelijke werkelijkheid, die ‘daad’ heet, beelding is. Dan gaat hij hoe langer hoe positiever zien en ervaren, dat een levende daad geen ding is dat ‘past’ of niet ‘past’, maar een ‘gebaar’ dat goed of slecht ‘gebeurt’, dat goed of slecht | |
[pagina 90]
| |
‘geboren’ wordt. En die ziening, gepositiveerd aan de kruisconstructie, gepositiveerd in ontroerende herkenning aan de Kruisconstructie van Golgotha, is het beginsel der mystische moraal: De menschelijke daad is een uitbeelding of gebaar. Voor zoover de daad niet als uitbeelding of ‘gebaar’ gezien wordt, is ze alleen te bekijken als zaak, als ding, als daad ‘van een mensch’ maar niet te aanschouwen als ‘menschelijke’ daad. Voor zoover de daad niet als uitbeelding of ‘gebaar’ gezien wordt, is ze noch goed, noch slecht, maar hoogstens fatsoenlijk of onfatsoenlijk. Voor zoover de daad niet als uitbeelding of gebaar gezien wordt, is ze maar eene uitwendigheid òm de ziel heen, en geen uiterlijkheid mèt innerlijken inhoud, geen zieleuiting. Een goede daad is goed als gebaar, ze is goed ‘geboren’ van innerlijkheid uit. Een slechte daad is slecht als gebaar, ze is slecht ‘geboren’ van innerlijkheid uit. Een mensch is goed, al naar gelang zijn innerlijkheid vol is van levende menschelijkheid en vol van beelding naar buiten treedt. Een mensch is slecht, al naar gelang hij innerlijk niet leeft en niet naar buiten beeldt. Een moraal, die daden àls uitwendigheden goed of slecht noemt, lèèft niet, zij bekijkt maar de menschen en doorziet ze niet. De ‘morale indèpendante’, de moraal van ‘humaniteit’ zonder meer, die daden goed of slecht noemt, geheel afgezien- van hun mystischen of beeldenden inhoud, | |
[pagina 91]
| |
is een brute miskenning van den mensch, als werkelijken mensch. De ontkenning van alle bloot-uitwendige moraal is een wezenstrek van àlle mystici. Drastisch en propagandistisch heeft Luther de uitwendige moraal verworpen in zijn bekende uiting: ‘Zondig sterk, maar geloof sterker’. Kalmer en inniger is dit gezegd in eenige stellingen van den radicalen mysticus, meester Eckhardt, geformuleerd in de veroordeeling van Paus Joannes XXII: (14e Stelling) ..... ‘Omdat God op de een of andere wijze wil, dat ik gezondigd heb, zou ik niet willen dat ik geen zonden bedreven had’. Hij voegde daarbij, dat dit de ware boetvaardigheid was. (15e St.) Als een mensch duizend doodzonden had begaan, zou hij, juist in goede stemming, niet moeten willen dat hij ze niet had begaan. (16e St.) ‘God schrijft geen uitwendige daad voor’. (18e St.) ‘Laten we’, zeide hij, ‘de vrucht medebrengen, niet van uitwendige daden die ons niet goed maken, maar van innerlijke daden, die de Vader, in ons blijvende, doet en uitwerkt’.
Dat klinkt allemaal tamelijk gevaarlijk. Maar in waarheid zegt het zeker niet, dat ons mystisch inzicht geheel vreemd aan onze daden blijft, en geen tucht in onze daden brengt. Neen, de mystische moraal verwaarloost de uiterlijke daad niet, maar zegt, dat onze daden in alle werkelijkheid ‘uiter- | |
[pagina 92]
| |
lijkheden’ moeten zijn, die levend correspondeeren met onze innerlijkheid - en geen ‘uitwendigheden’ om ‘inwendigheid’ heen. Een mensch is, juist in zooverre hij mystisch aanschouwt, van zelf moreel, omdat zijn aanschouwing een beeldende, uitbeeldende aanschouwing is. De mystische aanschouwer is moreel zonder ‘opzettelijke’ goedheid, - die al niet goed mag heeten, omdat ze opzettelijk is. En, waar mystische aanschouwing positief wordt, is ze positief moreel. De positieve mysticus zal wel degelijk heel bepaalde daden nièt doen en heel bepaalde daden wèl doen, omdat hij positief ziet, dat sommige daden met mooi gebaar uit hem kunnen opwellen, en andere niet. Positief-mystische aanschouwing zal, zonder daden te ‘gebieden’ of te ‘verbieden’, afgezien van elke ‘wet’ of elken ‘plicht’, het dadenleven der menschen adelen tot mooie, volle gebaren vanuit innigste innigheid. Het ‘plicht’ geweten gaat in mystische aanschouwing zwijgen, maar een ander geweten ontwaakt: het geweten van den beeldenden mensch, brandend van scheppingsdrang, die alle zakelijkheid wijdt tot werkelijkheid en alle werkelijkheid tot waarheid. We weten allen, dat alle moraal, als levende moraal is: liefde. Maar wat is ten slotte: liefde? Is ze, wat men met een barbaarsch woord ‘altruïsme’ genoemd heeft, een wederkeerig dienstbetoon zonder dieperen, mystischen inhoud? Neen! Liefde is vóór alles aanschouwing. Menschen, die | |
[pagina 93]
| |
elkaar niet in waarheid aanschouwen kunnen, mogen elkaar wel steunen en helpen in wederkeerig dienstbetoon, maar elkaar liefhebben kunnen ze niet. En integendeel: wat we waarlijk aanschouwen hebben we lief, òmdat wij het aanschouwen. Want aanschouwde werkelijkheid is doorschouwde werkelijkheid, en doorschouwde werkelijkheid is schoonheid, en schoonheid is het natuureigen voorwerp der liefde. Door aanschouwing, en door aanschouwing alleen, leeft onze liefde voor menschen, en dieren, en planten, en den heelen, breeden Kosmos. Onze innerlijke armoede is juist dit, dat we wel veel begrijpen, wel naar veel kijken ook, maar zoo bitter weinig aanschouwen kunnen. Daardoor komt het, dat onze liefde zoo pover is. Daardoor komt het, dat we scheppende liefde inruilen tegen wederkeerig dienstbetoon. Dit is wederom een antwoord aan hen, die vragen, wat we eigenlijk aan positieve mystiek zullen hebben: zij geeft ons het mystische geweten, het beeldende geweten, het liefdegeweten, een levende moraal, die schoonheid ziet èn schept. | |
[pagina 94]
| |
Vraag.Is de positiveerende werking onzer methode in de verklaring der Kruissymboliek niet omkeerbaar? Ik bedoel: We hebben het verhaal van Jezus' kruisiging doorzien tot positief-mystische Kruissymboliek; kunnen we nu ook niet, omgekeerd, vanuit de Kruissymboliek die kruisiging positiveeren als ‘geschiedenis’? Kunnen we zoodoende geen zekerheid krijgen over het feitelijke gebeuren van Jezus' dood? De historische wetenschap twijfelt aan de feitelijkheid van Jezus' kruisiging. Heeft positief-mystisch inzicht niets over die geschiedenis als feitelijkheid te zeggen? 't Is waar, dat alle levend menschelijk gebeuren in den diepsten grond geboren wordt uit mystische aanschouwing, vage of positieve mystische aanschouwing. We moeten dus vanuit exact mystisch inzicht de schepping der menschelijke feitelijkheden kunnen zien. Zooals een romanschrijver of tooneeldichter het feitelijke gebeuren kan zien van een mensch, gegeven een bepaald individu, zoo moet een exact-mystisch inzicht het feitelijke gebeuren kunnen zien van den Mensch, gegeven, niet een bepaald individu, maar den Mensch als | |
[pagina 95]
| |
Mensch. Maar een mystisch inzicht, en zeker een positief-mystisch inzicht, stelt geen belang in een afzonderlijk feit als zoodanig. Een positief-mystisch inzicht moet zelfs een afzonderlijk feit als zoodanig een ‘illusie’ noemen. Een mystisch inzicht ziet, naarmate het volkomener wordt, de feiten steeds meer zooals ze werkelijk zijn: als één continueele, concrete tijdbeweging, één voortdurend rythme vol wisseling en eenheid. Een mystisch inzicht ziet de geschiedenis als ‘muziek’, ééne muziek. Zooals de musicus als kunstenaar niet een bepaalden toon beluistert, maar het continueele beweeg der tonen in één muzikaal leven, zoo ziet het mystisch inzicht niet een afzonderlijk, uitgesneden feit als een stuk concreten tijd, maar het continueele beweeg der feitelijkheid, haar continueel, horizontaal, concreet tijdbeweeg. Juist de mystische werkelijkheid van de geschiedenis verbiedt ons aan te nemen, dat een positiefmystisch inzicht ons bescheid zou kunnen geven over een of andere afzonderlijke gebeurtenis als zoodanig. 't Is juist mede een openbaring van de mystische werkelijkheid van het Kruis, dat we over het afzonderlijke feit of niet-feit van Jezus' kruisiging hoe langer hoe zeker in onzekerheid gelaten worden. Juist het mystische leven beeldt de aparte feiten als aparte feiten wèg, zoodat we niet meer met historische documenten in de hand kunnen zeggen: zie je wel, dit is gebeurd en dàt niet. Een mystisch inzicht ‘zingt’ feite- | |
[pagina 96]
| |
lijkheid, ‘zingt’ geschiedenis in een continueel rythme Voor het mystische inzicht is een afzonderlijk feit als zoodanig hoogstens ‘zakelijkheid’, maar geen werkelijkheid en zeker geen waarheid. |
|