dankwoord
Het zal met mij wel niet anders zijn gegaan dan met vele andere doctorandussen, die zich geteisterd door wetenschappelijke ambitie tot het schrijven van een proefschrift veroordeeld weten. Harry Mulisch' ‘De ontdekking van Moskou’ en Gerard Reve's ‘Het boek van het violet en de dood’ worden ongewild de grote voorbeelden van de onmacht om een lange en hoge verwachting toch nog in te lossen. De druk van de titel houdt de stand van de gedachten laag en maakt de pen stroef.
Ik ken dat maar al te goed, ik ben driemaal begonnen met de ‘definitieve’ dissertatie en bij de derde poging gered door iemand die zei dat dit - iets heel anders dan waar de Icarische vlucht van mijn fantasie verlangend naar uitzag - nu maar definitief de dissertatie moest zijn.
In het voorjaar van 1981 had ik een rapport geschreven over nieuwe religieuze bewegingen, dat in conceptvorm door prof. dr. C.J.B.J. Trimbos gelezen werd en mij de suggestie opleverde dit in te korten en te bewerken tot een proefschrift. Het laatste heb ik gedaan, het eerste lukte me niet. Het boek dat nu achter u ligt, is in de bewerking tot proefschrift nog flink gegroeid. Kees Trimbos heeft dat willen accepteren en ik ben er erg blij mee bij hem te mogen promoveren. Voor zijn enthousiaste steun bij het schrijven van het boek ben ik hem zeer dankbaar.
Prof. dr. J. Sperna Weiland en prof. dr. A. de Swaan waren bereid als co-referenten op te treden en hun ‘Nihil obstat. Imprimatur’, zoals Bram de Swaan het in zijn telegram aan het College van Decanen formuleerde, betekende een opluchting, die katholieke auteurs zich nog wel dankbaar zullen kunnen herinneren.
De eerste versie van dit boek is door een aantal mensen gelezen en van vaak zeer kritisch commentaar voorzien. Ik heb daar veel voordeel van gehad bij het schrijven van de definitieve tekst en ik ben hun dan ook veel dank verschuldigd voor hun moeite en aandacht. Tom van der Grinten, Evert Ketting, Christien Brinkgreve, Joost Mastboom, Arend Jan Heerma van Voss, Tobi Witteveen, dank jullie wel. Een bijzonder woord van dank gaat uit naar Ruut Veenhoven, van wie ik op een aantal