Tussen stigma en charisma
(1982)–Paul Schnabel– Auteursrechtelijk beschermdEen analyse van de relatie tussen nieuwe religieuze bewegingen en geestelijke volksgezondheid
[pagina 366]
| |||||||||||
I. Nieuwe religieuze bewegingen en geestelijke volksgezondheidOver de opkomst van sekten en nieuwe religieuze bewegingen, vooral afkomstig uit Amerika en India, is publiekelijk nogal wat onrust ontstaan in de laatste tien jaar. Vooral de massazelfmoord van 1000 leden van de People's Temple heeft daaraan bijgedragen. In de pers zijn de sekten een regelmatig terugkerend thema geworden en uit een analyse van de artikelen over dit onderwerp blijkt dat de bezorgdheid zich op een aantal punten richt (afhankelijkheid, uitbuiting, hersenspoeling, identiteitsverandering) en op een beperkt aantal sekten of nieuwe religieuze bewegingen. Van overheidswege wordt echter zeer terughoudend gereageerd op de aandrang om maatregelen te nemen tegen deze bewegingen. De vraag naar het gevaar dat de sekten met zich meebrengen, de schade voor de psyche van de leden en de schade voor de samenleving, wordt in het kader van deze studie ingepast in het model dat Trimbos heeft ontwikkeld voor de relatie tussen geestelijke gezondheid, geestelijke gezondheidsleer, geestelijke gezondheidszorg en geestelijke volksgezondheid(sbeweging). Trimbos' opvatting over de geestelijke gezondheidsleer als wetenschappelijk program van de geestelijke gezondheidszorg wordt hier gemodificeerd tot een wetenschappelijk program voor de geestelijke volksgezondheid(sbeweging), zowel waar het gaat om het onderkennen van psychisch-bedreigende invloeden van een verschijnsel (hier: de sekten) als om het vaststellen van de positief-werkende invloeden. De vraagstelling luidt dan wat de positieve en/of negatieve bijdrage is die sekten leveren aan de geestelijke gezondheid van hun leden en aan de geestelijke volksgezondheid in de samenleving. Bij de uitwerking van de vraagstelling is ook rekening gehouden met de houding en het gedrag van de samenleving, - of groepen daaruit - ten opzichte van sekten en hun leden. Het boek is opgebouwd uit een reeks van deelonderzoeken, voor een deel op basis van literatuur, voor een deel op basis van empirisch onderzoek. Gepoogd is het onderwerp van zoveel mogelijk zijden te belichten met gebruikmaking van zeer verschillende theoretische referentiekaders. | |||||||||||
II. Nieuwe religieuze bewegingen in NederlandDe geschiedenis, de leer en de verspreiding van deze bewegingen wordt kort beschreven. Vijf bewegingen hebben een hindoeïstische achtergrond (Divine Light Mission, Transcendente Meditatie, Hare Krishna, Bhagwanbeweging, Ananda Marga), Children of God is een beweging met een christelijke achtergrond, de Verenigingskerk en Scientology verenigen elementen uit allerlei godsdiensten en | |||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||
leren in zich. Youth for Christ, Campus Crusade en Navigators zijn christelijke jeugdbewegingen met een sterk evangeliserend en fundamentalistisch karakter. Tenslotte wordt nog een overzicht gegeven van de overige marginale religieuze bewegingen, godsdiensten of levensbeschouwingen, die in Nederland voorkomen en ten dele vooral onder jongeren aanhang vinden. | |||||||||||
III. De aantrekkingskracht van de nieuwe religieuze bewegingenDe meeste bewegingen zijn klein tot zeer klein. De meest opvallende - Divine Light Mission, Hare Krishna, Verenigingskerk en Children of God - tellen elk niet meer dan enkele tientallen echte leden, groter zijn Scientology, Transcendente Meditatie en de Bhagwanbeweging, en aanzienlijk veel groter zijn de christelijke evangelisatiebewegingen. De meeste bewegingen hebben een kern van echte leden en een periferie van belangstellenden en betrokkenen (soms is de periferie zeer groot, bij TM enkele tienduizenden, soms zeer klein, bij Hare Krishna, de Verenigingskerk en Children of God bijvoorbeeld). De kern van de in de pers steeds als ‘gevaarlijk’ beschouwde sekten bestaat in totaal waarschijnlijk uit minder dan 300 mensen, met daaromheen misschien nog eens 600 volgelingen met een sterke betrokkenheid. De nieuwe religieuze bewegingen genieten een behoorlijk grote bekendheid onder de bevolking, maar ondervinden slechts weinig sympathie (opinieonderzoek). Voor jongeren is dat niet anders dan voor anderen. Van een groeiende aantrekkingskracht van deze bewegingen is geen sprake, enkele zijn zelfs alweer op de terugtocht. De christelijke evangelische bewegingen lijken het meest de toekomst te hebben, daarnaast ook de met de humanistische psychologie verbonden ‘psychosalvation movements’ (EST, Psychosynthese, etc.). Een vergelijking met de Bondsrepubliek Duitsland toont aan, dat het ook daar om betrekkelijk kleine groepen gaat en dat de kwantitatieve verhoudingen niet anders liggen dan in Nederland. | |||||||||||
IV. Sekte of cult? Charisma of stigma?Een overzicht van de godsdienstsociologische discussie over de ontwikkeling van een kerk-sektetypologie mondt uit in een keuze voor de door Stark en Bainbridge voorgestelde typologie, waarin het begrip sekte pas wordt gebruikt wanneer er sprake is van een hoge mate van spanning met de sociaal-culturele omgeving. Religieuze bewegingen streven ernaar de spanning met de omgeving hoger (sektarisme) of juist lager te maken (kerkbeweging). Het begrip sekte reserveren Stark en Bainbridge voor schisma's in bestaande kerken, culten ontwikkelen zich los van de bestaande kerken. Onderscheid wordt gemaakt tussen Audience cults, Client cults en Cult Movements en de hypothese is, dat culten niet in conflict komen met de algemene cultuur en de samenleving als geheel, zolang ze zich niet als een ‘cult movement’ manifesteren. De nieuwe religieuze bewegingen blijken overwegend tot de (beginnende) cult movements gerekend te moeten worden en beoordeeld op mate van afwijking, afwijzing en afscheiding van de sociaalculturele omgeving scoren Hare Krishna, Children of God en de Verenigingskerk het hoogst. De ontwikkeling van een beweging van audience cult tot client cult en cult movement wordt geïllustreerd met Scientology als voorbeeld. In aansluiting op Weber wordt vervolgens de positie van de charismatische | |||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||
leider in de nieuwe religieuze bewegingen besproken. In de hindoeïstische bewegingen is de goeroe als charismatisch leider vooral een voorbeeld en een helper op de weg naar de ‘Verlichting’, in de christelijke bewegingen is het charisma meer profetisch van karakter: de vernieuwing van de oorspronkelijke boodschap. Veel van de meer omstreden verschijnselen in en om de nieuwe religieuze bewegingen (persoonlijke afhankelijkheid van de leden, het opgeven van een normaal bestaan, de afdracht van geld, e.d.) kunnen geïnterpreteerd worden als functioneel voor het charismatische leiderschap. Besproken worden de routinisering en enscenering van het charisma, het bijzondere probleem van de levende charismatische leider en de beperkte plaats voor charismatisch leiderschap in de moderne samenleving. De verbinding tussen charisma en zelfstigmatisering wordt geplaatst in het kader van de discussie over de mate van spanning met de sociaal-culturele omgeving, zoals die al bij de kerk-sekte-typologie aan de orde is geweest. Zelfstigmatisering kan leiden tot een poging tot revolutie, tot sociaal isolement en de ontwikkeling van een alternatieve samenleving, tot maatschappelijke inkapseling en tenslotte tot neutralisering en opheffing van het stigma. Zelfstigmatisering kan de uitdrukking zijn van een behoefte zich te onderscheiden, het kan ook het ongewilde gevolg zijn van de keuze voor een bepaalde overtuiging. | |||||||||||
V. Monisme, mystiek en meditatieIn dit hoofdstuk gaat het over de aantrekkingskracht die met name het Hindoeïsme op mensen uit het westen kan uitoefenen. De aandacht voor het Hindoeïsme is er al bijna twee eeuwen en concentreert zich vooral op de aspecten, waarin het Hindoeïsme zich nadrukkelijk onderscheidt van de christelijke godsdiensten. Belangrijke verschillen zijn vooral het monistische karakter van het Hindoeïsme (het christendom is dualistisch), het regelgeleide karakter (het christendom is geloofgeleid), het sterke individualisme, de nadruk op ervaring en oefening, de afwezigheid van een schuld- en zondebesef. In het Hindoeïsme is de godsdienst psychologie geworden en het geloof is een praktijk van regels en technieken geworden. Dit komt vooral tot uitdrukking in de Hindoe-mystiek. Enkele aspecten daarvan worden besproken, de hathayoga van de Transcendente Meditatie, de bhaktiyoga van Hare Krishna, het Tantrisme van Bhagwan (in combinatie met Westerse therapeutische technieken). Mediteren is een vorm van mystiek, die geleerd kan worden en waarvoor men een leermeester, een goeroe, nodig heeft. De ook in India voorkomende vergoddelijking van de goeroe is voor de Westerling bijzonder riskant, omdat hij een ander en veel verder strekkend godsbegrip heeft en zich meestal niet in de directe omgeving van zijn goeroe bevindt. De kritische reflectie op het mediteren en op de goeroe ontbreekt daardoor vaak. Het rationele en leerbare karakter van de meditatie komt vooral tot uitdrukking in de Transcendente Meditatie, een techniek die toegepast kan worden zonder iets van de filosofie erachter te hoeven weten of aanvaarden. TM presenteert zich ook als een wetenschappelijk verantwoorde methode ter bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Het is echter een vorm van alledaagse mystiek en de aantoonbare effecten op de gezondheid zijn bescheiden. | |||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||
VI. Een overzicht van het psychologische en psychiatrische onderzoek naar leden en ex-leden van nieuwe religieuze bewegingenVeel goed onderzoek is er niet gedaan, maar er is met name over de aanhangers van Divine Light Mission, de Verenigingskerk, de Children of God en Ananda Marga toch wel het een en ander bekend uit Amerikaans, Engels, Duits en Nederlands onderzoek. Dat onderzoek wijst allemaal in de richting van een periode van onbevredigd en ongelukkig zijn vóór de bekering en van een duidelijke verbetering van de situatie nadien. De resultaten van deze onderzoeken worden besproken tegen de achtergrond van de narcismediscussie in de psychoanalyse, het sociologische concept van de totale en de gulzige institutie en de bekeringstheorie van Lofland en Stark. Onderzoek onder ex-leden van sekten, vooral in Amerika, geeft zeer uiteenlopende resultaten te zien. De indruk bestaat dat de grote psychische problemen waarvan in een aantal gevallen sprake is, vooral voorkomen in die gevallen, waarin het verlaten van de sekte onvrijwillig is gebeurd (onder druk van de sekte zelf of door ingrijpen van bijvoorbeeld de ouders). Dat het lidmaatschap van de sekte zelf grote psychische schade met zich meebrengt, kon niet worden aangetoond. De sekte lijkt voor veel leden eerder een persoonlijke oplossing voor heel verschillende persoonlijke problemen te zijn. Enkele conclusies:
| |||||||||||
VII. Hulpbehoefte, hulpvraag en hulpverleningUit een onderzoek van het Nationaal Centrum voor Geestelijke Volksgezondheid blijkt, dat maar weinig officiële instanties in Nederland (politie, rechterlijke macht, kinderbescherming, inspectie volksgezondheid) enige ervaring hebben met het optreden van sekten en religieuze bewegingen. Het aantal klachten is gering, het aantal zaken vrijwel nihil. In de geestelijke gezondheidszorg (psychiatrische ziekenhuizen, ambulante geestelijke gezondheidszorg) is men vaker met de problematiek van sekteleden en ex-sekteleden geconfronteerd, evenals in de maatschappelijke dienstverlening, het studentenpastoraat. Wel zijn er een aantal individuele hulpverleners die contact hebben met (ex-)sekteleden en er is ook een oudervereniging van sekteleden, die | |||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||
zich actief inzet tegen het optreden van sekten. In 1979 had deze vereniging enkele tientallen leden, inmiddels zijn het er waarschijnlijk zo'n 100. In 1981 werd een stichting opgericht, die zich ten doel stelt ex-sekteleden hulp en begeleiding te bieden. Apart melding gemaakt moet nog worden van de Subcommissie Onderzoek Sekten van de Vaste Commissie voor Volksgezondheid van de Tweede Kamer. Deze commissie stelt een onderzoek in naar o.a. de behoefte aan hulpverlening in de geestelijke volksgezondheid voor ex-sekteleden. Vergelijking met de situatie in de Bondsrepubliek levert voor wat betreft de behoefte aan hulpverlening de conclusie op, dat die behoefte erg gering is. De bijzondere voorzieningen die er op dit gebied zijn (Beratungsstellen, Rehabilitationszentrum) werden slechts door weinigen gebruikt. Overheid en kerken voeren in Duitsland overigens wel een actief antisektenbeleid, echter niet op basis van een feitelijk inzicht in de omvang en de aard van de problemen. De conclusie van het hoofdstuk is dat er in Nederland op dit moment geen voldoende aangetoonde behoefte is aan een bijzondere vorm van hulpverlening voor (ex-)sekteleden. Naar schatting zijn er enkele tientallen mensen in de problemen geraakt, maar het is onduidelijk of dat aan de invloed van de sekte moet worden toegeschreven en het is evenzeer onduidelijk of die problemen van dien aard zijn dat er een eigen voorziening voor geschapen moet worden. Het hoofdstuk besluit met het advies voor de ontwikkeling van een beleid op het gebied van psychotrainingen en groeigroepen, zoals die onder andere door enkele van de nieuwe religieuze bewegingen gegeven worden. | |||||||||||
VIII. Hersenspoeling, snapping of bekering?Nieuwe religieuze bewegingen wordt nogal eens verweten hersenspoeling op hun leden toe te passen en in feite mensen door middel van hersenspoeling van zich afhankelijk te maken. Het verwijt wordt meestal ondersteund met een verwijzing naar het onderzoek dat Lifton heeft gedaan naar de hersenspoelingsmethoden van de Chinezen ten tijde van de Koreaanse oorlog. Aangetoond wordt dat deze verwijzing ten onrechte geschiedt. Lifton schreef over mensen die niet wilden, maar moesten veranderen en de uit zijn boek aangehaalde passages hebben geen betrekking op hersenspoeling, maar op de kenmerken van ideologisch totalisme. De in Nederland actieve nieuwe religieuze bewegingen vertonen die kenmerken maar in zeer beperkte mate. Een moderne variant van de hersenspoelingstheorie is de ‘snapping’ hypothese van Conway en Siegelman: terugval in een staat van totale afhankelijkheid als oplossing voor een verstoring van de normale informatieverwerkende kanalen. Aangetoond wordt dat Conway en Siegelman hun hypothese niet empirisch hard kunnen maken. De conclusie van het hoofdstuk is dat er onvoldoende argumenten zijn om ten aanzien van het lidmaatschap van een nieuwe religieuze beweging te spreken van hersenspoeling of snapping: de bekeringstheorie van Lofland en Stark daarentegen voldoet uitstekend en laat de bekering tot een sekte zien als het resultaat van het samengaan van een aantal dispositionele en situationele factoren. | |||||||||||
IX. Deprogrammeren: de duivel uitdrijven met BeëlzebubDeprogrammeren is het proces dat erop gericht is iemand ertoe te brengen de | |||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||
opvattingen, praktijken en geloofsinhouden van de religieuze groep, waar hij eerst een trouw lid van was, volledig te verwerpen en af te zweren. Deprogrammeren is een in Amerika tot ontwikkeling gekomen praktijk, waarbij sekteleden tegen hun wil uit hun omgeving worden weggehaald en op een geïsoleerde plaats in hun geloof ondermijnd en in hun identiteit aangetast worden. Deprogrammering vertoont gelijkenis met exorcistische rituelen en met een inquisitie-achtige procesvoering. In zijn onderzoek naar de Chinese thoughtreformtechnieken komt Lifton tot de opstelling van een model van ‘death and rebirth’, dat een opmerkelijke gelijkenis vertoont met deprogrammering: deprogrammering is dat wat in het algemeen sinds Lifton onder hersenspoeling wordt verstaan. Deprogrammering betekent een crisis in het bestaan van een sektelid en op deze crisis volgt een rouwproces, waarvan de verwerking zeer moeilijk is. Er zijn argumenten voor de stelling dat de psychische problemen die wel bij ex-sekteleden geconstateerd worden, juist het gevolg zijn van het deprogrammeren en niet van het lidmaatschap van de sekte zelf. In dit verband is de betekenis van deprogrammering in de relatie tussen ouders en kind van bijzondere betekenis. Deprogrammering verschijnt dan als element in de narcistische collusie van ouders en kind. Aandacht wordt tenslotte gegeven aan de eenzijdige en negatieve beeldvorming over nieuwe religieuze bewegingen, zoals die door de ‘anticultmovement’ (ouders, deprogrammeurs, ex-leden) in de pers en de publieke opinie bevorderd wordt. De rechtvaardiging van het deprogrammeren lukt beter, naarmate men er beter in slaagt een negatief beeld van de nieuwe religieuze bewegingen en hun invloed te schetsen. De conclusie van het hoofdstuk is dat deprogrammeren een praktijk is, die op morele en psychohygiënische gronden verworpen moet worden. | |||||||||||
X. De toekomst van godsdienst, kerken en sekten in NederlandIn tegenstelling tot wat soms wel gedacht wordt, is de opkomst van nieuwe religieuze bewegingen niet de meest opvallende ontwikkeling op godsdienstig vlak in Nederland. De belangrijkste ontwikkeling is de snelle en nog steeds voortdurende toename van de niet-kerksheid en de onkerkelijkheid (1979 al bijna tweederde van de bevolking). Vooral de katholieke en de hervormde kerken zijn hier het slachtoffer van. Daarnaast, maar van veel geringere omvang, moet de opkomst van de immigrantengodsdiensten (de Islam is nu de vierde godsdienst in Nederland) en de verschijning van importkerken genoemd worden (vooral de Pinkstergemeenten groeien snel). Bij een afkalvende kerkelijke gebondenheid leidt dat tot een nog toenemend religieus pluralisme en kerkelijke pluriformiteit. Uit de cijfers blijkt, dat een importkerk meer kans heeft aanhang te winnen, wanneer de geloofsleer een conservatief christelijk stempel draagt, de moraal traditioneel en persoongericht is, en de organisatie het karakter heeft van een vereniging met intensief sociaal contact. De nieuwe religieuze bewegingen die in dit boek zijn besproken, zullen uiteindelijk zeer weinig aantrekkingskracht blijken te bezitten. De betekenis van de actieve werving van leden door importkerken wordt besproken tegen de achtergrond van de traditionele toestand van pacificatie tussen de kerken in Nederland. Tenslotte wordt erop gewezen, dat het toenemende verlies aan geloof en aan kerkelijke gebondenheid niet gepaard gaat met het zoeken naar alternatieven. De behoefte aan een geloof of een alomvattend betekenissensysteem is geen antropologische constante, maar een | |||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||
historisch produkt, dat zijn waarde snel aan het verliezen is. | |||||||||||
XI. De kernculturele behoefte aan een paracultureel aanbodIn dit hoofdstuk worden de nieuwe religieuze bewegingen geplaatst in het kader van een bredere stroming, die zich van de traditionele waarden van de Westerse cultuur afwendt en zijn heil zoekt in irrationalisme, esoterisme en exotisme. Betoogd wordt dat in de Westerse cultuur het esoterisme al zeer lang als onderstroom en tegenstroom aanwezig is en dat het esoterisme niet alleen als een regressieve tendentie gezien moet worden. Tussen de vragen die de wetenschap open moet laten en de vragen waar de gevestigde godsdiensten een antwoord op kunnen geven, ligt een ruimte, die gevuld kan worden met een aanbod dat uit andere bronnen (esoterisme) gevoed wordt. Het is een aanbod voor het persoonlijke leven en aan het individu, het voorziet in vragen die vanuit de kerncultuur gesteld worden en geeft daar een paracultureel antwoord op. Dat antwoord is een consumptief bedoeld aanbod, dat bestaat uit methoden voor zelfontplooiing en zelfverwerkelijking, methoden voor zelfbehoud en zelfbescherming en methoden voor zelfkennis en zelfinzicht. Het aanbod is geen alternatief voor de kerncultuur, maar is er een aanvulling op. De opkomst van het huidige paraculturele aanbod wordt verklaard uit de gelijktijdige ontwikkeling van een verzorgingsstaat en een welvaartssamenleving. Het aanbod op zich is niet nieuw, wel nieuw is de grote schaal van de consumptie van dit aanbod. De verbinding tussen kerncultuur en het paraculturele aanbod wordt gedemonstreerd aan de algemene sacralisering van de gezondheid, de geringe maatschappelijke betekenis van het aanbod wordt gedemonstreerd aan de betrekkelijkheid van het bijgeloof, zoals dat onder meer in de astrologie tot uitdrukking komt. | |||||||||||
XII. Op zoek naar een nieuwe verhouding tussen kerk en staatTraditioneel heeft de Nederlanlandse staat zich altijd erg terughoudend opgesteld in de relatie met de kerken. Religieuze tolerantie in de samenleving was de enige mogelijkheid om een situatie van religieus pluralisme te laten bestaan en op het niveau van de staat drukte die tolerantie zich uit in een min of meer gelijke behandeling van alle kerken. Dat was al zo vóór de Grondwet van 1815, die de scheiding van kerk en staat evenals de vrijheid van godsdienst vastlegde. Na de aanvaarding van de liberale Grondwet van 1848 werd de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland hersteld. Het rumoer daaromheen, de Aprilbeweging, leidde tot de merkwaardige Wet op de Kerkgenootschappen van 1853, die in feite nauwelijks meer inhield dan wat al in de Grondwet stond. De vrijheid van godsdienst is bevestigd in het Europese Verdrag van 1954, dat overigens wel meer mogelijkheden tot beperking van de vrijheid geeft dan de Nederlandse Grondwet. De Nederlandse wetgever heeft nooit gedefinieerd wat een kerkgenootschap is, in de jurisprudentie bestaat daar overigens een redelijke overeenstemming over. Kerkgenootschappen genieten in de praktijk een niet onaanzienlijk aantal voorrechten en begunstigingen (deze worden in hoofdstuk XII geïnventariseerd). Geconstateerd moet worden, dat de staat de kerkgenootschappen op veel punten zeer ter wille is en dat de overheid zeer voorzichtig is in de benadering van de kerkgenootschappen. ‘Neutraal’ is de houding zeker niet, reactief bevorderend | |||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||
zeker wel. De nieuwe religieuze bewegingen hebben net als de gevestigde kerken voordeel van deze houding. In alle opzichten is de situatie van de Nederlandse kerken en de Nederlandse staat sinds 1848/1853 veranderd (alleen al het aantal geregistreerde kerkgenootschappen steeg sindsdien van nauwelijks tien tot 277) en dat brengt ook de noodzaak van een reflectie op de verhouding kerk-staat nu met zich mee. Gewezen wordt op de bijzondere verantwoordelijkheid van de overheid voor de gezondheid van de burger, ook als dit in strijd zou komen met godsdienstige overtuigingen en gepleit wordt voor een normalisering van de betrekkingen tussen kerk en staat, die tot een neutrale houding van de staat zou kunnen leiden. Daartoe dienen alle in de loop van de tijd ontstane bijzondere bepalingen ten behoeve van kerkgenootschappen of levensovertuigingen te worden afgeschaft, terwijl de instelling van een onafhankelijke Commissie voor de Vrijheid van Gedachte, Geweten en Godsdienst ervoor zou kunnen zorgen dat deze vrijheid noch door de overheid, noch door de kerken of levensbeschouwelijke organisaties zelf zou kunnen worden aangetast of onderdrukt. |
|