| |
C. De alledaagse mystiek van Transcendente Meditatie
1. TM als orthopraxis
Hoewel meditatie een belangrijke rol speelt in alle hindoeïstisch en boeddhistische groeperingen, die in Nederland actief zijn, kan toch alleen in het geval van Transcendente Meditatie gesproken worden van een aanzienlijke groep beoefenaars van de techniek alleen (Phelan, 1979; Bainbridge en Jackson, 1981; Kranenborg, 1974). Een kleine 50.000 Nederlanders heeft de afgelopen tien jaar een TM-cursus gevolgd en met een initiatieceremonie afgesloten. Het is niet bekend hoevelen van hen zich ook nu nog tweemaal daags twintig minuten terugtrekken om in alle
| |
| |
rust de mantra te reciteren, maar het zal ergens tussen de 15. en 30.000 liggen. Nog altijd een aanzienlijk aantal.
TM is een typisch voorbeeld van orthopraxis. Het leren van de meditatietechniek kan geheel los gezien worden van de TM-leer op zich. Men kan goed leren mediteren zonder iets van de achtergronden van TM te hoeven weten, zonder in de theorieën van Maharishi Mahesh Yogi te hoeven geloven en zonder je eigen geloof of levensovertuiging te hoeven opgeven. Het is dan ook niet toevallig dat de cursisten vooral aangesproken worden op het positieve effect dat TM heeft op de lichamelijke en geestelijke gezondheid, op die van henzelf en daardoor ook op die van de mensen om hen heen.
TM is aangepast aan het modale Westen. De meditatie verstoort noch de dagindeling noch het werk, er zijn geen verbindingen (meer) met de subcultuur, er is geen dwang om aan bijeenkomsten of verdere cursussen deel te nemen, en er is geen streven naar extase (Hare Krishna!), er zijn geen uiterlijke kentekenen die TM'ers van hun omgeving doet onderscheiden. TM is niet goedkoop, maar het is ook niet extreem duur. TM heeft zich een aura van heilzaamheid en wetenschappelijkheid weten te verwerven, dat voor veel cursisten belangrijk is als legitimatie voor hun eigen keuze om te gaan mediteren.
De marketing van TM is erg succesvol geweest, al lijkt dat succes nu wat bedreigd te worden door de verhalen over het ‘hoppen’ (een wel erg letterlijke interpretatie van transcendentie) en de overspannen pretentie van een Wereldregering. De simpele cursist met zijn simpele mantra heeft daar allemaal part noch deel aan: dit is toch vooral de wereld van de leraren en de naaste volgelingen van de Maharishi.
Bainbridge en Jackson (1981) zien overigens wel een direct verband tussen de afnemende belangstelling voor TM, die zij in de Verenigde Staten constateren, en de berichten over de resultaten van de Sidhiprogramma's. Helderziendheid, zweven en vliegen zijn een te grote aanslag op de plausibiliteitsstructuur van de gemiddelde burger en worden dus afgewezen. Naar de mening van Bainbridge en Jackson ontwikkelt TM zich meer en meer in een religieuze richting, die vooral voor de leraren en gouverneurs aantrekkelijk lijkt, maar de gewone burgercursist zeker wantrouwig en afhoudend maken.
Phelan (1979) heeft laten zien dat ook het gewone TM-programma (en dus niet alleen het TM-Sidhi-programma; sidhi betekent wonderbaarlijke kracht of bijzondere prestatie) de typische kenmerken van de oosterse mystiek bezit. Hij vergelijkt TM met de kenmerken van de Javaanse mystiek (die van hindoeïstische oorsprong is), zoals die door Geertz (1960) beschreven zijn. De zeven kenmerken zijn:
1. | Nadruk op praktische regels bij een intellectualistische benadering:
|
| |
| |
| TM legt de nadruk op de juiste toepassing van een voor iedereen toegankelijke techniek en probeert te overtuigen met redelijke argumenten op een cognitief niveau. |
2. | Vermindering van de geestelijke en emotionele activiteit om een fundamentele verruiming van het bewustzijn en het gevoel te bereiken: bij TM is dit het streven om via ontspanning het bewustzijn in een toestand van rust te brengen, die tot het ontstaan van creatieve intelligentie leidt. |
3. | De wens om iedereen dit geluk deelachtig te laten worden: bij TM is dit het Wereldplan - ‘stel ieder individu in staat zichzelf volledig te ontplooien door middel van het TM-programma’ (Wijngaards, 1978, 73). |
4. | De nadruk op de aanwijzingen van de goeroe voor een goed gebruik van de techniek: bij TM is dit het lerarensysteem en het systeem van ‘checking’ (nagaan of de leerling de techniek goed toepast) en daarvan afgeleid de bewaking van de techniek, zoals deze door Maharishi is ontwikkeld. |
5. | Onderzoek van de empirische werkelijkheid: bij TM is dit het onderzoek naar het functioneren van TM zelf. |
6. | Nadruk op het bereiken van een toestand van stabiliteit zonder activiteit: bij TM is dit het streven naar de vierde bewustzijnstoestand, de ervaring van zuiver bewustzijn. |
7. | Verdraagzame en relativerende houding ten opzichte van andere leren en godsdiensten: ook dit vinden we bij TM terug. TM kan voorkomen naast en bij een godsdienst. |
Uit deze kenmerken wordt ook duidelijk hoe de verbinding en zelfs de gelijkstelling van mystiek en wetenschap, die we niet alleen bij TM tegenkomen (het bijzondere aan TM is alleen dat het met een beroep op zijn wetenschappelijkheid het label mystiek afwijst), tot stand kan komen. Phelan (1979) wijst er tenslotte nog op, dat TM door zijn beroep op zijn wetenschappelijkheid en door zijn neiging de typische waarden van de Amerikaanse samenleving te aanvaarden, in zijn eenvoudigste vorm niet meer doet dan die waarden proberen te realiseren op een wat ongebruikelijke manier.
| |
2. TM en wetenschappelijk onderzoek
Naar de effecten van TM is vrij veel onderzoek verricht. Dat is al begonnen met het onderzoek van Wallace (1970), een dissertatie die zeer de aandacht heeft getrokken, niet in het minst omdat het enthousiasme van de onderzoeker voor TM er van alle kanten afstraalde (Wallace is nu rector van de Maharishi International University).
| |
| |
Wallace heeft de fysiologische gevolgen van TM bestudeert en komt tot de conclusie dat meditatie, of althans TM, een vierde bewustzijnstoestand induceert, verschillend van waken, dromen en slapen, maar ook van hypnose. Staal (1978, 127) merkt naar aanleiding daarvan op, dat fysiologische verschillen alleen nog niet de conclusie toelaten dat het ook om verschillende bewustzijnstoestanden gaat. Niettemin staat wel vast dat TM fysiologische veranderingen teweegbrengt - ten tijde van de meditatie wel te verstaan. Als zodanig worden genoemd: vermindering van zuurstofgebruik, tragere ademhaling, tragere hartslag, sterkere elektrische weerstand van de huid, overheersing van alphagolven in het EEG (dit duidt op rust en ontspanning - ongeveer de geslotenogensituatie), vermindering van het melkzuurgehalte in het bloed (Wallace, 1970). Die veranderingen doen zich niet bij iedereen voor, ze doen zich ook niet bij iedereen in dezelfde mate voor en ze verdwijnen ook weer kort na het beëindigen van de meditatie. Tenslotte moet opgemerkt worden dat de veranderingen niet dramatisch of ongunstig zijn - integendeel zelfs - en dat er nog erg weinig bekend is over de samenhang tussen de verschillende fysiologische reacties.
De Bont (1980) vat zijn kritische beschouwing van het wetenschappelijk onderzoek naar de werkzaamheid van de Transcendente Meditatie samen in de slotconclusie, ‘dat de beweringen van TM-zijde, dat hun methode berust op een valide psychofysiologische theorie en dat haar specificiteit en superioriteit wetenschappelijk aangetoond zijn, niet zijn gefundeerd, maar berusten op simplificerende en ongenuanceerde interpretaties van onderzoek, dat nog op velerlei wijzen verbeterd en uitgebreid dient te worden’ (1980, 1).
De beoefening van de Transcendente Meditatie, het praktische aspect van de Wetenschap der Creatieve Intelligentie, is naar het oordeel van TM-leraren niet alleen bijzonder eenvoudig, maar ook bijzonder effectief. De structuur van de bewijsvoering is eveneens bijzonder eenvoudig en bijzonder effectief. De beoefening van TM vergroot de fysiologische stabiliteit (en voorts het fysiologisch aanpassingsvermogen, de fysiologische integratie, de fysiologische zuivering en de fysiologische groei). Deze fysiologische veranderingen verklaren dan weer de eveneens toegenomen psychologische stabiliteit (en voorts het psychologisch aanpassingsvermogen, de psychologische integratie, de psychologische zuivering en de psychologische groei). Gecombineerd verklaren de fysiologische en psychologische veranderingen dan weer een toename van de sociologische stabiliteit van de mens (en voorts het sociologisch aanpassingsvermogen, de sociologische integratie, de sociologische zuivering en de sociologische groei). Dit alles bevordert dan weer de ecologische stabiliteit, het ecologisch aanpassingsvermogen, de
| |
| |
ecologische integratie, de ecologische zuivering en de ecologische groei. Elk ‘fundament van vooruitgang’ kent ook weer vele deelaspecten, waarin de vooruitgang tot uitdrukking komt. Een vergroting van de fysiologische integratie bijvoorbeeld blijkt bij TM-beoefenaren ook een gunstige uitwerking op het tandvlees te hebben en de betere sociologische integratie uit zich niet alleen in een verminderd gebruik van alcohol, sigaretten en drugs, maar ook in ‘meer vervullende en vruchtbare intermenselijke relaties tussen leidinggevende functionarissen en werknemers’ (Fundamenten van Vooruitgang, 1975, 13).
Het perspectief dat TM biedt, herinnert bij alle vaagheid in het taalgebruik sterk aan de opbouwende gedachten, die ‘de kracht van het positieve denken’ (de titel van een ooit beroemd boek van Norman Vincent Peale, 1956) uitmaken en een uitdrukking zijn van de waarden van de Amerikaanse middle-class. De moraal van de spreuken in de Succesagenda, individualistisch, mechanistisch, simplistisch. Met wetenschap heeft dat weinig te maken, al hult deze moraal zich graag in het hermelijnen manteltje van de wetenschap.
De wetenschappelijke legitimatie van TM lijkt gebaseerd te zijn op de uit de politiek bekende dominotheorie (duw één steen om en alle anderen vallen in een rij daarachter ook om), maar dan omgekeerd: zet één steen rechtop en alle andere stenen gaan vanzelf ook weer rechtop staan. Dat TM in staat is dit opmerkelijke en zeer tijdbesparende resultaat te bewerkstelligen, moet onwaarschijnlijk geacht worden.
Meer dan met een bewijs van de wonderlijke werkzaamheid van TM hebben we hier te maken met een banale methodologische fout: het bij voorbaat uitsluiten van de mogelijkheid, dat de relatie tussen twee variabelen ‘spurious’ is. Er is geen directe relatie tussen de variabelen, en al helemaal geen causale, maar de variabelen hebben wel allebei een relatie met een derde variabele, die hun schijnbare onderlinge verband verklaart. Zo is ooit vastgesteld, dat in gebieden waar veel ooievaars voorkomen, ook veel wiegen gevuld raken. Uit eigen ervaring wisten de onderzoekers dat dit laatste niet aan de activiteiten van de ooievaars toegeschreven kon worden. Hoge geboortecijfers en hoge ooievaarsconcentraties komen allebei voor op het platteland en dat was de derde variabele.
Veel van het TM-onderzoek schrijft aan de beoefening van TM een causale werking toe, die op zijn minst een vraagteken verdient en in geen geval in een simpel mechanistisch model thuishoort. Het monopolie van de causaliteit kan niet in ernst worden toegeschreven aan twee maal twintig minuten mediteren met een mantra. Van verschillende kanten (West, 1979; De Bont, 1980) is er al op gewezen, dat TM-beoefenaren en niet-beoefenaren in meer opzichten dan alleen het gebruik van de mantra
| |
| |
verschillen en dat dus de verschillen niet alleen aan de mantra-meditatie zelf kunnen worden toegeschreven. TM-beoefenaren zijn in een aantal lessen in de techniek ingewijd, ze hebben een initiatieritueel achter de rug, ze hebben betaald voor hun cursus, ze moeten iedere dag weer opnieuw tijd en ruimte vinden voor de meditatie, ongeacht waar en bij wie ze zich bevinden, ze verwachten effect van de meditatie, ze voelen zich deel van een elite en door het simpele feit, dat ze voor meditatie gekozen hebben geven ze al aan, dat ze iets en soms veel van hun leven anders willen doen. Sommige onderzoekers hebben er bovendien aanwijzingen voor gevonden, dat mensen die zich tot meditatie voelen aangetrokken, gemiddeld angstiger en neurotischer zijn dan de bevolking als geheel, maar dat degenen die blijven mediteren weer minder angstig en neurotisch zijn dan degenen die ermee ophouden (West, 1979). Onderzoek naar de effecten van TM hoort al deze verschillende aspecten recht te doen.
Juist TM mag op het punt van de wetenschappelijke legitimatie extra kritisch bekeken worden, omdat TM zich met zoveel nadruk als wetenschappelijk gefundeerd en open voor wetenschappelijk onderzoek poneert. Inderdaad is het meeste onderzoek naar de effecten van meditatie onderzoek geweest naar de effecten van TM, vaak ook uitgevoerd door TM-vriendelijke of TM-beoefenende onderzoekers. Daar is op zich niets tegen, al mag daaraan niet de conclusie verbonden worden dat TM zelf wetenschappelijk is, zoals zo vaak gesuggereerd wordt.
De onderzoekbaarheid van TM maakt TM zelf nog niet wetenschappelijk en zelfs alle wetenschappelijk aangetoonde effecten van TM maken TM niet wetenschappelijk, zolang TM zelf niet het resultaat is van onderzoek of door onderzoek veranderd kan worden.
In een brief aan de Vaste-Kamercommissie voor Volksgezondheid, Commissie Onderzoek Sekten, lezen we over TM dat het (Transcendente Meditatie en TM-Sidhiprogramma) ‘bestaat uit technieken die berusten op fundamentele wetenschappelijke mechanismen in de geest’ en wordt naast andere opmerkelijke zaken gewag gemaakt ‘van het feit dat de TM-organisatie functioneert op een wetenschappelijke basis en zich geheel open stelt voor serieus, wetenschappelijk onderzoek’. Het feit dat de TM-organisatie functioneert op een wetenschappelijke basis, pleit voor de kwaliteit van het management en de organisatie, maar zegt natuúrlijk niets over de kwaliteit van het produkt. Het serieuze onderzoek waarop TM zich beroept is voorzover mij bekend, wel altijd onderzoek van TM-aanhangers of van sympathisanten van TM. Verwijzingen naar onderzoek door anderen ben ik niet tegengekomen in de TM-literatuur. Wat men zich bij technieken die berusten op
| |
| |
fundamentele wetenschappelijke mechanismen in de geest moet voorstellen, blijft onduidelijk, zelfs als men de bizarre redactie van de formulering voor lief neemt (ook verder in de brief stuit men steeds weer op uiterst merkwaardige formuleringen). Blijkbaar bestaan deze ‘wetenschappelijke mechanismen in de geest’ wel. Men kan zich anders toch moeilijk voorstellen dat Nederlandse geleerden van naam en faam (hoogleraren in de psychiatrie, neurochirurgie, pedagogie en psychologie) bereid zouden zijn geweest deze brief te ondertekenen?
| |
3. De effecten van TM
‘In deze verlichte kring bestaat een eigenzinnige opvatting over wetenschap’, stelt Brunt (1980) vast na een bezoek aan een wetenschappelijke conferentie van de TM-organisatie, ‘het lijkt allemaal sprekend op een kerkdienst, alleen is hier de dominee vervangen door een doctorandus, de psalmen door grafieken en de gebeden door statistische formules’. Niettemin, achter de pontificale wetenschappelijke façade van de TM-organisatie bevindt zich nog altijd de schuilkerk van de meditatie en het is alleen maar jammer, dat de TM-organisatie niet tevreden is geweest met de bescheiden dimensies die zo bij uitstek passen bij meditatie.
West (1979) heeft in een overzichtsartikel de belangrijkste resultaten van onderzoek naar de werkzaamheid van meditatie - en dan weer vooral Transcendente Meditatie - samengevat en daarbij vooral het accent gelegd op het therapeutisch gebruik van meditatie in verschillende situaties.
1. | Meditatie en druggebruik - Het gebruik van drugs wordt TM-beoefenaren zeker niet aangemoedigd en voor de meditatie moet men ook al enige tijd drugvrij zijn. Uit onderzoek blijkt dat het gebruik van drugs bij TM-beoefenaren inderdaad sterk vermindert, maar West tekent daar wel bij aan, dat het hier gaat om mensen, die al gedurende langere tijd, intensief en op een hoog niveau mediteren. Andere factoren die kunnen bijdragen tot een verminderen of zelfs helemaal afzweren van het gebruik van drugs (vooral marihuana en LSD), zijn het ‘drugvrije’ milieu van de TM-organisatie zelf en de keuze van de druggebruiker om te gaan mediteren. West komt tot de conclusie, dat mediteren voor de niet-verslaafde druggebruiker een goed alternatief kan zijn voor de ervaringen die hij zoekt in het gebruik van drugs en een goed instrument om het gebruik van drugs inderdaad na te laten of te verminderen. |
2. | Meditatie en psychiatrie - West haalt hier een artikel van Vahia et al. (1973) aan, dat een duidelijke verbetering als gevolg van het
|
| |
| |
| beoefenen van yoga en meditatie - niet TM - laat zien bij neurotische patiënten, vergeleken met een controlegroep, die een soort namaakyoga had geleerd. Dit onderzoek - naar ik vermoed in India met Indiase patiënten uitgevoerd - lijkt vooral de betekenis van de juiste instructie van de juiste regels in meditatie en yoga aan te tonen: de regels van meditatie en yoga zijn niet willekeurig door onverschillig welke andere regels substitueerbaar, maar door de ervaring bepaald en getoetst. Ander onderzoek wijst in dezelfde richting, maar laat toch minder grote verschillen zien. In het geval van gezonde mensen die niet zelf voor meditatie kiezen, maar als proefpersonen willekeurig of TM of ontspanningsoefening leren, vallen de verschillen zelfs helemaal weg (Zuroff en Schwarz, 1980). Dit resultaat lijkt de uitkomsten van West (1980, 374) te bevestigen, dat ‘those attracted to meditation are significantly more neurotic than the population’, met andere woorden, in geval van vrije keuze voor meditatie, oefent meditatie vooral aantrekkingskracht uit op mensen met een neurotische inslag, hier te verstaan als wat angstige, gespannen mensen, die meer dan gemiddeld bezorgd zijn over hun geestelijk en lichamelijk welbevinden. Mits niet al te gestoord, kunnen zij bij meditatie baat vinden. Uit onderzoek blijkt, dat meditatie ook vooral een gunstige uitwerking heeft op de voor deze mensen typische klachten: slapeloosheid, verhoogde bloeddruk, spanningshoofdpijn. Meditatie staat daarin niet alleen, met biofeedback en bepaalde ontspanningsoefeningen kunnen dezelfde resultaten bereikt worden (Raskin, Bali en Peeke, 1980). Lazarus (1976) komt tot de conclusie dat de beoefening van Transcendente Meditatie wel riskant geacht moet worden voor zeer angstige mensen, maar dat dwangmatige en gedreven mensen er goed mee uit de voeten kunnen. TM is een opgave, die past bij hun prestatiegerichte instelling. |
West wijdt ook nog enkele woorden aan de mogelijke gevaren van meditatie. Er zijn gevallen bekend, waar meditatie gevolgd wordt door een zware depressie, een poging tot suïcide, psychotische gedragingen of psychosomatische reacties. Die gevallen zijn echter zeldzaam en lijken alleen te kunnen optreden na overmatig lange en ononderbroken meditaties. Dat wil niet zeggen dat een urenlange meditatie in een psychose eindigt, maar alleen dat in bepaalde gevallen bij bepaalde personen een lange meditatie als een luxerend moment kan fungeren voor het optreden van min of meer ernstige psychiatrische verschijnselen. De les die hieruit getrokken mag worden, is opnieuw dat meditatie geleerd en begeleid moet worden. Een meditatieleerling zonder leermeester is een kind dat snoept uit het medicijnkastje. Het kan goed aflopen, maar gezond is het niet.
|
|