Tussen stigma en charisma
(1982)–Paul Schnabel– Auteursrechtelijk beschermdEen analyse van de relatie tussen nieuwe religieuze bewegingen en geestelijke volksgezondheid
[pagina 118]
| |||||||||||
V monisme, mystiek en meditatie‘Daer sijn liede van andre maniere
Over Ganges die riviere
Die lettre heet Bracmanne
Van sonderliken live nochtanne.’
Jacob van Maerlant
Toen Jacob van Maerlant zo'n 700 jaar geleden voor zijn encyclopedie ‘van nutscap ende waer’ deze regels deed rijmen - ik kwam ze tegen bij Fortmann (1971, 41) - wist hij over India, de Ganges, het Hindoeïsme en de Brahmanen veel minder dan de gemiddelde Nederlander van nu. De kennis is toegenomen, maar in de houding over ‘ander volc en ander liede’ is niet veel veranderd: ‘si sijn eiselijk alse een hont’. Ze zijn anders, vreemd, een beetje gevaarlijk en begiftigd met vreemde krachten. Dat is niet alleen maar een dom vooroordeel. Iedereen die in India is geweest, zal de sensatie hebben gevoeld een volstrekt andere wereld binnen te stappen, een wereld met regels die voor een westerling voor een belangrijk deel onbegrijpelijk, oninvoelbaar en zelfs onwaarneembaar zijn. Dat maakt onzeker en angstig en versterkt het geloof in onbereikbare mogelijkheden, stille krachten en geheime leren. De spanning die dat met zich meebrengt, heeft zijn eigen aantrekkingskracht. Dat is een element dat in de omgeving van Westerse godsdiensten, van het katholicisme en protestantisme in zijn diverse verschijningsvormen, ontbreekt en voor veel mensen ook niet meer geloofwaardig kan worden teruggebracht. Van der Lans (1981c) heeft in aansluiting op Hummel (1980) de geschiedenis van de receptie van het Hindoeïsme in drie stadia verdeeld, die elk samenvallen met een bepaalde tegenculturele stroming in het Westen. Aan het einde van de achttiende eeuw ontstaat er voor het eerst een wat nauwkeuriger beeld van wat het Hindoeïsme als leer inhoudt en komen voor het eerst delen van de traditionele literatuur, waaronder de Bhagavad Gita in vertaling beschikbaar. De romantische tegencultuur tegen het heersende rationalisme en deïsme enerzijds en het puriteinse christendom anderzijds wordt wel aangeduid met de term ‘transcendentalisme’ en is vooral verbonden met de naam Ralph Waldo Emerson. Het transcendentalisme werd zeer door | |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
het Oosten geïnspireerd. De innige verbondenheid met de natuur, het streven naar zuiverheid en eenvoud, het sterke individualisme en het vage geloof in een alomaanwezige God, met wie de mens een directe innerlijke relatie heeft en tot wie de mens vanuit zichzelf kan doordringen, de afwijzing van een kerkelijke gebondenheid en van orthodoxie, het was in verschillende varianten zowel in het transcendentalisme als in het Hindoeïsme te vinden. De hindoeïstische visie op God kon ook verenigd worden met de idealen van de Unitariërs (er is maar één God en God kent slechts één persoon) en van de Universalisten (er is voor iedereen redding mogelijk). Het Hindoeïsme versterkte deze tendensen ook. De tweede fase begon als een uitloper van de eerste. Voor het Wereldparlement der Religies in Chicago (1893) - een typisch Unitarische en Universalistische onderneming - waren ook vertegenwoordigers van het Hindoeïsme en Boeddhisme uitgenodigd, die toen tot hun verrassing merkten hoezeer er op hun boodschap gewacht werd. Dat was het begin van de zending door Hindoes (Vivekananda) en Boeddhisten (Dharmapala en later Suzuki) in de Verenigde Staten en Europa. In het Westen waren toen al de bewegingen actief, die een soort Westerse versie van Aziatische wijsheid presenteerden, soms met sterke occulte trekken (Theosofie), soms meer door yoga en meditatie geïnspireerd (Christian Science). De occulte bewegingen als een reactie tegen het oprukkend positivisme en materialisme, de meditatief geïnspireerde als een poging de geseculariseerde wereld een zin te geven die niet strijdig is met de verworvenheden van de wereld en een optimistisch perspectief op de mens en de toekomst toelaat. Theosofie en Christian Science konden de gasten uit India en Japan niet zo bekoren, maar gezamenlijk hebben ze wel voor de verdere verbreiding en popularisering van het Oosterse denken in het Westen gezorgd, voor de verbreiding van yoga, de bekendheid met meditatie en, in veel minder ruime kring, de aanvaarding van zaken als reïncarnatie. De derde fase begint in de vijftiger jaren van deze eeuw met de overname door de Beatgeneratie van bepaalde gedachten uit het Boeddhisme. Een decennium later bracht de hippiebeweging een verbinding tussen het gebruik van psychedelica, allerlei vormen van Aziatische mystiek en de resten van de Indianencultuur in de Verenigde Staten. Veel van de nu nog populaire Indiase goeroes zijn in die periode naar de Verenigde Staten gekomen en fungeerden al snel als toevluchtsoord voor de geflipten: de psychedelische beweging ging aan zijn eigen misbruik ten onder en de goeroes (Prabhupada, Maharishi, Maharaj Ji, Meher Baba, Ananda murti) verkondigden een boodschap, die bewustzijnsverruiming bood zonder drugs. In sommige gevallen door bewustzijnsverruiming expliciet te koppelen aan een bepaalde vorm van | |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
maatschappelijke aanpassing (Transcendente Meditatie is daar de typische exponent van). In andere gevallen was er sprake van een bewustzijnsverruimend aanbod, gepaard gaande met een maatschappelijke aanpassing naar de vorm, maar niet naar de inhoud (Divine Light Mission). In weer een ander geval werd de bewustzijnsverruiming geplaatst in een context die bijna iedere aanpassing aan de Westerse samenleving onmogelijk maakte (Hare Krishna). Vooral in de zeventiger jaren raakt ook de uit de humanistische psychologie voortkomende Human Potential Movement steeds meer in de ban van de Oosterse wijsheid, van allerlei vormen van yoga, meditatie en extaseopwekking. In deze lijn past als sluitstuk de figuur van Bhagwan Shree Rajneesh, die zelf Westerse therapeutische technieken incorporeerde in een hindoeïstisch systeem (het Tantrisme). De humanistische psychologie heeft historisch overigens weer verbindingen met het transcendentalisme van Emerson. Uit deze schets komt duidelijk naar voren, dat het Hindoeïsme en meer algemeen het Aziatisch denken, een aanbod betekent, dat kan voorzien in een in het Westen al twee eeuwen bestaand hiaat, dat kennelijk niet meer of niet meer voor iedereen overtuigend opgeheven kan worden met een aanbod uit de eigen cultuur. Het aanbod bevat een aantal elementen, die ook gescheiden van elkaar opgenomen kunnen worden. Enkele elementen wil ik hier noemen:
| |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
Geloof, schuld, schaamte, zonde, hel, ondergang, intentie, moraal, verantwoordelijkheid, prestatie, dat zijn een paar van de elementen die in het Oosterse aanbod, zoals dat in het Westen populair is geworden, niet of nauwelijks vertegenwoordigd zijn en het zijn ook precies de elementen die in het Westerse religieuze aanbod ruim voldoende vertegenwoordigd zijn. In dit hoofdstuk is het nu de bedoeling om wat nader in te gaan op enkele kernelementen van het Hindoeïsme zelf, die voor Westerlingen bijzonder aantrekkelijk zijn. Het Hindoeïsme kan op zeer veel verschillende manieren beschreven en benaderd worden. Hier ligt het accent duidelijk niet op het volkse Hindoeïsme met zijn offers en goden, maar op het Hindoeïsme als een abstracte kosmologie en als een context voor de realisering van mystieke ervaringen. In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt dan meer in het bijzonder gekeken naar de mystiek, zoals die bij de in Nederland actieve bewegingen voorkomt en in het derde deel naar de vorm van mystiek, die het wezen van Transcendente Meditatie uitmaakt. Ondanks het feit dat ook dit een lang hoofdstuk is, kan op verschillende aspecten maar kort worden ingegaan. De bedoeling is vooral te ontdekken wat Westerse mensen in het Hindoeïsme zoeken, zowel in de filosofie als in de mystiek. Vervolgens probeer ik steeds aan te geven hoe de verschillende bewegingen op de vraag vanuit het Westen ingaan en wat dat voor praktische consequenties heeft. |
|