| |
B. Geestelijke Volksgezondheid en Geestelijke Gezondheidsleer
1. Wat is geestelijke volksgezondheid?
De vroegere voorzitter van de Nationale Federatie voor de Geestelijke Volksgezondheid, prof.dr. A. Querido, zei onlangs in een interview, sprekend over het idee geestelijke volksgezondheid (of zoals het ook wel genoemd werd: geestelijke hygiëne) dat je haar zou kunnen vergelijken met ‘een wolk: hoe dichter je erbij komt, hoe vager hij wordt’ (Heerma van Voss 1980, 38). In zijn opvatting is geestelijke volksgezondheid geen
| |
| |
idee, waar je in het algemeen mee bezig zou moeten zijn, laat staan dat het te definiëren is. Het is een idee, vaag omschreven, dat zelf geen vorm aan kan nemen, maar wel een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van de verhoudingen die er tussen mensen op allerlei gebieden van de samenleving bestaan.
Er is een tijd geweest, dat men hoopte het idee geestelijke volksgezondheid inhoudelijk nader te kunnen bepalen, zonder bij het naderen van de wolk in de mist te verdwijnen. Lekkerkerker (1954) analyseert de omschrijvingen die een groep internationale deskundigen desgevraagd van het begrip had gegeven, maar vindt geen antwoord op de vraag wat geestelijke volksgezondheid of ook geestelijke gezondheid is. Rümke weet het in een toespraak voor de World Federation of Mental Health, van welks Scientific Committee hij voorzitter was, wel: ‘Wij willen het leed van de eenzame vrouw verminderen en wij willen proberen oorlogen te voorkomen’ (1958, 32), inclusief alles wat daartussen ligt en dat van ‘Bagdad tot Buenos Aires’. Rümke sprak nog voor mensen, het was 1954, voor wie geestelijke volksgezondheid een gezamenlijk streven was, dat hen bundelde. In de jaren daarna zou geestelijke volksgezondheid als ideaal van een beweging langzamerhand steeds meer gaan verwateren. Geestelijke volksgezondheid werd het werkterrein van allerlei nieuw opkomende functies en beroepsgroepen: psychologen, psychotherapeuten, andragogen, preventiewerkers, consultatiegevers, enz. Daarmee zou echter ook veel van het ideële elan van het grote ideaal van de doordeseming van alle levensgebieden met de principes van de psychohygiëne verdwijnen. Het pedagogische en levensbeschouwelijke element - het bevorderen van het positieve - moest geleidelijk plaatsmaken voor het element van hulpverlening en professionaliteit - het opheffen van het negatieve. Geestelijke volksgezondheid werd meer en meer een zaak van de geestelijke gezondheidszorg alleen en daardoor ook meer en meer beperkt tot de geestelijke gezondheid van het individu en soms zijn directe sociale omgeving.
Trimbos (1959) heeft in zijn proefschrift een poging gedaan de verschillende elementen nog eens met elkaar in een logisch verband te brengen. Hij ontwerpt dan een model, dat gereconstrueerd de volgende elementen bevat:
- | Geestelijke gezondheid: een kwaliteit van het volwaardig menselijke bestaan, meer dus dan alleen de afwezigheid van psychische en psychiatrische stoornissen en meer dan een standaard om de mate van geestelijke gezondheid van een individu aan af te meten (het begrip kwaliteit verwijst niet naar een algemene en objectieve norm van geestelijke gezondheid zelf, maar naar het normatieve karakter van het begrip geestelijke gezondheid). |
| |
| |
- | Geestelijke gezondheidsleer: ‘de wetenschappelijke arbeid op het terrein van mens-zijn, waar de (veelvuldige) psychische stoornissen worden aangetroffen, die in directe betrekking staan tot een sociaalculturele etiologie en die dus geen medisch biologische pathogenese vertonen, is een multigedisciplineerd arbeidsterrein, dat wij in deze studie aanduiden met de naam geestelijke gezondheidsleer’ (1959, 82). Trimbos wilde het onderzoek naar de behandeling van ‘sociaalpsychiatrische stoornissen’ tot een eigen en te onderscheiden gebied van de geestelijke volksgezondheidszorg maken en de geestelijke gezondheidsleer was dan ook gedacht als ‘dat onderdeel der psychische hygiëne, dat zich als interfacultaire vorm van wetenschap bezighoudt:
1. | Met de bestudering op individueel en collectief niveau van socioculturele invloeden en omstandigheden, die bijdragen tot het tot stand komen van psychische stoornissen. |
2. | Met het aangeven van wegen en het opstellen van middelen om de psychisch-bedreigende invloeden en omstandigheden uit te schakelen (collectief niveau) of de weerstand van de individuele mens hiertegen zodanig op te voeren of te handhaven, dat die invloed of omstandigheid het bedreigende karakter verliest (individueel niveau)’ (1959, 86). Het gaat bij de geestelijke gezondheidsleer dus zowel om onderzoek als om behandeling, en dat zowel op individueel als collectief niveau. In de geestelijke gezondheidsleer nemen de sociale wetenschappen een centrale plaats in. |
|
De geestelijke gezondheidsleer ziet Trimbos als de wetenschappelijke basis van een geestelijke gezondheidszorg, die uitgaat van de interactie tussen mens en milieu en deze in optimale zin wil veranderen. Het gebied van de psychiatrie en van de psychiatrische hulpverlening stricto sensu is in die visie een onderdeel van een ruimer gedachte geestelijke gezondheidsleer. Als basiswetenschappen van deze leer, die immers als interfacultair (interdisciplinair?) wordt gezien, noemt hij filosofie, geneeskunde, psychiatrie (sociale psychiatrie, etnopsychiatrie, historische psychiatrie), psychologie, sociologie en culturele antropologie. De geestelijke gezondheidsleer moet haar bestaansrecht niet eerst zoeken in de ontwikkeling van een ‘corpus theoreticum’, maar in de opstelling en uitvoering van een ‘wetenschappelijk program’ met als visie ‘het uiteindelijk therapeutisch gericht-zijn op de psychisch gestoorde mens als lid van zijn gemeenschap’ (1959, 112).
- | Geestelijke volksgezondheid is voor Trimbos een kwaliteit in het bestaan van een samenleving, die hij, net als het begrip geestelijke gezondheid, bij voorkeur in een dynamisch perspectief ziet, in een
|
| |
| |
| streven naar. In het geval van de geestelijke volksgezondheid wordt dat streven gedragen door een beweging, die ‘gericht is op een zodanige verbetering der sociale verhoudingen en der maatschappijstructuur, dat een meer volledige vorm van geestelijk gezond leven voor zoveel mogelijk mensen bereikbaar wordt’ (1959, 284).
De beweging voor geestelijke volksgezondheid wil ‘de geestelijke gezondheid tot een waarde maken, waar men overal rekening mede houdt’ (1959, 150). Het optimisme dat hier nog uit spreekt, lijkt met de beweging mee verdwenen te zijn, maar als ideaal en als streven is het idee geestelijke volksgezondheid toch blijven bestaan. De beweging voor geestelijke volksgezondheid is een sociale en morele beweging, ‘die met één voet in het humanisme en met de andere in de wetenschap geworteld is’ (1959, 285). Als sociale beweging op zichzelf bestaat de beweging voor de geestelijke volksgezondheid niet meer, maar de verbinding van humanisme en wetenschap geeft het denken in termen van geestelijke volksgezondheid nog steeds een kritisch potentieel, dat ingezet kan worden voor het onderzoek naar en het beoordelen van maatschappelijke ontwikkelingen, die hun invloed hebben op de geestelijke gezondheid van de mensen in een samenleving. |
| |
2. De geestelijke volksgezondheid en de wetenschap
Na het proefschrift van Trimbos is er over de grondslagen van de geestelijke gezondheidszorg geen reflectie meer geweest van vergelijkbare omvang en breedte. De discussie verplaatst zich steeds meer naar deelterreinen: de organisatie, de financiering, de plaats van de psychotherapie, de vrije toegankelijkheid. De receptie van een aantal van zijn ideeën is beperkt gebleven. Het concept van de geestelijke gezondheidsleer, los van het primaat van de psychiatrie en minstens gelijkwaardig ernaast, is in die vorm als wetenschap of zelfs als wetenschappelijk program niet aangeslagen. De afzonderlijke disciplines en professies waren waarschijnlijk al te ver uit elkaar gegroeid, de hoge muren van het medische bolwerk en de departementale waterscheiding tussen gezondheids- en welzijnszorg zullen er het hunne toe hebben bijgedragen dat enerzijds de geestelijke gezondheidszorg zich niet als een vorm van welzijnszorg heeft ontwikkeld, maar anderzijds de psychiatrie niet het primaat in de geestelijke gezondheidszorg, althans ambulant, heeft kunnen houden of verwerven. Het interessante is dat de praktijk van de geestelijke gezondheidszorg zich ontwikkeld heeft in een richting, die op punten niet al te ver verwijderd lijkt van wat Trimbos in zijn geestelijke gezondheidsleer-geestelijke gezondheidszorg-model kennelijk
| |
| |
voor ogen stond. De sociale wetenschappen hebben in belangrijke mate bijgedragen tot de ontwikkeling van de geestelijke gezondheidszorg in de laatste twee decennia en meer dan elders heeft zich in de geestelijke gezondheidszorg de multidisciplinaire aanpak en de teambenadering weten door te zetten.
Dit onderzoek gaat niet over de actuele problemen van de geestelijke gezondheidszorg. Wat ik hier wil proberen is het idee van een geestelijke gezondheidsleer te bewaren, niet als wetenschap van de geestelijke gezondheidszorg, maar als wetenschappelijk program in dienst van het streven naar geestelijke volksgezondheid. De geestelijke gezondheidszorg is een belangrijke factor in dit streven, maar het is niet de enige en het is er een met een beperkte invalshoek en een nog veel kleinere werkingsmogelijkheid. Het spectrum van de geestelijke volksgezondheid is breder en het repertoire van voor de geestelijke volksgezondheid in te zetten middelen op individueel en vooral collectief niveau gaat de mogelijkheden van de geestelijke gezondheidszorg te boven.
Rümke schetst voor de geestelijke volksgezondheid als ideaal en als streven een buitengewoon ruim kader (geestelijke volksgezondheid heeft overal mee te maken), Querido biedt het pragmatische inzicht dat geestelijke volksgezondheid een ‘entbegrip’ is (geestelijke volksgezondheid heeft overal mee te maken, maar je moet ‘overal’ wel steeds specificeren, wil het begrip geestelijke volksgezondheid betekenis kunnen krijgen). Trimbos presenteert een model, waarin geestelijke volksgezondheid een wetenschappelijk program kan krijgen (geestelijke volksgezondheid heeft overal mee te maken, maar het moet ergens over gaan en dat betekent dat je van dat ‘ergens’ wat moet weten om er iets mee of iets voor te kunnen doen in het kader van het streven naar geestelijke volksgezondheid).
Dat wetenschappelijke program is dan de geestelijke gezondheidsleer in zijn combinatie van kennisverwerving en kennistoepassing, alleen nu niet meer uitsluitend gericht op het onderkennen van de psychischbedreigende invloeden van een verschijnsel, maar ook op de vaststelling van de positief-werkende invloeden. Dat is meer in overeenstemming met het karakter van de geestelijke volksgezondheid.
Geestelijke volksgezondheid is in dit onderzoek geënt op het verschijnsel sekten. De problemen die zich op dit moment in Nederland rond sekten voordoen, en die in hoofdstuk I.A. al kort als zodanig beschreven zijn, kunnen we nu nader analyseren in hun relatie tot het begrip geestelijke volksgezondheid en verder uitwerken in het kader van het door Trimbos gegeven en hier gemodificeerde model.
Uitgaande van het model van Trimbos kan de probleemstelling van dit onderzoek in algemene zin luiden, of sekten in hun invloed op hun leden
| |
| |
en op de samenleving als geheel beschouwd kunnen worden als een bedreiging voor de individuele geestelijke gezondheid en voor de geestelijke volksgezondheid in het algemeen. Kortom, hoe gevaarlijk zijn sekten nu eigenlijk?
Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten we de probleemstelling eerst nog nader uitwerken en wel in de volgende elementen:
1. | Wat is de invloed van sekten op de geestelijke gezondheid van hun leden - wordt die bevorderd of wordt die juist afbreuk gedaan? Hoe gebeurt dat en met welke resultaten voor de individuele leden? |
2. | Wat is de invloed van sekten op de geestelijke volksgezondheid in de samenleving - op welke manier functioneren de sekten in de samenleving? Waar zetten ze zich voor in, hoe is hun houding ten opzichte van anderen dan hun eigen leden? |
3. | Wat is de houding en het gedrag van de samenleving of van groepen in de samenleving ten opzichte van sekten en hun leden - in hoeverre dragen houding en gedrag bij tot de bevordering van de geestelijke volksgezondheid in de samenleving en van de geestelijke gezondheid van de leden van de sekten? |
Het derde element komt niet onmiddellijk logisch uit de probleemstelling voort, maar het is als reactie op de invloed die sekten verondersteld worden te hebben op de samenleving en de individuele leden, zelf ook weer onderdeel van de invloed die sekten op de samenleving hebben, alleen al door het feit van hun aanwezigheid.
| |
3. De geestelijke gezondheidsleer en dit onderzoek
De geestelijke gezondheidsleer als wetenschappelijk program biedt het kader, waarbinnen deze vragen beantwoord kunnen worden. In de eerste plaats gaat het dan om de bestudering van het verschijnsel sekten, zoals zich dat nu in de Nederlandse samenleving manifesteert, in zijn betekenis voor de geestelijke gezondheid van het individu, zijn sociale omgeving en de samenleving. In de tweede plaats gaat het dan om het aangeven van middelen op collectief en individueel niveau om eventuele psychischbedreigende invloeden uit te schakelen, de weerstand van het individu tegen dergelijke bedreigingen te versterken, en eventuele in psychische zin gunstige invloeden te versterken.
Sinds het proefschrift van Trimbos is het inzicht gegroeid, dat bij het denken over het aangeven van middelen ook de minder gewenste neveneffecten van die middelen mee in de overwegingen betrokken dienen te worden. Dat lijkt een open deur, maar juist op het gebied van de gezondheids- en welzijnszorg wordt er bij het oplossen van problemen traditioneel nogal gauw gedacht aan het inzetten van extra middelen:
| |
| |
meer hulp, meer begeleiding, meer ondersteuning. Niet zelden betekent dat ook voor de betrokkenen meer afhankelijkheid, minder eigen verantwoordelijkheid, minder vrijheid. Het perspectief van de geestelijke volksgezondheid is uitstekend geschikt om die afweging tussen wel méér of niet méér te maken. In dit onderzoek zal de vraag naar de noodzaak van de inzet van bepaalde middelen, zoals die bijvoorbeeld door betrokkenen of hulpverleners wordt gezien, steeds worden afgezet tegen de vraag naar de wenselijkheid van het überhaupt treffen van maatregelen, gezien vanuit het meer algemene standpunt van de betekenis die dergelijke maatregelen voor het streven naar geestelijke volksgezondheid zouden kunnen hebben. Geen hulp of een ander voorwaardescheppend beleid zal soms meer positieve effecten opleveren dan een affirmatief ingaan op nieuw geformuleerde behoeften aan hulp.
De geestelijke gezondheidsleer was gedacht als een interfacultaire ambitie. Er ligt geen basisdiscipline, geen centrale theorie of paradigma aan ten grondslag. Trimbos heeft daar al op gewezen - geen corpus theoreticum, maar een wetenschappelijk program - en bij Kuhn vinden we opnieuw argumenten, dat voor wetenschappen ‘of which the principal raison d'être is an external social need’ (1970, 19) andere regels gelden. In dit onderzoek heb ik geprobeerd de relatie tussen geestelijke volksgezondheid en sekten te beschrijven en te analyseren met een instrumentarium dat uit heel verschillende wetenschappelijke gereedschapskistjes bijeengeraapt is. Behalve op de juiste keuze en de juiste toepassing van ieder onderdeel van het gereedschap komt het dan ook nog eens aan op de bewaking van de samenhang in het gebruik van de verschillende gereedschappen na en naast elkaar. Dat is een hachelijke onderneming, die zo nu en dan wel iets wegheeft van een cakewalk, maar dan echt leuk.
De relatie tussen nieuwe religieuze bewegingen en geestelijke volksgezondheid is niet onderzocht met behulp van één theoretisch referentiekader en er is ook niet gestreefd naar één beschrijving van de relatie, die dan voor iedere beweging opgaat. Verschillende theoretische referentiekaders worden na en naast elkaar gebruikt, soms heel expliciet, zoals bijvoorbeeld in het geval van de psychoanalyse, soms eerder impliciet, zoals bijvoorbeeld in het geval van het symbolisch interactionisme. Het zijn geen elkaar uitsluitende of juist aanvullende referentiekaders, maar alternatieve manieren om een probleem of een verschijnsel te beschrijven, te interpreteren en soms te verklaren. De aard van de probleemstelling maakte het wenselijk om regelmatig het kader te wisselen, zoals de aard van de probleemstelling het ook wenselijk maakte regelmatig van invalshoek te veranderen en de probleemstelling dan eens te benaderen vanuit het recht, dan weer vanuit de psychiatrie of de
| |
| |
sociologie. De geestelijke gezondheidsleer is een welriekende hybride, maar wie haar aanpakt schramt zich al gauw aan de doornen van de hybris.
| |
4. De opzet van het onderzoek en van het boek
Het verlossende antwoord op de in de probleemstelling geformuleerde vragen staat niet in het laatste hoofdstuk. Elk hoofdstuk staat op zich en elk hoofdstuk probeert een bij het thema van dat hoofdstuk passend antwoord op de vragen te geven of minstens een aanduiding te geven van de richting waar het antwoord gezocht zou moeten worden. De opzet van het boek is als volgt. In hoofdstuk II en III wordt eerst wat nader ingegaan op de ontwikkeling en de inhoud van elk van de nieuwe religieuze bewegingen, die op het ogenblik in de publieke belangstelling staan. Vervolgens kijken we hoe de bewegingen ten opzichte van elkaar te karakteriseren zijn, hoe ze opgebouwd zijn en wat voor belangstelling ze van wie trekken. Hoeveel leden zijn er, wat betekent het om lid te zijn en hoe staat het met de kennis van en sympathie voor deze bewegingen bij de bevolking? De aandacht zal daarbij in het bijzonder uitgaan naar de kernleden en de minderjarigen. Hoofdstuk IV gaat in op het verschijnsel ‘sekte’. Wat is een sekte, hoe verhouden sekten zich tot kerken, zijn de nieuwe religieuze bewegingen als sekten te beschouwen? Meer in het bijzonder wordt dan nog gekeken naar de betekenis van het charismatische leiderschap en zijn consequenties voor de organisatie van de nieuwe religieuze bewegingen. Hoofdstuk V houdt zich bezig met de belangstelling voor juist de goeroebewegingen in Nederland en gaat nader in op verschijnselen als monisme, mystiek en meditatie.
De heilzame en mogelijk de minder heilzame effecten van meditatie op de psyche van de mediterende worden ook in dit hoofdstuk behandeld. De invloed van het lidmaatschap van een nieuwe religieuze beweging op de geestelijke gezondheid van de leden en de ex-leden vormt het onderwerp van de volgende twee hoofdstukken. In hoofdstuk VI worden de resultaten van het internationale psychologische en psychiatrische onderzoek naar de leden en ex-leden van verschillende bewegingen besproken, terwijl hoofdstuk VII de resultaten geeft van een onderzoek naar de hulpvraag en de hulpbehoefte zoals die in Nederland bestaan. Afgezet tegen het bestaande hulpaanbod op deze vraag en de wenselijkheid van het scheppen van nieuwe voorzieningen voor de opvang van mensen, die door hun lidmaatschap van een sekte in moeilijkheden geweest zijn. De altijd weer opduikende vragen naar het hersenspoelen door sekten en het deprogrammeren van sekteleden komen aan de orde in de hoofdstukken VIII en IX; met name zal daar aandacht
| |
| |
worden besteed aan de verschillende functies die het deprogrammeren vervult.
De laatste drie hoofdstukken plaatsen de nieuwe religieuze bewegingen in een ruimer maatschappelijk kader. In hoofdstuk X wordt dat kader gevormd door de veranderingen in het godsdienstige landschap van Nederland. Zijn de nieuwe religieuze bewegingen een antwoord op de toenemende onkerkelijkheid, een soort tegenbeweging dus; hoe zullen de ontwikkelingen op godsdienstig gebied in Nederland verder gaan?
Het kader van hoofdstuk XI wordt gevormd door het paraculturele aanbod en de plaats van de nieuwe religieuze bewegingen daarin. Onder het paraculturele aanbod verstaan we de vrije markt van subculturele, alternatieve, exotische en esoterische goederen van de geest, die bij veel mensen aftrek vinden, maar slechts bij enkelen tot een volledige verandering van levensstijl leiden. Hoofdstuk XII tenslotte neemt de discussie over de nieuwe religieuze bewegingen als aanknopingspunt voor een beschouwing over de praktische consequenties van het grondrecht van godsdienstvrijheid en gaat vervolgens in op de mogelijkheid het principe van scheiding van kerk en staat verder door te voeren dan tot nu toe is gebeurd. Een epiloog rondt dan het boek af.
De nadruk ligt in dit onderzoek op de literatuur, daarnaast is er echter ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van empirisch materiaal, voor een deel verzameld in het kader van dit onderzoek, voor een deel al bestaand en hier opnieuw geïnterpreteerd. Waar mogelijk zijn vergelijkingen met de Bondsrepubliek Duitsland gemaakt: godsdienstig en kerkelijk is Duitsland een van de weinige landen die goed met Nederland te vergelijken zijn (traditioneel een bloeiend godsdienstig leven, twee hoofdstromen: katholicisme en protestantisme, zij het in Duitsland niet van calvinistische maar lutheraanse signatuur). Alle in Nederland actieve religieuze bewegingen treffen we ook in Duitsland aan en de discussie over deze bewegingen is daar ook wat eerder op gang gekomen en heeft eerder tot concrete resultaten in de vorm van overheidsmaatregelen en een specifiek hulpverleningsaanbod geleid.
| |
5. Stigma en charisma
Ik heb dit boek ‘Tussen stigma en charisma’ genoemd. Dat vind ik een mooie titel en hij past gelukkig ook goed bij het onderwerp.
Tussen stigma en charisma is geen kwestie van kiezen, van het een of het ander, maar een kwestie van plaatsbepaling. Wie lid wordt van een sekte of nieuwe religieuze beweging, kiest niet alleen voor de zekerheid van het geloof in een bezielende leider, goeroe of meester, maar weet ook dat hij voor die keuze moet betalen met maatschappelijke
| |
| |
ridiculisering en soms zelfs uitstoting. Wie kiest voor het charisma van de sekteleider, laadt een stigma op zich, zoals omgekeerd de sekteleider zijn charisma vaak mede te danken heeft aan het stigma dat hij bereid was zichzelf toe te brengen door anders te denken en anders te doen dan gebruikelijk en geaccepteerd was. De glans van het charisma en de schande van het stigma zijn de twee polen van het verschijnsel van de nieuwe religieuze bewegingen, zoals dat in dit boek beschreven wordt. De glans van het charisma is voor de volgelingen gevaarlijk, maakt hen blind voor feiten en doet hun kritiek verstommen. De schande van het stigma is bedrieglijk en doet de samenleving de ogen sluiten voor wat onbesmet en waardevol is gebleven.
Tweemaal zeilde Odysseus op weg naar huis met zijn makkers tussen de monsterlijke Skylla en de allesverzwelgende Charybdis door. De tweede maal weet hij alleen nog zichzelf te redden. Na een lange tocht spoelt hij aan op het eiland van Kalypso. Tussen Skylla en Charybdis houdt niemand het lang uit.
|
|