Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur
(1936)–Wolfgang Schmitz– Auteursrecht onbekendInleiding tot een bibliografie der Nederlandse Franciscanen
[pagina 127]
| |
Hoofdstuk XIII
| |
§ 1. Proza met franciscaanse inhoud.Wij zijn het niet geheel eens met pater Maximilianus, wanneer dezeGa naar voetnoot2) de mening van prof. de VooysGa naar voetnoot3) bestrijdt, | |
[pagina 128]
| |
dat weliswaar de exempelen toenamen door de prediking in de volkstaal door de bedelorden, maar dat andere orden in dit punt méér naar voren traden. Op 't eerste gezicht doet zeker deze mening vreemd aan: immers, geen orde heeft zich zó snel in de Nederlanden verbreid als de franciscaanse, en in 1529, toen een eigen provincie in de Lage Landen werd gesticht door afscheiding van de keulse provincie, telde men hier negen en twintig kloosters. En waar de allereerste taak der Orde toch was: prediking, zou men een andere conclusie verwachten. Toch ligt het feit daar, zoals de Vooys dat constateert. Moge de algemene europese literatuur vele exempel-boeken in 't latijn van Minderbroeders opleveren: in de nederlandse zijn er weinig of geen te bespeuren.
Er is echter een ander literatuur-genre, dat tot nog toe weliswaar uitsluitend als eerst-onlangs uit het buitenland overgewaaid werd beschouwd, maar dat reeds volop in middelnederlandse vertalingen aanwezig was, en toch tot nu toe veel te weinig de aandacht van de nederlandse literatuur-historici heeft getrokken: wij bedoelen de Fioretti-soort. In talloze handschriften en drukken komt het Leven van S. Franciscus voor: meestal vertaald: ‘alzoo alst d'eerwaardige Vader Sint Bonaventura vergaedert heeft’. Ze steunen op de bekende Legenda Major van de grote Kerkleraar: en hebben de geheel eigen sfeer, welke het franciscanisme in zijn gouden eeuw zo biezonder eigen was en alom bewonderd wordtGa naar voetnoot1). Meestal wordt het gevolgd door een Leven van S. Clara, soms vertaald, soms van onzekere oorsprong. Het komt voor in verschillende redacties: de korte is zéker een vertaling van de Legenda S. Clarae van de italiaanse Minderbroeder Thomas van Celano; een andere is die van S. Bonaventura. Nadrukkelijk wijzen we op de Legende der glorioser maghet Sinte | |
[pagina t.o. 128]
| |
Een Leven van S. Franciscus. Handschrift van vóór 1454; f. 105r. (Den Haag, M. Meerm. Westr.).
| |
[pagina 129]
| |
Clara, waarvan het eerste stuk vermoed werd te zijn een al of niet verkorte weergave van een oud Clara-leven door Jacob van Maerlant samengesteld, ‘tot stercheit ende solaes’ van de kloosterzusters. Dat de latere opsteller zeker een Minderbroeder was, blijkt uit het feit dat hij S. Antonius van Padua ‘van onser oerden’ noemtGa naar voetnoot1). Veelvuldig zijn ook de handschriften over het Leven der Gezellen van S. Franciscus, vertalingen, al of niet volledig, van de Actus beati Francisci et sociorum eius. Het is een zeer legendarische beschrijving, wonderlijk mooi om 't heerlijk idealisme en de naieve eenvoud en paradijselijke sfeer. Terecht wijst Bonaventura Kruitwagen er met nadruk op, dat ook de middeleeuwen hun nederlandse Fioretti hebben: en het heel jammer is, dat er geen moderne uitgave bestaat van die middelnederlandse bewerkingGa naar voetnoot2). En rondom deze levens groeperen zich in bonte schakering allerlei kleinere franciscaanse geschriften: Regelvertalingen, Testament, Spieghel der Volcomenheit, de Lessen van S. Franciscus' leven, Gulden Woorden van Broeder Aegidius, Drie Capittelen, Aflaat van Portiuncula, Woorden van S. Franciscus, S. Franciscus Souter en Sommighe wonderlycke WerkenGa naar voetnoot3). Een rijke verzameling, ontsproten uit een levens- | |
[pagina 130]
| |
beschouwing en een idealisme, welke ook in de Nederlanden binnendrong en ook op ons volksleven van grote invloed is geweest. Reeds lang bekend was Het Sermoen van Antonius tot de Vissen, zeer lezenswaardig om de interessante kijk van de schrijver op het geval. Hij acht de vissen, boven andere dieren, benijdenswaardig, en kwam tot deze conclusie door alle plaatsen in de H. Schrift, waar over vissen gesproken wordt, bij elkander te voegen, om dan vol lof te staan voor de hun toegedachte rol. Immers, zij alleen werden behouden bij de algemene zondvloed; één hunner mocht Jonas herbergen en behouden afleveren; een ander mocht Christus de belastingpenning afgeven, een derde en vierde Hem tot spijs dienen vóór Zijn dood en zelfs na Zijn VerrijzenisGa naar voetnoot1). Ook het geruchtmakende boek van Bartholomaeus van Pisa († 1401), Liber de conformitate vitae S. Francisci cum vita D.N. Jesu Christi, moet een middel-nederlandse vertaler gehad hebben. Immers, er staan fragmenten van in de vroeger besproken Wyngaert van Sint FranciscusGa naar voetnoot2). Of het Cransken van S. Franciscus en diens Vyf Bliscappen origineel zijn, dan wel vertalingen, is onzekerGa naar voetnoot3). Het latijnse Directorium Fratrum Minorum mag als post- | |
[pagina 131]
| |
incunabel belangrijk zijn: uit ander oogpunt biedt het weinig nieuws; een compilatie-werkjeGa naar voetnoot1), regel, testament, en Bonaventura-tractaatjes. | |
§ 2. Proza met algemene inhoud.A. Origineel werk.Het Cransken van minnen werd vervaardigd door ‘enen devoten broeder vander observancien wiens naam geschreven moet staan in dat boeck des levens’. Het is één lange meditatie, in gebedsvorm. In vijf en vijftig oraties, overigens zonder scherpe indelingen, behandelt de schrijver het leven van Christus. Wat hier het meest belangrijk lijkt, is de interessante redactie van het gebed ‘Ziel van Christus’, bij Katholieken zo bekend, en over welks ontstaan reeds zoveel te doen is geweest. Daar het boekje van 1518 is, vinden wij het hier dus al weer jaren vóórdat S. Ignatius, op wiens naam het staat, het kon biddenGa naar voetnoot2). Om gelijke reden - de geschiedenis der devoties - is ook belangrijk Dat Aflaet van der heiliger stede; een Kruiswegoefening in twaalf staties, vroege voorganger dus van onze tegenwoordige. Van den Wyngaert, die hierover schreef, zegt, dat deze zeker nog vóór de oudst-bekende van Bethlem (1475) geschreven is. De twaalf staties hier zijn ongeveer gelijk aan | |
[pagina 132]
| |
onze moderne. Het geheel is gevoelvol en realistisch, in de goede zin van 't woordGa naar voetnoot1). Andere noemenswaardige tractaten zijn Die Doorne Crone, waarvan een mooi en oud handschrift in Gent aanwezig isGa naar voetnoot2); de Gulden Croen, een werkje over het Lijden van ChristusGa naar voetnoot3) en Den Gheest des HeerenGa naar voetnoot4). Een wel zeer bescheiden persoon - ‘pauperculus de ordine fratrum minorum minimus’ noemt hij zich - schreef een latijns boekje: Pectorale Dominicae Passionis: dat de auteur Nederlander is, zou moeten blijken uit het feit, dat de enig bekende uitgave nederlands is. Een Maria-boekje is Praeconia Rosarii B.V. Mariae, waarbij de praefatie getuigt van franciscaanse oorsprongGa naar voetnoot5). Het is héél jammer, dat we tot op heden niet meer weten aangaande tijd en oorsprong van het heel biezondere, bijna intieme werkje Die gheestelike Kintscheyt ihesu. Een prachtig boekje! Het eerste deel gaat over het Kleine Goddelijk Kind: hoe 't geboren werd, hoe men het zwachtelt, hoe men het baadt en wast. Het tweede, geheel berijmd, is een allegorie: vander iacht der minnen tusschen de devote zielen en dat dierken Ihesus. De wereld is het woud: de plaats waar de jacht gehouden wordt. Het derde deeltje voert verschillende ‘joncfrouwen’ op, telkens getooid met een gewaad van andere kleur, die de deugden voorstellen, welke het Goddelijk Kind, eenmaal door de ziel gevangen, moeten vastbinden en vasthouden. Een buitengewoon opmerkelijk boekje, dat, om de biezondere ziens- | |
[pagina t.o. 132]
| |
De Gulden Troen 1480, f. 17r. (Den Haag, M. Meerm. Westr.).
| |
[pagina 133]
| |
wijze van de schrijver of de schrijfster op de menselijkheid van 't Goddelijk Kind, van franciscaanse oorsprong wordt geacht: een mening, waarvoor zeer zeker veel te zeggen valtGa naar voetnoot1).
Het auteurschap van de Geestelyke Boomgaert, die we aantreffen in 't begin van de zestiende eeuw, staat niet vastGa naar voetnoot2). Het is mogelijk, dat tot deze tijd ook teruggaat Sedulius' bewerking van de Hand der Kloosterlingen, een wijd verspreide ascetische oefeningsmethode van franciscaanse oorsprong, waaromtrent de onderzoekingen nog gaande zijn; ook het hoogst eigenaardige tractaat De tien MarienGa naar voetnoot3). Ten slotte willen we hier nog even wijzen op de reeds genoemde biezondere middeleeuwse devoties van de (meestal zeven) Bloetstortingen (een soort Kruiswegoefening) die in talloze redacties voorkomt, en van de (meestal vijftien) Dancbaarheden vander passien, eveneens herhaaldelijk gedruktGa naar voetnoot4). | |
B. Vertaalwerk.Dat ook het werk van buitenlandse confraters de biezondere belangstelling had van de Minderbroeders in Nederland, is vanzelfsprekend. En veel daarvan werd door hen in de volkstaal omgezet. Sint Bonaventura, de grote heilige leraar, die door zijn werk zo'n grote invloed heeft gehad in de Kerk, en door zijn positie vooral ook op de Orde der Franciscanen, wier Generaal hij eenmaal was, Sint Bonaventura heeft ook op de eerste plaats de stof geleverd voor de vijftiende-eeuwse vertalingen. | |
[pagina 134]
| |
Door onbekende Minderbroeders uit onze gewesten werden van hem overgezet: De Spieghel der volmaectheyt, een volledige weergave van het Speculum Perfectionis, op het 120e hoofdstuk na (canticum solis). Het Boec der vier Oefeningen is het alom bekende Soliloquium; later nóg eens, en dan wat vrijer vertaald, verschenen onder de titel Het Boecxken vander vier inwendighe oefeningen der zielen. De XIX Punten en de Glosen op het Pater Noster is exegetisch werk. De Verweckinge der Goddelyke Liefde is een stipte overzetting van Stimulus divini amoris. Ook van Onser Vrouwen Souter schrijft men het origineel aan S. Bonaventura toeGa naar voetnoot1). Nicolaas de Lyra, die door zijn geruchtmakend optreden grote bekendheid verwierf, afgezien nog van zijn erkende geleerdheid op 't gebied van exegese, vond spoedig in Nederland een vertaler voor zijn Libellus contra Judaeos, een groot apologetisch geschrift. Reeds vóór 1394 heeft een Nederlands Minderbroeder 't Boek tegen de Joden vervaardigdGa naar voetnoot2). De felle Ubertino da Casale, die zo'n grote rol speelde in de armoede-strijd, en als extreem spiritueel recht tegenover Bonifatius VIII en Clemens V stond, had ook hier zijn bewonderaars; al werd het tractaat Van 't leven des Heeren tot nog toe niet uitgegevenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 135]
| |
Ook van S. Bernardinus van Sienen, vermaard italiaans missie-predikant en orde-hervormer, werden preken over het Lijden, Prologhe in der Passien, vertaaldGa naar voetnoot1). Otto van Passau is een van de weinigen, van wie een in de volkstaal geschreven werk grote opgang maakte, ook in de Nederlanden. Hij schreef Die 24 Alten oder der goldene Thron. De hollandse vertaling, Boec des gulden throens of der XXIIII ouden, werd van 1480-1489 in verschillende plaatsen in Nederland gedrukt. 't Is een zeer origineel en knap boek: vier en twintig ‘Senioren’ uit de Apocalyps kiezen van honderd vier magisters en schrijvers de schoonste gezegden en meningen. Een ascetisch-didactisch werk, van zeer universele inhoud; het werd een encyclopaedie van het ChristendomGa naar voetnoot2). Dat David van Augsburg hier vroeg zijn vertaler vond, volgt reeds vanzelf uit de geweldige invloed, die deze grote Minderbroeder op het geestelijk leven in de gehele Orde, en ook hier te lande op de Moderne Devotie, heeft gehad. Zijn Voortgang der Kloosterlingen is een van de beroemdste werken geworden in de geschiedenis van het kloosterleven. De Profectus is een tijd lang - vlak voor de verbreiding van de Navolging - het meest verspreide ascetisch werk geweest in deze streken: getuigen de ± vier honderd latijnse handschriften. Van de middelnederlandse vertalingen zijn er minstens vijftienGa naar voetnoot3). Van de italiaanse Franciscaan Jacopone da Todi, devoot dichter en heerlijke idealist, zij het in wat te fanatieke vorm, drong hier ook vrij spoedig het Stabat Mater door: wij kennen een oude proza-vertaling ervan. | |
[pagina 136]
| |
Wat een devotie ligt ook in de nederlandse tekst: ‘Die moder volle rouwen stont screyende bi den cruce daer haer lieve sone aen hinc. Al tamelijk spoedig heeft ook Bartolomaeus Anglicus of de GlanvillaGa naar voetnoot2) in de Nederlanden, gelijk elders, een vertaler gevonden: zijn beroemd werk is immers in de middeleeuwen zeer gezocht geweest. Wannèèr Anglicus zijn boek schreef, is een kwestie die niet tot de nederlandse literatuur-geschiedenis behoort; maar heel zeker kennen we auteur en jaartal van onze eerste nederlandse vertaling De eygenschappen der dingen, van 1485. Een beweerde andere, vroegere vertaling steunt op vergissingGa naar voetnoot3). Het werk is een vlotte vertaling van de grote bundel filosofische en natuurkundige beschouwingen over God, engelen, ziel en lichaam, ziekten, ouderdom, wereld, hemelen, tijd, materia en forma, enz. enz. Natuurlijk droog en dor en weinig artistiek. De vertaler kennen wij niet. Wel vindt men tweemaal in het werk de naam Jacob. Zo lezen wij: | |
[pagina t.o. 136]
| |
Anglicus' Van de eigenschappen der dingen. ‘Dat seste boec vande ouderdome’, Haarlem 1485, f. 106v. (Den Haag, M. Meerm. Westr.).
| |
[pagina 137]
| |
‘Ende die vingeren hebben oec dit eygen, dat si voer den eten grover sijn dan na den eten want een vingerlijn dat voir den eten nauwe vanden vinger getogen mach worden dat gaet na den eten lichtelic af alsmen seyt over den aphorismen. Mer ic iacob meyn dattet verkeert is...’Ga naar voetnoot1). Natuurlijk is hieruit de conclusie gemaakt, dat de schrijver hier althans bij zijn voornaam genoemd werd. Maar het lijkt ons niet waarschijnlijk dat hij de vertaler is. Immers, waarom zou zijn naam dan óók niet op de titelbladzijde prijken, als deze tòch in het boek zelf voorkwam. Veeleer is aan te nemen, dat met deze Jacob is bedoeld de drukker Jacob Bellaert, die in het werk, bij het drukken, een enkele opmerking van eigen vinding inschoof: wat dan ook goed overeen te brengen is met de titel ‘meister Jacob’, die elders voorkomtGa naar voetnoot2). | |
§ 3. Geestelijke liederen.Onder de vijf bekende dichters van de middeleeuwse liederen bevinden zich drie Minderbroeders: Jan Brugman, Willem van Amersfoort en Dirk Coelde van Munster. Wijst dit feit reeds op een aanmerkelijk aandeel, dat de Franciscanen dan óók wel gehad zullen hebben in de gezamenlijke voorraad van anonyme middeleeuwse liederen, andere bewijzen verschaffen ons in dezen volkomen zekerheid. Vele europese bibliotheken zijn namelijk in het bezit van liederenbundels, in handschrift of gedrukt, waarvan wij veilig kunnen aannemen, dat ze van franciscaanse oorsprong zijnGa naar voetnoot3). Immers, een groot deel der heiligen-liederen gaat over S. Franciscus en S. Clara. Verscheidene handschriften zijn afkomstig uit kloosters van de eerste, tweede of derde Orde. | |
[pagina 138]
| |
Dikwijls komen in die liederen specifiek franciscaanse termen voor. En de bloeitijd van de Orde in Nederland is ook de bloeitijd van de liederen: de periode van 1450-1525. Knuttel heeft dit reeds aangetoond, en vele van die liederen gepubliceerdGa naar voetnoot1). Hij was niet de eerste, die over de liederen schreef. Immers, voor het geestelijk lied in de middeleeuwen hebben zich vele geleerden geïnteresseerdGa naar voetnoot2). Wat een merkwaardige trits van namen: Moll - Acquoy - Knuttel, uit drie opeenvolgende generaties. Merkwaardig vooral, omdat zij zo representatief zijn voor de zich langzaam ontwikkelende waardering voor die middeleeuwse kunst. Moll, de ‘dogmatische protestant’, staat er nog vrijwel onbegrijpend tegenover. Acquoy, meer liberaal, treedt haar welwillend tegemoet. Knuttel toont een warm gevoel te hebben voor die liederen, al heeft hij dan ook ‘niet de minste gemeenschap meer’ met die middeleeuwse ideeën. Allen hebben hun grote verdiensten, waar de katholieken weer zo lang achterwege bleven. Ook bij Knuttel vinden wij overigens nog enkele bevreemdende opvattingen. Hij kan zich nog niet genoeg losmaken van de traditionele kloof tussen scholastiek en mystiek. Men denkt er maar nooit aan, dat óók onder de grootste scholastieken dichters zijn van heerlijke mystieke liederen. En het Joachimitisme in de franciscaanse liederen speurt hij wat tè ijverig na, en vindt het wel eens, waar het niet is. Maar dit wordt hem gaarne vergeven; wij zijn hem dankbaar voor zijn heerlijk boek. |
|