Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur
(1936)–Wolfgang Schmitz– Auteursrecht onbekendInleiding tot een bibliografie der Nederlandse Franciscanen
[pagina 139]
| |||||||||||
Hoofdstuk XIV
| |||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||
besproken. Uiteraard is weerlegging de bedoeling van deze bespreking: citaten zullen daarom onmisbaar zijn. | |||||||||||
§ 1. Een afvallige Minderbroeder: Jan PeltIn het begin van de zestiende eeuw had het Minderbroedersklooster te Amsterdam tot gardiaan Jan Pelt, die, van het ogenblik af, dat we hem kennen, zeer hervormingsgezind was. En zo komt het, dat hij zich, naast de uitoefening van zijn bestuursfunctie, ook nog een ander doel stelde: min of meer in 't geheim te werken voor de verbreiding van de nieuwe leer. In de refter van het klooster hield Pelt samenkomsten waarop vele hervormingsgezinden verschenen: zo weten wij dat de Amsterdamse schout Hubrechts, volop Lutheraan, meermalen van de partij wasGa naar voetnoot1). In 1524 was Pelt zeker nog in Amsterdam; dan wordt hem nog, op 22 Maart, het preken der passie toegestaan. Kort daarna, in 1525, was hij reeds uitgeweken naar Bremen, waar hij zijn hervormingsijver kon botvieren en met andere hernieuwers, Praepositus, Timans Soetemelk en Walters, preekte in de Ansgariuskerk.
Deze PeltGa naar voetnoot2) heeft een zeer interessante taak verricht: hij heeft het Evangelie van Mattheus in de volkstaal laten druk- | |||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||
ken, in eigen vertaling. Zijn ‘bijbel’ dateert van vóór 1524, en behoort dus bij de oudst bekendeGa naar voetnoot1). Het is een Mattheus-evangelie. Dat óók de andere evangeliën door hem vertaald zijn, is wel beweerd maar niet bewezenGa naar voetnoot2). En hetzelfde geldt ook van Die kerstelycke ridder, dat door hem eveneens vertaald zou zijnGa naar voetnoot3). Intussen, belangrijk genoeg is het feit, dat Pelt wellicht de eerste is geweest, die Mattheus in de landstaal liet drukkenGa naar voetnoot4). Hoe graag zouden we Pelt dus tot de onzen hebben gerekend! Zeker, Pelt was, tijdens zijn vertalen, uiterlijk Minderbroeder en hij droeg nog het kloosterkleed, doch stond klaarblijkelijk tóén reeds volop aan de zijde der Hervormers. Een of twee jaar later ook openlijk, toen hij, afvallig, in Bremen preekte. Zijn boek verscheen, natuurlijk anonym, bij Daen Pietersen te Amsterdam, die even vlot katholieke als anti-katholieke lectuur drukte. Dat wij ondanks de anonymiteit toch onfeilbaar zeker de auteur kennen, volgt uit een plakkaat en een vonnisGa naar voetnoot5). Pelt vertaalde uit de Vulgaat, maar wijzigde in hervormde geest naar Erasmus en Luther. Hij voegde aan elk hoofdstuk zijn aantekeningen toe: ‘corte glosacie, om die te badt te verstaen’, gelijk de titelpagina zegt; hij blijkt er zich ook van bewust te zijn, dat hij de eerste is, die Matthaeus in 't nederlands laat drukken. | |||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||
Pelt is hervormingsgezind. Zijn glosen op de tekst laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Van boetvaardigheid wil hij niets weten: ‘Dat woort doet penitencie en is niet te verstane gelyc vele menschen meynen: ene pyne te lijden voor onse misdaden, die men valschelyc penitencie naemt. Maer het is te seggen, dat een yegelyc zijn quaet ende misdaet bekennen sal ende dat van liefden laten sal, ende totten rechten wech wederkeren sal. Glose op Matth. 3, 2. Het Pausschap is uit den boze: ‘Ende Christus spreect besluytende: Siet ic ben bi u luyden alle als uwer luyden hooft en vertroostinge. Ende nyemant anders en is u hooft’. Glose op Matth. 28, 19 Geen verdienstelijkheid van goede werken, want: ‘Die goedertierenheit ende menschelycheyt van onsen God, onsen salichmaeker Jhesus Christus, heeft haer geopenbaert niet wten goeden ende rechtvaerdighen wercken, die wie, menschen, gedaen hebben of doen mogen, maer na zijn grote ontfermhertichede so heeft hi ons godsalich gemaect door zijn afwasschinge der wedergeboorte of regeneracie ende vernieuwinge des heylichs geests’. Geen wonder dus, dat een keizerlijk plakkaat van 23 Maart 1524 de verkoop van deze Matthaeus-vertaling verbood en vernietiging eiste van aanwezige exemplaren. Wanneer we dan in het volgend jaar Pelt openlijk het klooster zien verlaten, is dat slechts de logische conclusie van een lang aanwezige innerlijke geestesgesteldheid. Pelt was niet een der onzen. Het ‘non tali axilio’ is bij deze Matthaeus-vertaler en Schriftuur-ijveraar volkomen op zijn plaats. Als hij literaire verdiensten heeft, dan toch niet in ònze groep van schrijvers: van wie toch het wézen, niet het toevallige, was: getrouwheid in geschriften aan de Katholieke LeerGa naar voetnoot1). | |||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||
§ 2. Falsificaties.A. Nicolaas PeetersPaul Frédéricq acht het niet zeker, dat er ooit een Minderbroeder geweest is met de naam Nicolaas Peeters. Het is intussen van weinig belang of die naam een mystificatie is. Zeker is: dat de z.g. door hèm vervaardigde, Sermoenen a. op valse naam staan, b. niet van een Minderbroeder stammen, c. geantidateerd zijn, in cijfers of traditie. Het geldt hier vier bundels bekende en beruchte sermoenen. De eerste (1) heeft tot titel: Sermoenen oft uitlegghingen op alle de Evangeliën vander Vasten metten Passien...gemaect by den devoten pater broeder Niclaes Peeters Minnebroeder ende Gardiaen (1520)Ga naar voetnoot1). De tweede (2) is: Christelyke Sermonen op alle de Ewangelien van alle de sondaghen ende principael heylichdagen int Jaer. Oec op alle die dagen in de Vasten. Ghemaect bi eenen devoten Christen Minnebroeder. - Z.p. of j.Ga naar voetnoot2). De derde (3) heeft: Christelike Sermoonen oft uthlegginghe der Epistelen ende Evangeliën van die Sondagen ende heylighe dagen so men doer het geheele Jaer in der kercken houdt. Gemaect doer eenen devoten Minderbroeder. Dat ander deyl. Van Vasltelawendt bet op Paeschen. Slotwoord: Gades Woort blijft in Eeuwicheyt. De vierde (4): Christelike Sermoenen ofte Uthlegginghe der Epistelen ende Ewangelien van die Sondage ende heylighe dagen so men doer het geheele Jaer in de kercken houdt. Gemaect doer eenen devoten Minderbroeder. Dat derde deyl. Van Paeschen bet op dat Advent. | |||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||
Het is duidelijk dat één en twee bij elkander horen; ze stammen uit dezelfde drukkerij en zijn typografisch volkomen gelijkGa naar voetnoot1). De Evangelie-verklaringen hiervan zijn in drie en vier herdrukt, maar deze laatste hebben ook de epistels. Ook drie en vier horen bij elkaar. Bij deze beide hoort klaarblijkelijk nog een eerste deel (waar?), dat dan handelen moet van de Advent tot Vastenavond; àls het bestaan heeft.
Acquoy, die een bundel opnieuw uitgafGa naar voetnoot2), twijfelde aan de authenticiteit. En reeds ArnoldGa naar voetnoot3) heeft gezien, dat er plaatsen waren, die in 1520 niet zó konden zijn geschreven: als waar de schrijver spreekt over de ‘huidige’ verschrikkelijke vervolgingen, waaraan de christenheid is blootgesteld. En hij bevond tevens, dat de lettertypen van de bundel niet in 1520 kon worden thuisgebracht: wèl bleken deze gelijk te zijn aan die van twee andere boeken, van 1544Ga naar voetnoot4). De Vreese nu ontdekte nog meer boeken van hetzelfde typeGa naar voetnoot5), zodat reeds op deze gronden de authenticiteit hoogst verdacht werd.
Maar er is meer: de vervalsing zit dik er òp en dik er in. De titels zijn weinig bemoedigend. Meestal ontbreekt de auteursnaam, de naam van de drukker en het jaartal. Het ‘Leest ende oordeelt’ dat hier en daar prijkt, boezemt weinig vertrouwen in. En de titels kloppen niet helemaal met de inhoud. Op twee bijvoorbeeld staat, dat de heyligen besproken worden van Advent tot Pasen: deze op zich al voor katholieke oren wat vreemde aanduiding strookt niet met de werkelijk heid; immers de gehéle heiligenreeks wordt besproken, niet slechts die van een deel van 't jaar. En de Sermoenen op de | |||||||||||
[pagina t.o. 144]
| |||||||||||
Een falsificatie. Geen jaar, geen plaats, geen auteur. - Let op het suggestieve: Leest ende oordeelt. - (Den Haag, KB).
| |||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||
Vasten, die op de voorpagina staan aangekondigd, zijn niet te vinden. De strekking der sermoenen is dezelfde als die van de Biekorf: onder schijn van wetenschappelijkheid schuilt een dosis grove dwalingen; de boeken zijn volgens de katholieke leer formeel ketters en hun plaatsing op de Index van Karel V is dan ook volkomen verklaarbaarGa naar voetnoot1). De schrijver verkondigt: Heiligenverering is superstitie; vasten is ongeoorloofd; geen kloosterleven; geen priestermacht; de priesters verbieden met opzet het lezen van de bijbel. Zo volgt na elke evangeliepericope, 's schrijvers kijk op de zaak. Bij 't feest van Petrus en Paulus, 29 Juni, zegt hij: ‘Dese sluetelen en werden Petro niet alleen gegeven, mer si werden hem hier in den persoon der gemeynte beloeft...Also hebben alle rechtgheloovige macht te ontbinden en te binden’. Op Sacramentsdag: ‘Daerom wee dengenen die den ghemeynem volcke het principaelste deel nemen daer Christus alle hiet uth drincken’Ga naar voetnoot2). Men moet niet hechten aan liturgie: ‘Wetende dat het rijc Christi niet in desen wtwendigen ceremoniën noch in sonderlinge plaatsen en is, mer in den gheest geleghen is’. Van theologen moet de auteur weinig hebben: ‘si beminnen de eerste plaatse aen der tafelen, ende de eerste setelen inder scolen, ende willen meesters ende heylige vaders geheeten sijn...waer wt blyct, dat meester ende doctoren of licentiaten werden gheheelic tegen God is’. Ook de Avondmaal-leer is er: ‘Hierom, al ist dat de antechristen sullen verbieden den leecken, drinct daer alle wt, dat wert voor u gestort tot vergiffenisse uwer sonden...diet den leecken niet alle beyde in beyde gedaenten willen geven, die doen tegen den wille Gods, ende meesteren Christum ende Paulum in woorden ende wercken. Want hi seyt, drinct daer alle wt, ende si seggen neen | |||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||
Christe ende Paule, ghi en weet niet wat pericule datter af comen soude, men sals den leecken niet geuen, ghi en verstates u niet’Ga naar voetnoot1). De conclusie uit dit alles is duidelijk. Uitwendige en inwendige criteria wijzen uit, dat de Sermoenen van Nicolaes Peeters een ondergeschoven werk is, klaarblijkelijk bedoeld als propaganda voor de Hervorming. Het is best mogelijk, dat Utenbogaert deze Sermoenen gaarne lasGa naar voetnoot2); en dat Paul Frédericq, mèt De Hoop Scheffer, grote bewondering heeft voor ‘Nicolaas Peeters’. Maar hun motivering - omdat hij in 1520 reeds, toen Luther en Zwingli nog twijfelden, zo helder en krachtig sprak - doet na ernstige kennismaking toch ietwat komisch aan. | |||||||||||
B. Broer CornelisOnder deze naam staat hij bekend, vooral bij zijn vijanden, die deze Minderbroeder gehaat en gehoond hebben als geen andere. Zijn officiële naam is netter: Cornelis Adriaensz. Brouwer van Dordrecht; als zodanig hebben wij hem vroegerGa naar voetnoot3) besproken: als eerbare schrijver van enkele religieuze werkjes. De haat heeft hem Broer Cornelis genoemd; een laffe auteur bewerkte dat een vijandig publiek en de dwalende historie hem lang beschouwden als de maker van een minderwaardige verzameling Sermoenen. | |||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||
Ook een romanschrijver toonde meer belang te hechten aan pikante fabel-lectuur dan aan degelijke historiciteit. Wij herinneren aan de grootse, maar infame Tyl Uilenspiegel van Charles de CosterGa naar voetnoot1), die niet alleen gretig gebruik maakte van de laster, om Cornelis' figuur verspreid, maar hem bovendien nog een dwaze rol van eigen vinding liet spelen. Voorlopig zal de waarheid nog wel niet overal zijn doorgedrongen, ondanks de radicale weerleggingen, sinds enkele decennia wereldkundig gemaakt. Wij wijzen hier op een tweetal publicaties, die o.i. het meest volledig en afdoend over de kwestie bescheid geven: die van pater Kruitwagen en van De SchrevelGa naar voetnoot2); aan wier scherpzinnige onderzoekingen weinig behoeft toegevoegd te worden: de ontmaskering is geschied. De feiten zijn deze. Gedurende twee à drie eeuwen zijn voor echt gehouden - behoudens zeldzame uitzonderingen - de Wonderlicke Sermoenen. Het is een bundel van vreemdsoortige preken, in 1569 gepubliceerd. Niet afzonderlijk, maar voorafgegaan door een nòg vreemdsoortiger biografie van degene, die ze heette gehouden te hebbenGa naar voetnoot3) tussen de jaren 1566-1568. | |||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||
Later, in 1578 pas, werd nog een tweede bundel gepubliceerd, die gehouden zouden zijn in de jaren 1568 en 1569. Nu zijn dit zeer eigenaardige stukken. Ze gaan in hoofdzaak niet over godsdienstige onderwerpen, maar over de toenmalige tijdsomstandigheden: over gebeurtenissen, politieke of politiek-religieuse, uit die jaren: op zichzèlf dus niet onmogelijk. Erger echter is dat deze ‘Minderbroeder’ op zeer eigenaardige wijze de franciscaanse hoofsheid beoefent: er wordt in deze preken geraasd, getierd, ja gevloekt dat het een lust is! In het bijzonder tegen de magistraten van de stad Brugge. Dit soort eloquentie nu doet reeds elk onbevooroordeeld lezer twijfelen: Cornelis zou wel erg uit den toon vallen die bij zijn staat en stand past, en daarmee een zeer zonderlinge figuur slaan in de illustere rij van franciscaanse schrijvers en predikanten.
De Wonderlicke Sermoenen zijn vals. De bewijzen zijn afdoende: uit de voorafgaande historie blijkt de onechtheid van de eerste bundel; uit de bijgevoegde Disputatie die der tweede. De schrijver is niet Cornelis Adriaensz. van Dordrecht, maar een van zijn bitterste vijanden; misschien Goltzius. De historie, in 1569 verschenen, is pornografie: volgens de Historie zou Cornelis een wellusteling zijn geweest van de ergste soort. Uit alles echter blijkt het tegenovergestelde: dat Cornelis bij vriend en vijand bekend stond als een heilig religieus. Geschiedkundig vast staat het volgende: in 1549 is Cornelis beginnen te preken, en rond 1560 werd hij de grote volkspredikant in Brugge. Speciaal in 1569 ontvangt hij de sterkste bewijzen van vertrouwen van zijn geestelijke overheid en van eigen confraters. Stukken uit de jaren 1560-1575 getuigen, dat hij meermalen gardiaan was van het Brugse klooster. Rond 1569 preekte Cornelis volop in parochie-kerken en in eigen kloosterkerk. In 1571 krijgt hij van zijn bisschop nog privileges, met een speciale jurisdictie voor het gehele bisdom, | |||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||
ook voor casus reservati. In 1570 wordt hij benoemd in een Index-commissie. In 1572 komt de Utrechtse magistraat Canterus naar Brugge; deze had thuis de Historie gelezen met de Sermoenen; nu woont hij de preken persoonlijk bij en kan niet geloven dat dit de ‘beruchte’ Cornelis is. In 1579 wil Marnix van S. Aldegonde nog met hem redetwisten over de Sacramenten-leer. In 1580 wijst de Brugse stadspensionaris Van Belle officieel op het feit, dat de Wonderlicke Sermoenen een parodie zijn van wat hij persoonlijk heeft gehoord. De Disputatie wordt dan onecht verklaard door degene zelf, met wie deze heette plaats gehad te hebben. En ten slotte: op zijn sterfbed in 1581 bevestigt Cornelis onder ede, dat nooit iets is gebeurd van hetgeen hem in dat pamflet verweten werdGa naar voetnoot1). Het is weinig begrijpelijk, dat ernstige historici zo lang aan de echtheid van de Sermoenen hebben kunnen geloven, en de Historie als een betrouwbare bron voor het leven van die grote Minderbroeder hebben aanvaard. Cornelis heeft inderdaad talloze sermoenen gehouden, en er ook vele opgeschreven of doen schrijven; immers, tijdgenoten hebben een uitgebreide verzameling gezien. Maar van déze, de echte! is het handschrift verloren geraakt. Wat ons tot heden als een bundel Wonderlicke Sermoenen van Cornelis werd aangediend, is niet meer dan een vals en vinnig schotschrift. Cornelis Adriaensz. was een heilig Minderbroeder en priester, die wij een plaats in onze rijen geven om zijn Spieghel der thien geboden en zijn Seven Sacramenten. | |||||||||||
§ 3. ‘Minderbroeders’ die geen Minderbroeder waren.A. Hendrik van Gorcum‘Ein hervorragender Thomist, der nicht dem Dominikanerorden angehörte, war Heinrich von Gorcum’. Aldus plaatst Grabmann - ontsteld door het wonderlijk | |||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||
geval van een niet-Dominicaanse Thomist? - ons midden in het onderhavige probleemGa naar voetnoot1). Het geldt hier een zeer bekende en beroemde figuur, waarvan wij niet weten, òf, en zo ja, wèlk kloosterkleed hij droeg. Hendrik, geboren te Gorcum in 1386, was eerst aan de Parijse Universiteit werkzaam, ging dan over naar Keulen, waar hij de grondlegger werd van het Montaner-gymnasium. Hij heeft veel theologisch werk nagelaten - waaronder De praedestinatione, De iuste bello, Quaestiones metaphysicae e.a. - maar dankt zijn vermaardheid toch vooral aan zijn grote kennis van S. Thomas, over wie hij uitvoerige verhandelingen schreef: Quaestiones in partes S. Thomae, (1473). Waarom Kok meent, dat hij vlaams schreef, is duisterGa naar voetnoot2). De literatuur over zijn persoonlijkheid is groot. Er zijn vele auteurs die hem Minderbroeder noemen; de meesten echter duiden geen kloosterorde aan. Zo zou hij volgens Dirks, Hain, Papini (de Conventuelen-generaal), Schlager, Panzer Minderbroeder-Conventueel geweest zijn, terwijl Chevalier hem zelfs Carmeliet noemtGa naar voetnoot3). De oorsprong van dit mogelijke Minderbroederschap is gemakkelijk te vinden: alle schrijvers steunen op één handschrift in 't Keulse stadsarchief, en één opschrift. Zelfs Lampen, die hierover een bijdrage leverdeGa naar voetnoot4), geeft toe, dat dit feit slechts weinig overtuigingskracht heeft. Veel méér handschriften pleiten er tégen; en in de catalogi van Brussel, München, S. Omer komt het ‘ord. min.’ dan ook in 't geheel niet voor. De franciscaanse geschiedschrijvers Wadding en Sbaralea kennen ook geen Hendrik van Gorcum. Geen wonder dus, dat Hurter deze mening nauwelijks geloofwaardig (vix credibile) achtGa naar voetnoot5). | |||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||
B. De anonymus van de Endechrist‘Tegen de Hervorming ijverden...te Groningen een Franciscaan Henricus, waarschijnlijk schrijver van het pamflet: Van de verveerlicke aanstaende tijt Endechristes ende van Endechristes voerloepers geschreven op last van de Geldersche hertog...’. In de mening over dit auteurschap staat Reitsma niet alleenGa naar voetnoot1). Argumenten zijn er nooit voor gegeven: een vage traditie heeft de naam van een bekende persoon aan een bekend boekje verbonden. Het boekje van de Antichrist verscheen anonym: niets duidt op een franciscaanse afkomst. Enig licht is er echter gedurende de laatste jaren wel gekomen. De zweedse bibliothecaris Colliander heeft zich geïnteresseerd voor deze zeldzame post-incunabelGa naar voetnoot2), en de uitkomsten van zijn onderzoekingen neergelegd in een gedenkboek van de Universiteit van Upsala. Er heeft oorspronkelijk een nederduits-gekleurde en een latijnse uitgave bestaan. In de nederlandse uitgave is de critiek van de schrijver op de eigen kloosters wat verzacht: ‘so en wil ick dat hier nicht to dude setten, op dat se (= de confraters) nicht gans verschaemt en warden voer dem gemene volcke’Ga naar voetnoot3). De schrijver van de Endechrist zegt zelf ook, dat hij nog andere tractaten schreef:
| |||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||
Hiervan zijn de drie eerste nog niet gevonden. Colliander weerlegt afdoende, dat de schrijver van de Endechrist een Franciscaan zou zijn: deze duidt zichzelf aan als Benedictijn, biechtvader of rector van het klooster Mariengaerde. - Nu wilde het toeval, dat onlangs ook de latijnse tekst, het Prognosticon, ontdekt werdGa naar voetnoot2), waarbij bleek, dat de nederlandse tekst een bewerking, geen letterlijke vertaling is: hetgeen strookt met Colliander's mededelingen. De mening, als zou Henricus van Norden de schrijver zijn, heeft nu definitief afgedaan: Henricus was wel Minderbroeder, doch niet de schrijver van de EndechristGa naar voetnoot3). |
|