Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur
(1936)–Wolfgang Schmitz– Auteursrecht onbekendInleiding tot een bibliografie der Nederlandse Franciscanen
[pagina 90]
| ||||||||||||
Hoofdstuk X
| ||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||
Nicolai van Zwolle, die zijn ‘Oeffeninghe van dat eerste ende alder opperste ghebot’Ga naar voetnoot1) uit het latijn vertaalde. Een nieuwe figuur is Gerard Zoethelme, gardiaan te Yperen en Brugge, dan provinciaal, en gestorven in 1518. Van hem hebben wij een Speculum fratrum minorum, een moraliserende handleiding voor eigen medebroedersGa naar voetnoot2).
Veel belangrijker is echter de persoon Amandus van Zierikzee. Niet alleen genoot zijn weliswaar primitieve, maar overigens voor die tijd toch uitvoerige wereldgeschiedenis een grote vermaardheid, maar ook maken bijna alle over hem schrijvende historici gewag van een aanzienlijk aantal grotere of kleinere historische werken, zodat Amandus in betekenis niet ver achter staat bij zijn reeds besproken, méér beroemde tijdgenoot, confrater en vriend, Frans Titelmans. Geboren op Walcheren, eind 15e eeuw, en spoedig in de Orde der Franciscanen gekomen, bekleedde hij vele en voorname functies: was zelfs provinciaal van de Keulse provincie (1503-1506). Daarna moest hij wijken voor een tegen-candidaat: Wessel Gasbrink, favoriet van de laxisten; en nú ging Amandus, met het gehele klooster van Leuven, over naar de Observanten. Zijn sterfjaar schijnt wel 1525 te zijn geweest. Dit feit is niet onbelangrijk; immers zijn Chroniek loopt nog door tot 1534. Vroegere auteurs hebben daaruit een verkeerde gevolgtrekking gemaakt: het is klaarblijkelijk, dat Titelmans niet alleen het postuum werk van Amand uitgaf, en van een inleiding voorzag, maar ook de chroniek eigenhandig voortzette tot het jaar 1534. De titel van dit hoofdwerkGa naar voetnoot3) luidt: Chronica compendiosissima ab exordio mundi usque ad 1534. Het is een zeer uitvoerige, maar uiteraard niet overal betrouwbare geschiedenis vanaf de oertijden tot het Heden van | ||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||
Amand. Zijn hoofdbron hiervoor schijnt geweest te zijn Lucius van Tongeren, die in de dertiende eeuw leefde en de samensteller zou geweest zijn van de fameuse en fantasie-volle lijst der brabantse hertogen, teruggaand tot op de eerste eeuw na ChristusGa naar voetnoot1). Deze Chroniek-uitgave behelst bovendien nóg twee werken van Amandus, namelijk: Commentaria in Danielis profetae hebdomadas, een uitleg van de bij de schrifturisten zo bekende kwestie over de profetische jaarweken, die moesten verlopen vóórdat de Christus komen zou, en een tractaat De Sopi rege Persarum, een werkje over Perzië, waarschijnlijk ontstaan naar aanleiding van een reis of reisbeschrijving. Wat in de Chroniek-uitgave nog volgt - correspondentie tussen de Koning van Ethiopië en paus Clemens VII; dan nog een werk over dit land uit veler brieven door Titelmans samengesteld - is niet van Amand zelf. Van alle overige geschriften van de hand van Amand kennen wij slechts het voormalig bestaan, dat evenwel door zóvele auteurs bevestigd wordt, dat de waarheid redelijkerwijze niet betwijfeld kan worden. En zo weten wij, dat verloren zijn geraakt of althans nog zoek zijn:
| ||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||
eveneens in de literatuurGa naar voetnoot1) genoemd, die nu verdwenen zijn. Heel jammer, dat, behalve zijn Geschiedenis, ons niets van Amand bewaard bleef. Ongetwijfeld zou hij een voornamere plaats innemen in de lijst van onze latijnse auteurs. Moge echter een hernieuwd onderzoek en een speciale studie aan hem gewijd, hem spoedig de bekendheid verschaffen, die hij op grond van zijn persoonlijkheid verdient.
Ofschoon door vele geschiedschrijvers vereenzelvigd met de Duitser Jan HellerGa naar voetnoot2), is Jan van Deventer echter niet met deze te identificeren. Deze laatste, een belangrijke figuur in de veel-bewogen provinciestrijd, heeft verscheiden malen het provincialaat bekleed en was zelfs in 't generaal bestuur der Orde. Ook als dom-predikant te Keulen verwierf hij een grote naam. Een prachtig strijder en een groot theoloog. Zijn dood te Emmerik viel eerst voor in 1554, niet vroeger, gelijk sommigen menen. Vijf jaar te voren zat hij het kapittel van Groningen voor. Zijn werk is uitsluitend apologetisch. Christianae veritatis telumGa naar voetnoot3) is geschreven tegen de Wederdopers. Exegesis evangelicae veritatisGa naar voetnoot4) en: Apologia contra LutherumGa naar voetnoot5), | ||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||
verdedigen het katholiek Geloof tegen de Hervormers. Een ander wel eens genoemd werkje is: Ad haereticos Rothmanni articulos of Antologia, dat echter een fragmentarische uitgave is van het eerste hierboven genoemde werkGa naar voetnoot1).
Uitsluitend latinist is ook Jan Royaerts, die, afkomstig van Oudenaarde, veel in Vlaanderen preekte en in 1547 te Brugge, na een werkzaam leven, stierf. Vanwege zijn scherpzinnigheid in disputen werd hij ‘hamer der ketters’ genoemd: een titel, waarvan hij niet de eerste of enige drager was. Zijn werk, door bisschop Adolf van Keulen hoog geschat en aanbevolen aan eigen diocesane clerus, is voor 't grootste deel schrifturistisch. Wij kennen van hem vijf bundels Homilieën:
Kerk-historisch van enig belang is ook zijn Opdracht (van de preken op de Zondagsevangeliën) aan de Utrechtse bisschop George van Egmond, in 1541, waarin deze niet weinig wordt geprezenGa naar voetnoot4).
Tegen de bekende hervormer Franciscus Lamberti heeft de | ||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||
Orde zich niet onbetuigd gelaten. Lamberti was in 1502 Franciscaan geworden, viel later af, ging een huwelijk aan en trad dan tegen de Kerk op met woord en geschrift. Zijn ‘Rationes’ dateert van 1523Ga naar voetnoot1). Niet alleen trad de beroemde Herborn tegen hem op, doch ook de Leidenaar Frans Nicolai viel hem aan in zijn Apologia adversus calumnias Francisci Lamberti in Regulam S. Francisci: een verdediging van de regel en levenswijze der MinderbroedersGa naar voetnoot2). Dat hij bovendien nog een Evangelium Deiparae Virginis Mariae geschreven heeft, is niet zo heel zeker, daar slechts weinig bronnen hiervan melding maken en het werkje niet te vinden isGa naar voetnoot3).
De Sermones van Bonaventura Engelberts van Oldenzeel, de latere wij-bisschop van Utrecht, zijn tot heden toe niet in druk verschenenGa naar voetnoot4). Ze handelen o.a. over de Vastentijd, en werden door hem gehouden, toen hij, vóór zijn bisschops-keuze in 1538, een grote naam had als predikant. Hij komt ook voor onder de naam van De Losser en stierf na slechts één jaar wij-bisschop geweest te zijnGa naar voetnoot5).
Voor het interne leven der Orde maakte zich zeer verdienstelijk Jan Bijlkens, eerste provinciaal der nederduitse provincie, in 1529 gekozen. Zijn beide werkjes De Curis et anxietatibus gardianorum en De Ruina Observantiae, geschreven | ||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||
voor de locaal-oversten der nieuw gestichte provincie, schijnen echter verloren te zijnGa naar voetnoot1). Onuitgegeven ook is het werk van Martinus van der Keele, afkomstig van Turnhout, en ook onder die naam bekend. Leerling van de vroeger besproken Dirk Coelde van Munster, werd hij lector in Leuven en als zodanig leraar van Titelmans. Drie folio-delenGa naar voetnoot2) beslaat zijn werk: I Commentaar op Isaias. II Sermones: op Bonaventura's beroemd werk Itinerarium mentis ad Deum; de X geboden, S. Paulus enz. III Sermones: op de Heiligen en Feesten en de Vasten; Arithmetica divina, een werk over de mystieke getallen in de H. Schrift, en nog een Commentaar op de Sententies. Hij stierf in 1540Ga naar voetnoot3).
On-hollands klinkt de naam van Antonius Brokwy von Koenigsteyn: ook al zou Brokwy een verbastering van Bruich zijnGa naar voetnoot4), die in Nijmegen geboren, meermalen gardiaan in onze kloosters was en stierf in 1541. Zijn meest verdienstelijke werk is een vroege Concordantiae materiarum ex sacris bibliorum librisGa naar voetnoot5). Als in de moderne concordansen is de stof alfabetisch geordend. Het wordt nog gevolgd door een Monotessaron evangeliorum, een eveneens voor predikanten bestemd werk, waarin de evangelie-gebeurtenissen in hun kleinste elementen worden ontleed. De Postillae sive enarrationesGa naar voetnoot6) zijn weer preken op Tijd en Heiligen; de Enarrationes in IV EvangeliaGa naar voetnoot7) geven een rustige, zuivere evangelieverklaring: telkens | ||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||
een pericope, gevolgd door glossen. Waarom de schrijver een niet alledaagse indeling koos, valt moeilijk te verklarenGa naar voetnoot1). Hij vervaardigde nog een Passio Domini Jesu Christi en Postillae de Gloriosissima Virgine en een Commentaar op ad RomanosGa naar voetnoot2). Een nog niet veel beoefend vak in de literatuur, de casuistiek, vond een specialist in de provinciaal Rudolf van Haarlem, broer van de Karthuizer Florentius en groot canonist. Van zijn werk, Summa de Casibus Conscientiae, kennen we slechts het (voormalig?) bestaanGa naar voetnoot3).
Hebben we tot nu toe in deze groep weinig prominente figuren gehad, het begin van de tweede helft van deze zestiende eeuw levert weer schrijvers en figuren op, die ons herinneren aan de beste tijden van de vroege middeleeuwen. Ten dele kunnen we als zodanig reeds beschouwen Bartholomaeus van Middelburg. Wel is ook zijn uitgebreid werk geheel verloren geraakt; doch wanneer het ooit teruggevonden wordt, zal het zijn grote naam en betekenis slechts nog groter kunnen maken. Hij is een tweede Brugman. Eerst koopman, dan student, treedt hij dertig jaar oud de Orde binnen en trekt al predikend de Nederlanden door met groot succes. Brussel, Amsterdam horen zijn magistraal geluid: vooral de Wederdopers vrezen hem. Na zijn dood in 1564 vindt hij spoedig een levensbeschrijver; zijn graf wordt hoog in ere gehouden. Al zijn preken zijn opgenomen - Sermones de Adventu, de Quadragesima, de Tempore, de Sanctis - en dit werk besloeg dan volgens de auteurs zeven folio-delenGa naar voetnoot4). | ||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||
Henricus van Luik is ons slechts uit de historieschrijvers bekend. Hij zou de auteur zijn van Commentaria in IV Evangelia en een tractaat De Augustissimo Altaris SacramentoGa naar voetnoot1). Meer bekend is geweest de figuur van Hermes Hauwaert, die, afkomstig van Ronsse in O. Vlaanderen, lector en gardiaan werd en een grote bekendheid in de Orde genoot (†1567); al was het waarschijnlijk niet door zijn werk, Commentaria in libri I et II Sententiarum, dat nooit gedrukt werd en thans geheel verloren isGa naar voetnoot2). Zij beiden worden echter aanstonds overschaduwd door de zeer bijzondere persoonlijkheid van Livinus van Brecht.
Het is vanzelfsprekend, dat zo goed als alle behandelde auteurs zich in hun literair werk aansluiten bij de middeleeuwen en nog weinig tekenen tonen van de nieuwe tijden: hun maatschappelijke positie, hun opleiding, hun roeping leidden er toe. Vrijwel de enige, die hierop een uitzondering maakt, is de humanist Livinus van Brecht. Niet slechts bewonderaar van de schone oude letteren, werd hij ook positief een navolger: zonder daarom nog - wat Erasmus wèl deed - zijn positie als religieus wankel te maken of althans te forceren. Terecht zegt Verjans, dat deze man zeer onbillijk is beoordeeld door Dirks, die het humanisme niet kon waarderen en overal slechts zuiver vormelijke navolging zag. Livinus heeft zeker verdiensten als belletrist: maar ook van historisch standpunt beschouwd is zijn optreden markant genoeg. | ||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||
Waarschijnlijk niet van Brecht, maar van Antwerpen afkomstig, studeerde hij aan de Alma Mater van Leuven; hij heeft na zijn intrede in de Orde verschillende eervolle functies bekleed - zelfs zulke als men van een humanist niet zou verwachten: magister novitiorum en gardiaan der Observanten, in welke hoedanigheid hem de dood trof in 1568. Dat hij, bij al zijn bewondering voor de klassieke cultuur, het ideaal der Orde hoog hield, blijkt wel uit het feit, dat hij uit liefde tot de Armoede niets behouden wilde dan zijn bijbel en zijn brevier. Ondertussen schreef hij zijn werk, dat zeer verspreid is geweest en veel gelezen, al is het niet groot. Van Euripus. Tragoedia Christiana, de Vita humanae inconstantia, een latijns schooldrama, voor 't eerst verschenen in 1549, zagen vele drukken het licht. Het is zéker zijn bekendste werk, en, als toneelspel, een unicum bij onze middeleeuwse franciscaanse auteurs. Zijn Sylva piorum carminum is een bundel religieus-humanistische poëzieGa naar voetnoot1). Een Carmen over Christus, hangende aan het kruis en Zich richtend tot de zondaar, verscheen als aanhangsel achter een ander boekje van vreemde handGa naar voetnoot2). Dit alles echter is minder belangrijk dan zijn Euripus. Hij is onze Gouden-Eeuw-ers, Hugo de Groot c.s. hierin een eeuw vóór: en terecht wijst een schrijverGa naar voetnoot3) op het interessante feit, dat het eerste door een Jesuietentoneel opgevoerde schooldrama Euripus, een Franciscaan tot auteur had; en dat dergelijke toneelspelen aan de Minderbroedersscholen in zwang waren vóór 1546, in welk jaar de auteur het, naar eigen zeggen, voor de studenten schreef. Livinus is dus een baanbreker geweest; niet slechts voor de eigen Orde, maar ook voor anderen daarbuiten; en maakte zich, naar tijd en wijze, verdienstelijk op cultuur-historisch terrein. Zijn overig werk is niet origineel: daarvan is hij slechts uitgever en toelichter. | ||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||
Memorabilis historia MartyrumGa naar voetnoot1) is door hem bezorgd uit oude documenten; en de Vita B. Christinae Mirabilis, het reeds vroeger besproken leven van Christina de Wonderbare van Thomas van Cantimpré, werd door Livinus uitgebreid en omschrevenGa naar voetnoot2). Op Kerkhistorisch terrein maakte zich biezonder verdienstelijk Petrus Crabbe: de tweede die een collectie van akten der algemene en provinciale concilies samenstelde. In Mechelen geboren, werd hij meermalen gardiaan van de Observanten en publiceerde reeds in 1538 zijn even belangrijk als omvangrijk levenswerk Conciliorum collectio. Aan Crabbe - of liever aan dit werk - heeft professor Franses een grondige studie gewijdGa naar voetnoot3). Crabbe had, als gezegd, een voorganger: Jacques Merlin: maar zijn werk zoekt toch andere paden. Men zegt, dat Crabbe daarvoor vijfhonderd bibliotheken heeft doorzocht. Een reuzen-arbeid is het geworden, en, tot aan de nieuwe uitgave van Mansi, een zeer veel geraadpleegde bron. Interessant is het, dat de schrijver ook telkens een biografie laat voorafgaan van Pausen, wier documenten hij laat opnemen. Zelf bezorgde hij, twee jaar voor zijn dood, een nieuwe druk (1551): twee jaar na de schorsing van het Concilie van Trente verschijnend, kon deze uitgave ook het ‘voorlopig verslag’ - zeven zittingen - van Trente opnemenGa naar voetnoot4). | ||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||
Een ander, bibliografisch, werk schijnt alleen in handschrift bestaan te hebben en thans verloren te zijn. De Delftse burgemeesterszoon Adam Sasbout zal wel altijd een der grote glories blijven van onze nederlandse Franciscanenprovincie. Na zijn lagere studies onder Macropedius te Utrecht gemaakt te hebben, ging hij naar Leuven; hier werd hij leerling van Ruward Tapper en Joannes van der Eycken. In 1542 priester geworden, trad hij twee jaar later in de Orde en volgde Titelmans op in diens ambt van Schrifturist. Onder zijn leerlingen telde hij Nicolaas Pieck en Daniël van Arendonck: twee beroemde mannen in de Orde, wier grootheid Adam reeds voorzag en voorspelde. Sasbout's naam als predikant, geleerde en heilige is steeds in ere gebleven: waartoe overigens zijn tragisch-vroege dood, op 36-jarige leeftijd, wel toe bijgedragen zal hebben. Van hem zijn Opera omnia verschenenGa naar voetnoot1), die behelzen:
Behalve het schrifturistisch werk, kennen we van hem een geestelijk tractaat Memento homo quod pulvis es, en een latijnse overzetting van het eerste boek van de Ilias. De afzonderlijke uitgave van dit laatste werk, met een voorwoord van zijn meester Macropedius, is verloren: maar meer nog te betreuren valt, dat Adam zelf ook zijn overig zuiver literair werk heeft vernietigd. Van zijn Sermones, talrijk en zeer geprezen, verschenen spoedig hollandse vertalingen, zoals Devote ende gheestelyke Sermonen, door Broeder Pieter van UtrechtGa naar voetnoot2). Zijn grote neef Sasbout Vosmeer beschreef later Adam's levenGa naar voetnoot3). | ||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||
Thàns allereerst door zijn náám bekend, maar vroeger ook door werk en persoon, is Matthias Cats, ook wel voorkomend als: Felicius of: van Brouwershaven. Hij is een oom van onze voormalig-grote dichter, die te véél ijdelheid bezit om niet even gewag van hem te maken, al was deze bloedverwant dan ook een zeer principiële katholieke priester. ‘Mijn vader sat gestaeg daar midden in den Raet; Matthias had slechts onder hevige tegenkanting van zijn moeder de Orde kunnen ingaan. Hij bracht het vèr: lector, gardiaan, provinciaal, onder welk laatste ambt hij stierf in 1576. Zijn werk - neef heeft in zijn familietrots wat erg hoog van de toren geblazen - bestaat uit twee Elucidationes: Catholica praeceptorum decalogi elucidatio, en Institutionis christanae catholica elucidatioGa naar voetnoot1).
Fel kampioen voor het oude geloof, tevens een zeer veelzijdig ontwikkeld man met brede blik is Arnold Meerman, ook wel naar zijn geboorteplaats, Alostanus geheten. Zijn levensloop is niet verschillend van die der meeste Minderbroeders: ook hij bekleedde de gewone functies; als hij zich ergens door onderscheidde, dan was het door tot zijn dood in 1578 te duelleren, in woord en geschrift, met de hervormers. Al zijn werk is hierop gebaseerd. In hun grondbeginselen tast hij de hervormers aan in zijn De quatuor plaustris haereticarum fabularum, waarin hij achtereenvolgens hun logica, hun redeneer-trant, hun schriftuur-anatomie, hun onderlinge verdeeldheid bespreekt. Een historisch bewijs voor de waarheid van het oude Geloof ontwikkelt hij in zijn groots opgezet Theatrum | ||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||
conversionis gentium: een overzicht van de bekering der volkeren, dienende voor de katholieken van zijn tijd als een lichtbaken in de storm. Eenzelfde apologetisch aspect toont zijn meer gedetailleerd werk, als De veneratione reliquiarum, De Poenitentia, De Confessione sacramentali, De Rogationibus, Catechismus Poenitentium, De fugienda consuetudine haereticorum, De haereticis deferendis en Davus perduellis. Wat meer ascetisch georiënteerd zijn drie andere werkjes: Medicinae animae, Imagines mortis en De Sancta Cruce, waarvan vooral dit laatste, hoewel klein, interessant is, uit religieus-historisch oogpunt, om zijn thema: de devotie tot het H. Kruis, geschiedkundig beschreven vanaf S. Helena, met vele waardevolle citaten. Er is nog nederlands werk van hem bewaard; daarover eldersGa naar voetnoot1).
Beroemd en befaamd door positie en stand was Petrus van den Berg, gewoonlijk Montanus genoemd. Gevierd als rector van de Leuvense Alma Mater, nam hij, omstreeks 1543, het plotselinge en onverwachte besluit, de wereld te verlaten en de Orde der Minderbroeders in te treden. Met een voor onze moderne opvattingen nogal vreemde officialiteit nam hij afscheid van zijn omgeving en trok hij het klooster binnen, waar hij - het spreekt vanzelf - óók om zijn wetenschap, hoog gewaardeerd werd en dientengevolge met verschillende eervolle functies belast. Na een leven vol verdiensten en tevens vol zorgen, ook van de kant der Calvinisten hem berokkend, stierf hij in 1579. Zijn Commentaria in Psalmos poenitentiales is minder bekend dan zijn mooie Dominicae Afflictionis Enarratio, opgedragen aan de Generaal der Orde. Dit boekje is één doorlopende beschouwing over het Lijden Christi, slechts onder- | ||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||
broken door de evangelie-tekst. De vier Evangelisten zijn willekeurig samengevoegd; aldus tracht de auteur één volledige lijdenshistorie te construeren. Obsecratio, admiratio, oratio volgen elkander regelmatig opGa naar voetnoot1). Hij schrijft met meer gevoel dan zijn Ordes- en ambtgenoot Frans van Sichem, gardiaan in Mechelen en Maastricht, die een Laconica exhortatio ad mortem publiceerde: waarin hij voor de katholieken de kleinheid van het aardse en de grootheid van 't eeuwig aantoonde; dan nog een Explicatio in VII verba Christi ex Cruce, bestaande uit zeven afzonderlijke beschouwingen, een Concio de Elemosyna, en, als laatste werk, een Commentaar in JeremiamGa naar voetnoot2).
Hebben wij vroeger een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan Titelmans, de grote theoloog-latinist: ook diens opvolger in het Leuvens convent, Nicolaas Tacitus Zeegers verdient een intense belangstelling. Hij was, evenals zijn voorganger, zeer onderlegd in de H. Schrift en de daarmee in verband staande talen; en doceerde tot 1548; elf jaar later stierf hij. Reeds Dirks merkt op, dat er een verschil bestaat in 't exegetisch werk van Titelmans en dat van Zeegers: de eerste stelde zich tot hoofdtaak, Erasmus te bestrijden en de Vulgaat tegen hem te verdedigen; terwijl Zeegers veeleer zelfstandig werk verricht. Zo ontstaan zijn: Castigationes in Novum Testamentum, Scholion in libros Novi Testamenti; Inventarium in Novum Testamentum. Dit laatste is opmerkenswaardig: een grote concordance, in de moderne zin van het woord, uitsluitend klapper met plaatsaanwijzingen: een tweelingswerk dus met het vroeger besprokene van Brokwy. Dan nog een Novum Testamentum restitutum. Zeegers genoot ook de - overigens aanvechtbare - eer, opgenomen te worden in het grote Londense verzamelwerk | ||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||
Critici Sacri sive doctissimorum virorum annotationes, dat in de volgende eeuw in negen grote delen verscheenGa naar voetnoot1); een eer, die hij deelde met Revius, Erasmus en anderen. Ook op ascetisch terrein bewoog Zeegers zich, zij het slechts indirect. Zo verscheen van zijn hand Speculum Vitae Christianae, een vertaling van de reeds vroeger besproken Spieghel des Kerstenlevens van Thomas van Herenthals, en een Via Vitae: oorspronkelijk een hollands werkje van de Carthuizer Florentius van Haarlem. Afzonderlijk staat: Proverbia teutonica latinitate donata, door Zeegers vertaald en waarschijnlijk ook ontworpenGa naar voetnoot2). Er is ook nederlands werk: Dye Collegie der Wysheit, Het Sweert des Gheloofs, de Beuckelere des Gheloofs, de Catechismus (alle vertaald) en een nieuwe, herziene uitgave van Florentius' boekje. Wij zullen dit nederlands werk echter in een ander hoofdstuk bespreken.
Enkele bij-figuren noemen wij slechts zonder dieper gaande bespreking. Van Jan van Gent, missionaris in Nicaragua, kennen wij een latijnse brief van ± 1540, belangrijk alleen voor de geschiedenis der missioneringGa naar voetnoot3). Als historie-schrijver treedt nog op Jan van Brusthem. Ofschoon waarschijnlijk Conventueel en niet behorend tot de Observanten, wordt hij meestal bij onze groep genoemd. Hij is de opsteller van een grote bisschops-kroniek: Res gestae Episcoporum Leodiensium et ducum Brabantiae, lopende van S. Maternus tot 1542. Slechts gedeeltelijk is deze uitgegevenGa naar voetnoot4). Een grote en ietwat tragische figuur is Mahusius, van Oudenaerde afkomstig. Bekend is zijn deelname als adviseur | ||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||
aan 't Concilie van Trente. Door Pius IV, op voordracht van Philips, tot bisschop van Deventer benoemd, werd hij door geestelijkheid en leken geweigerd. Deze mislukking is zeker ook de reden dat de literaire werkzaamheid van deze geleerde en ijverige Franciscaan beperkt bleef tot het opnieuw-uitgeven van oudere auteurs: Joannes Chrysostomus, Bonaventura en ErasmusGa naar voetnoot1). Een voor onze groep zeer bijzonder thema behandelt Franciscus van Mechelen, gardiaan aldaar rond het midden van de eeuw; hij schreef in zijn Epistola de orbis situ, gericht tot een bisschop, over het aards paradijs en het rijk van Joannes Presbyter, en stelde een kaart van Noord-Europa samen: Tabula Regionum SeptentrionaliumGa naar voetnoot2). De zeer talrijke geschriften van Franciscus van Nieuwenhove, gestorven 1562, zijn nooit gepubliceerd: Sermones, Commentarii, moraaltractaten en Ascetica. Of Nicolaas Bode, met zijn Apologia tegen Franciscus Almericus, nog tot deze tijd gerekend moet worden, staat niet vastGa naar voetnoot3). Wèl de Apologia tegen Lindius van Cornelis van Dordrecht, wiens Conciones, indien ze nog bestaan, nog niet werden uitgegeven. Over deze interessante figuur spreken we echter laterGa naar voetnoot4). |
|