Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur
(1936)–Wolfgang Schmitz– Auteursrecht onbekendInleiding tot een bibliografie der Nederlandse Franciscanen
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk VIII
| |||||||||||||||||||||||||||
Zijn LevenHij is, zoals zijn naam reeds aanduidt, van Münster in Westfalen afkomstig, waar hij omstreeks 1435 werd geboren; zijn nu en dan voorkomende naam Dirk van Osnabrück dankt hij slechts aan de geboorteplaats van zijn vader. Heel zeker is hij eerst Augustijn geweest - een kleine reminiscentie daaraan vinden we in sommige Spiegeluitgaven - maar tamelijk spoedig, omstreeks zijn twintigste levensjaar, ging hij over naar de Minderbroeders. Weldra kreeg hij hier de naam van geleerd, ijverig en heilig religieus; niemand minder dan Erasmus heeft dit met ronde woorden verkondigdGa naar voetnoot2). Meermalen stond hij aan het hoofd van kloosters, en vele | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||
huizen wist hij door zijn overredend woord voor de Observantie te winnen. Als vele van zijn confraters in binnen- en buitenland, maakte ook hij zich verdienstelijk door als bemiddelaar op te treden bij burgertwisten. Zijn glorie nam nog toe, toen het dankbare nageslacht hem óók maakte tot een held van naastenliefde in de bekende pest-epidemie van 1489-1490 te Brussel, waar hij, toen de meeste priesters uit angst voor die ellende gevlucht waren, verlof gevraagd zou hebben aan burgerlijke en kerkelijke overheid, om midden op Brussel's mooie markt een nood-altaar op te richten, en van daaruit zijn heldenwerk te beginnen. Alle ons bekende gravures en schilderijen stellen hem dan voor: met de kelk in de rechterhand, schel in de linker, stola om de schouders, lantaarn aan het koord, rondgaande om de zieken bij te staan. Twee jaar zou die taak geduurd hebben; toen week de gesel Gods. De latere geschiedenis echter heeft wat gematigder geoordeeld. Het getal gestorvenen is zeer overdreven. Het feit van Dirk's verpleging vinden wij nergens vermeld, de kronieken spreken er niet van; alleen het onderschrift van het borstbeeld in de kloosterkerken te Leuven en Brussel, welke van latere datum zijn, geven aanwijzingen in die richting. Er zal een kern van waarheid zijn, doch zekerheid hebben wij nietGa naar voetnoot1). Volgens de meeste schrijvers - en de bibliografie rondom Coelde is gróót - heeft Dirk zestig jaar lang in de Orde geleefd. Als Brugman genoot hij de faam van machtig predikant: in 1492 benoemde de Keulse bisschop hem tot predicator generalis in zijn gebied. Maar in 1502 keerde hij weer terug naar België, dat hem tot een tweede vaderland was geworden, en bracht nog zijn laatste kloosterjaren door in actieve dienst, als gardiaan van Bootendaal (bij Brussel) en Leuven. Hier stierf hij, op héél hoge leeftijd, nog een onverwachte dood: nadat hij diezelfde dag nog twee predikaties had gehouden. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zijn WerkMen zou zeggen, dat een zó drukke apostolische werkzaamheid wel weinig tijd gelaten had tot literaire activiteit. Maar, Coelde is in alle opzichten de merkwaardige evenknie van Brugman: ook op literair terrein heeft hij zich met groot succes bewogen. Zijn beroemdste werk is de Kerstenspiegel ‘inden welcken een yegelic kerstenmenschen sien mach de scoonheit ende leelicheit sijnre sielen oft conscientie als in eenen schoonen claren spieghel’. De eerste nederlandse catechismus geschreven te hebben, blijft de grote verdienste van Dirk Coelde van Münster. Het boekje verscheen in 1470. 't Is bedoeld voor alle christenen. Het spreekt dus vanzelf, dat de toon zéér volks is. ‘Die Stimmung und das religiöse Empfinden von Tausenden war darin wie in einer Schatzkammer niedergelegt. Sie barg grosze und tiefgründige Ewigkeitsgedanken gleich geschliffenen Edelsteinen. Das Büchlein entspracht ganz dem Volksbedürfnis’Ga naar voetnoot1). Geen vertoon hier van geleerdheid. De drie delen handelen achtereenvolgens over het Geloof - over het practisch leven - over het sterven; maar strak volgehouden is deze indeling niet. 't Is een echte catechismus; ook de toenmalige gebedsformulieren kan men hierin vinden. De invloed van het werk moet enorm geweest zijn. 't Verscheen althans ongewoon vele malen in Keulen, Brabant, Vlaanderen, Holland: tot aan 1514 - dus binnen ruim 40 jaar - 26 verschillende uitgaven. Daarna houden de uitgaven nog niet op; ook in onze tijd is het weer verschenenGa naar voetnoot2). David van Bourgondië schreef persoonlijk een uitbundig prijzende inleiding en verdediging, toen schrijver en werk, volgens gebruik van de toenmalige tijd, werden aangevallen en verketterd. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||
De Corte oefeninghe vander passien ons heeren ihesu christi is een gestileerd gebed; een imitatie van het beroemde, reeds lang vóór 1500 vervaardigde ‘Anima Christi’Ga naar voetnoot1). Bij Coelde zijn het 33 klagende, vragende aanroepingen, mooi van kracht en contrasten. ‘Dyn bewegelike screyen bewege mij, De Doornenkroon bestaat uit een zeventiental pieuse meditaties gedurende de Vasten, waarbij het Lijden telkens in verband wordt gebracht met Christus' Hoofd. Het is veel minder bekend dan Coelde's andere werkGa naar voetnoot2). De Zeven getijden staan gedeeltelijk reeds in hoofdstuk 26 van het handboekje, maar verschenen ook als afzonderlijk tractaatjeGa naar voetnoot3). Een verhandeling over de Vijftien Onze Vaders beschouwt vooral het Ziele-Lijden van Christus; een Dagelykse geestelyke oefening, die tegelijk met de Kerstenspiegel verscheen, geeft een practische leefwijze voor de devote lieden. Een hoogst zeldzaam tractaatje is het Devoet boecxken van der Minnen Ihesu ende Marien, een werkje, dat door Dirk in 1499 werd uitgegeven, doch daarna langzaam in vergetelheid is geraakt. Het is een inleiding tot de liefde tot Christus en Zijn Moeder, betrekkelijk klein, maar interessant, omdat het reeds sporen vertoont der nieuwere devotiesGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||
Dit alles vormt echter niet Coelde's belangrijkste literaire arbeid: al is dan de Kerstenspiegel, in zijn kwaliteit van Catechismus, zeker het meest invloedrijk geweest. Het hoogst staan zijn: Sermoenen. Zij zijn pas in de latere tijd aan 't licht gekomen: in 1907 werd een der voornaamste handschriften ontdekt. Een Sermoen, op 't feest van S. Bernardinus gehouden, handelt over de liefde Gods. Coelde onderscheidt negen graden, en dat in drievoudige hiërarchie: de beginnende, de ‘wassende’, de volmaakte Liefde. 't Is een zeer fijne diepzinnige beschouwing, waarbij hij toont, als Franciscus van Assisië, een grote liefde te hebben voor Gods mooie natuur. Zijn aanspraak luidt stereotiep: ‘Vrienden!’ De theorie van de intelligenties - Origenes, Dante! - houdt ook Coelde volkomen middeleeuws vast. En zijn enig doel is de aansporing: ‘Och vrienden, laet ons voortaan de sunden laten’. Een ander Sermoen, dat gehouden werd op 't Octaaf van 's Heren Hemelvaart, begint over het Geloof, eindigt met de Liefde: een lange beschouwing over het Christendom, rijk geïllustreerd met voorbeelden uit het Evangelie. 't Is minder diep dan het eerste, en ook voor 't moderne oor of oog wat tè vol geladen met enumeraties, maar overigens toch zeer belangrijk en mooi. Meer voor de praktijk bedoeld is het sermoen over lauwheid in geestelijke zaken; over waakzaamheid; over Gods Barmhartigheid. Van een aantal sermoenen over verschillende onderwerpen is Coelde's auteurschap niet te bewijzen: Groeteken acht het echter hoogst waarschijnlijkGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||
Dichter.Eén mystiek gedicht heeft Coelde gemaakt, dat hoog uitsteekt boven zijn andere, verspreide gedichten; en dat alleen reeds ons het recht geeft, Coelde dichter te noemen. Het is zijn bekend en beroemd: Och edel siel wilt mercken. In een en twintig strofen geeft Coelde hier een prachtige beurtspraak tussen de ziel, de engel en de bruidegom. Hier ‘klingt...in erschütternder Weise die Angst des Seelenbrautigams um seine oft so leicht zu betörende Braut, deren geistige Auge er für die vielen Wohltaten Gottes in der Schöpfung und Erlösung zu schärfen sucht’Ga naar voetnoot1). Ja, een model van een mystiek liefdes-lied! De bruidegom, die het hoofd-aandeel heeft in de wisselzang, put zich uit in het aanbrengen van motieven om de ziel voor zich te winnen en van zijn rivaal, de wereld, af te brengen: nu eens smekend en vragend; dan enumererend en overtuigend. En de ziel geeft zich gewonnen.
Zijn overige gedichten, als we ze zo mogen noemen, zijn gewijd aan de catechismus (de tien geboden; de drie uitersten; lof van het Lijden) en zijn als zodanig dus niet heel belangrijk, tenzij voor wie een studie wil maken van de geschiedenis der gebedsformulieren. Van ‘Een suyverlyck boecxken (met) veel schoonder ley- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||
senen in latijn ende duytsche’ heeft Coelde alléén maar de eerste uitgave van 1508 bezorgd; latere, op de index van Karel V gezet, zijn met protestantse liederen vermeerderdGa naar voetnoot1). Latijns werk heeft Coelde niet geschreven. ‘De proprietate Monastica’, op naam van Theodoricus de Monasterio, verscheen reeds vroeger en kan dus niet van Coelde zijn, gelijk Verjans al bewezen heeft. En dat hij op verzoek van Herman van Keulen ‘De passione Domini’ vervaardigde, is lang niet zeker: daarmee kan heel goed bedoeld zijn het, enig bekende, nederlandse werkje van zijn hand over het LijdenGa naar voetnoot2).
Van de thans volgende Minderbroeder Gerrit van der Goude, weten wij weinig. Dat hij van Gouda afkomstig is, leert ons de traditie. En ook de naam van de auteur boven de eerste uitgaven vermeldt dit feit. Overigens geldt het hier een man, wiens wèrk wij heel goed, wiens persoon wij heel onvoldoende kennen. Het enige, wat wij méér weten dan het bovengenoemde is, dat hij geleefd heeft in 't eerste begin van de zestiende eeuw. En déze dan schreef dat hoogst merkwaardige boekje, dat in de literatuur bekend staat als: Boecxken vander Misse.
Het is zeker een werk, dat in belangrijkheid staat naast de Kerstenspiegel, want na de eerste uitgave van 1506 volgen de nieuwe drukken elkaar in versneld tempo op. En 't werd al heel gauw vertaald, in 't engels en in 't frans: ‘l'Interprétation | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 70]
| |||||||||||||||||||||||||||
Gerrit van der Goude, Beduydenisse der Misse, Antwerpen 1519. (Den Haag, KB).
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||
et signification de la messe’ dateert al van 1529Ga naar voetnoot1). Het werkje is geheel verschillend van ‘Tractatus de expositione Missae’ van Willem van Gouda, en geen vertaling hiervan. Staat het dus in populariteit bijna gelijk met de Kerstenspiegel, de inhoud is veel belangrijker: om het vele opmerkelijke dat we daar aantreffen. 't Is een uiteenzetting, allegorischascetisch, van alle plechtigheden der H. Mis, met ingevoegde gebeden. De indeling is, als had de auteur van Dante afgekeken, drie maal drie en dertig capitteltjes, met een proloog. Uit deze laatste blijkt, dat Gerrit schreef op verzoek van de Collaciebroeders en andere devote lieden. Het eerste boek handelt dan over de leer der H. Mis en de praktijk van het Mishoren, het volgende bestaat voornamelijk uit gebeden, het laatste gaat meer in 't bijzonder over Biecht en H. Communie. Mooi en simpel geeft de schrijver de historie van 't ontstaan der Liturgie. Hij komt op voor verschillende dogmatische waarheden. - Bij de redenen, die van 't Mishoren op Zondag excuseren, noteert hij ook de nupturi - bekende kwestie in de katholieke moraal. Interessant zijn de usances en gewoonten van die tijd: ‘ten derden so sellen diegene die misse willen horen haer voghelen ende hare honden te huys laeten buten der kercken. In genen huysen ofte cameren en mach men misse lesen ten si met oerlof vanden bisscop behalven dye broeders vanden prekers ende die minrebroeders oerden...’ (I cap.III). De misdienaars van die tijd schijnen al ras-echte hollandse jongens geweest te zijn: behalve de gewone voorschriften van attentie en reverentie staat er ook: ‘item so sal die diender hem wachten van veel hoestens ende spuwens......ende keren den honden ende den beesten vanden outaer’ (I cap. XXVII). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||
Dat 's schrijvers interpretatie óók wel eens wat èrg persoonlijk is - en 'n beetje ondeugend - blijkt uit een visie als deze: ‘Dat twede artikel der missen es hoe dat dye priester gaat uter sacristie naden outaer mitten diaken ende subdiaken ende aldaer blijft hi staen tusschen hen beiden. Dat bewijst ons dat Ihs was gheboren tusschen josef ende maria ende gheleit tusschen den os ende den ezel’ (ib.). Maar, dit zijn details die slechts bijkomstig zijn en een gedeeltelijke indruk geven. De auteur staat hoog, en is zeer bedreven in de kerkelijke en profane literatuur, blijkens zijn veel citeren van Augustinus, Gregorius, Ambrosius, Bonaventura, Avicenna e.a. Een prachtig monument in de Geschiedenis der middeleeuwse spritualiteit is dit Boecxke vander Misse van deze Goudse Franciscaan!Ga naar voetnoot1).
Jan Elen schreef een boekje dat in 1518 uitkwam en geheten is Der ghemeenten biechte. Het is een klein en bescheiden werkje, dat een declaratie bevat van de tien geboden en de (toen nog) negen der H. Kerk; èn van de zeven hoofdzonden, terwijl het corpus gevormd wordt door een biecht-modelGa naar voetnoot2). Weer heel leerzaam is het voor de tijdsomstandigheden: als er een b. staat achter het geval, betekent dat ban; p. is paus nodig, enz. Ook geeft schrijver nogal scherpe kritiek. ‘Vele prelaten of oversten beletten meer dan si arbeiden om die salicheit van haer ondersaten’. Interessant is de waarschuwing van de auteur tegen het lezen van de bijbels in de landstaal (onvolcomelic overgheset’). Of hiermee bedoeld is de bibel int corte van 1513 blijft nog onbeslist.
Een bijna-naamgenoot - mogelijk identiek? - is Jan van Alen, de vertaler van de Contemplationes idiotae, van Ray- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||
mund Jordan (verondersteld althans dat hij de auteur is: immers, vroeger is het reeds anoniem verschenen). Deze Minderbroeder, die biechtvader was van de Clarissen te Mechelen en Antwerpen, overleed in 1541. De vertaling is volbracht op verzoek van Matthias Weynsen van Dordrecht, zijn overste, van wie hij in de Inleiding getuigt, dat hij ‘altijt naerstich is om deuchdelijke boecken int licht te brengen’. Ja, dat was Weynsen: we zullen later zien, dat hij de geestelijke vader is van zeer veel devote boeken. Met veel ijver heeft Van Alen zich van zijn taak gekweten. De zes boeken der ContemplationesGa naar voetnoot1) resp. over de Liefde, Maria, het Geduld, de Levensstrijd, de Onschuld, de Dood, die te samen één geheel vormen, zijn keurig verdietst. Van 's schrijvers ootmoedige mening dat hij zijn zware arbeid ‘met die gracie Godts slechtelycken ende simpellycken ghedaen’ heeft, nemen we gaarne nota, zonder die al te zwaar te tellen.
Martin van der Goude, die gardiaan was van 't klooster in Delft 1520, bezorgde een gebeden-verzameling, die de enigszins wijdlopige, maar in ieder geval aanlokkelijke titel draagt: devoet boecxken voor alle devote personen die gaerne sonder vegevier ten hemel comen souden. Het is uiteraard een weinig belangrijk en niet veel beduidend boekje: getijden van de Passie, Alfaat-collectie, gebeden, Kruiswegoefening. Voor de geschiedenis van de Minderbroedersorde is alleen van belang het hoofdstuk over: graciën, privileges enz. Eveneens ook de oefening van de zeven bloetstortingen: een franciscaanse devotie, waarvan de oorsprong nog niet zeker is. Overigens volstaan we met het werkje te noemenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||
Belangrijker is de figuur van Thomas van Herenthals: gardiaan van Yperen, predikant inde Sint Maarten aldaar en lector in de Theologie. Beroemd zijn de sermoenen, welke de grondslag vormen van zijn werk. Daar hij kort na het beëindigen van zijn handschrift stierf (1530), werd het door een confrater - de grote Titelmans - in 1532 uitgegeven. De Spieghel des kerstenlevens is een gelegenheidswerk, bestemd voor leken, en veelvuldig verspreid. Het vond zijn ontstaan in de opkomende beweging. 't Boek bevat twee delen: de tien geboden - de zeven sacramenten. Zeer symmetrisch is het opgebouwd: elk gebod in drie gelijkmatige onder-delen (verklaring ervan, eisen, zonden ertegen); zo ook elk sacrament (betekenis ervan, zijn vruchten, de voorbereiding er toe). Eigenaardig is het, dat de schrijver steeds de ongewone term bezigt: ‘ons Vader Jesus’. De verklaringen zijn wèl volledig. Laat iemand eens trachten, hier nog een woord tussen te krijgen: ‘God beveelt dan dat ic nemmermeer noch hooren noch sien noch rieken noch smaken noch tasten noch beseffen oft gevoelen noch spreken noch swijghen noch eten noch drincken noch slapen noch waken noch doen noch laten noch gaen noch staen noch sitten noch ligghen noch rusten noch roeren en sal daer in ic weet dat ic hem mede soude vergrammen’ (cap.XX). Zeer nauwkeurig is hij in 't beschrijven van de vrije wil. Zijn werk is ook wel weer interessant voor cultuur en modevorsers: ‘Ende dan behangen met silver met goude met costeliken anderen bagen ende iuweelen. Ende dan de cleeds so vol van rieckenden substancien ende tlichaam met damastwater ende noch vele costelycker so rieckende te maken dat men de locht gheware wort achter straten ic weet hoeverre’ f. 116). Dikwijls klaagt de auteur over wantoestanden in wat hem heilig is: ‘Ick schame mi te scrijven die oneere die ic selve hebbe ghesien den heylighen doopsel geschien enden den geck ende spot die ic hebbe hooren toedraghen den heylighen vermsel...’ (f. 136). Een geloofsbelijdenis in tien artikelen, door hem reeds opge- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||
steld in 1519, tegen de nieuwe stroming, is in latere drukken achter de Spiegel gevoegdGa naar voetnoot1). Herenthals is angstvallig orthodox in zijn werk. Van de Spiegel verscheen in 1549 een latijnse vertaling, door de Minderbroeder Zeegers vervaardigdGa naar voetnoot2). Ten slotte: er schijnt nog een ander werkje, genaamd Een corte declaracie van de tien geboden onder de naam van Thomas van Herenthals te zijn uitgegeven; gepuurd uit zijn preken te Brugge. Daar onze auteur echter in de proloog op de Spieghel hiertegen protesteert en het boekje beslist van de hand wijst, mogen we het niet het zijne noemenGa naar voetnoot3).
Zuiver didactisch zijn de werkjes van Ludolphus Nicolai van Zwolle, die vicarius is geweest in 't klooster van Kampen, en van wie wij verder slechts weten dat hij in 1541 te Brussel overleed. Wij bezitten van hem: Die beduydinghe der Misse. Een tractaatje dat ‘nae die meyninghe der heyligher apostelen ende de discipulen Christi ende van die oude ende eerste doctoren’ de H. Mis bespreekt. Biezonder mooi kunnen we het niet noemen, maar 't is ook geheel pretentie-loos. 's Schrijvers grootste verdienste is zijn belezenheid in de geschriften der Kerkvaders; voor 't overige is het een tamelijk minutieuse uiteenzetting van alle delen der H. Mis. Een ‘Tractaetken van vier wercken der liefden die Christus aent cruyce volbracht heeft’, is óók een Mis-verhandeling: althans is het de bedoeling van de auteur, dat door het bijwonen der H. Mis de devotie tot het H. Kruis zal groeien; hij wil de christenen door dit Mis-boekje daarbij tegemoet komen. Eérst door Ludolphus zelf in 't latijn geschreven, daarna | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||
in het nederlands vertaald, is de Oeffeninghe ende verclaringhe van dat eerste ende alder opperste ghebodt. Gelijk de titel uitdrukt, is het een leerstellige uiteenzetting van het dubbele gebod der liefde: tot God en tot de naaste, gevolgd door een handwijzing voor de practijk in 't dagelijkse leven. Het zeldzaam werkje is wel heel populair geschreven, maar óók weer zo doctrinair en onderwijzend, dat we er weinig schoons in kunnen vinden en het slechts volledigheidshalve vermelden. Of het geschrift, dat aan het slot van dit boekje slechts wordt aangekondigd - Dye rechte const om god te dienen - óók van Ludolphus is, staat weinig vast. Zeker niet van hem is het schoen gebet van sinte barbara dat wèl volgt, zonder aangekondigd te zijnGa naar voetnoot1).
Een levendig en zeer persoonlijk auteur doet zich aan ons voor in de persoon van Lucas van der Hey. Veel weten wij van hem niet: hij schijnt een observant geweest te zijn, die gewoond heeft in de kloosters van Diest of Emmerik. Zijn werk is deels vertaald, deels origineel. Op Nieuwjaarsdag 1514 preekte Lucas bij de zusters in Mariëndaal over 't Evangelie van de Besnijdenis. En naar aanleiding hiervan, liet hij verschijnen zijn Den Spinrocken, als nieuwjaarsgeschenk voor de zusters. Het zijn drie sterk allegorische sermoenen: over de spinrok, de draad en het daaruit bereide laken. Christus is het vlas, het kruis de spinrok. Achtereenvolgens handelt hij dan over de kruisiging, de navolging van Christus, en de volmaaktheid. Hoewel de verdeling niet altijd logisch is vastgehouden, is het geheel zeer levendig geschreven. De auteur spreekt nu eens zichzelf, dan de zusters aan. Hij laakt fel ook de wantoestanden in de zusterskloosters, als het bij-voorkeuraannemen van rijke meisjes; hij waarschuwt voor niets-doen: immers: ‘een mensche dye ledich is dye is een oerkussen daer die duvel op rust’. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||
Er volgt een uit het latijn vertaald sermoen op Maria, ‘op een gedaente van een Naycorf’. Als uitgangspunt heeft schrijver de tekst van Jeremias: ‘De Heer heeft myn ghetoont ende ziet voer die tempel waren twee corven’. Hoewel wij ons kunnen indenken, dat deze sermoenen veelal verkeerd verstaan en mogelijk - maar ten onrechte - enige ergernis verwekten, is het toch lang niet zeker, dat het gevolg hiervan een indicering is geweest: er zijn nog andere Spinrokken in de literatuurGa naar voetnoot1). In 1518 - het jaar is van belang - kwam Lucas' werkje uit: een boecxken Van den aflaten. Hij schreef dit naar aanleiding van de aflaatprediking voor de S. Pieter. Eens, na een preek, zegt hij zelf, kwam een der nonnen bij me om nog wat dieper in te gaan op de zaak. En Lucas antwoordde: ‘Neemt ghi die ghedaente van een dochter. Ick zal aennemen dye form ofte ghedaente van een vader’. En zo kwam het werkje, gesteld in dialoogvorm, tot stand. Het handelt over de oorsprong der aflaten; waarom zij nièt bestonden in het Oude Testament en wèl bestaan sinds Christus. Ofschoon de dochter ‘te mael diep ende subtylic argueert’, heeft Lucas natuurlijk steeds het laatste woord en laat hij zich niet verschalken. Heel wat geleerdheid wordt te berde gebracht; schrijvers en Kerkleraars geciteerd. Ook onder andere ‘Meester Adriaen van Utrecht, biscop ende cardinael, wiens gelike van clargie ic nye en hebbe ghesien’. Hij haalt diens boek aan over de Sacramenten. Lucas ondertekent - er zit plastiek in het geval - ‘broeder Lucas van der heide, een spijs der wormen alst den heer belieft’. Nederiger kon het al niet! | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||
Aan 't slot van de Spinrokken wordt gezegd, dat Lucas nog méér tractaten gemaakt heeft. Wij kennen echter nog slechts een vertaling van Bonaventura's Stimulus divini amoris, Prickel der minne gods. Een zuivere en preciese vertaling van de drie boeken: alleen ‘somtyt is daer een puntken aengeset wt die sentenciën der doctoren’Ga naar voetnoot1). Andere werkjes van zijn hand zijn tot heden toe niet bekend.
Sermoenen hebben wij in deze tijd nog van twee overigens weinig bekende auteurs: Geert van Kampen en Frans de Drijver. De eerste was gardiaan in het klooster te Mechelen; de Zeven Punten schijnen door een ander opgeschreven te zijn uit diens preken. Beide verzamelingen zijn nog slechts in handschrift aanwezig; ze werden nog niet uitgegevenGa naar voetnoot2).
Een zeer wazige figuur blijft voor ons Engelbert van der Donk, Minderbroeder te Antwerpen. Zijn Rymboeck, daterend van omstreeks 1523, zou wel belangrijk zijn, wanneer het ook origineel was; immers Godfried Bouvartius zegt reeds, dat hij ‘in zijn gedichten ook het getal van syllaben begost te onderhouden (en) syne rymen wat op order te stellen in staende en loopende veersen’Ga naar voetnoot3). Maar dit rijmboek is wel hetzelfde als het nu nog in handschrift bekende in BrusselGa naar voetnoot4), louter een verzameling en wat copie-werk. Ja, Engelbert schijnt zelfs meer collecties aangelegd en afgeschreven te hebben, en lang niet enkel godsdienstigeGa naar voetnoot5). Van veel betekenis is zijn werk dus niet. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||
Volkomen eerherstel daarentegen verdient Jan Glapion. Men heeft getracht hem het auteurschap te ontzeggen van een toch zeer mooi en hoogstaand werkje: Een seer suyverlyc tractaetken, ghenaempt die Tytcortinghe der Pelgrimagien des menschelyken levens. Door Dirks is het auteurschap verworpen, door Sepp betwijfeld. Beiden steunden daarbij op de onjuiste interpretatie van een index. Daar is geen reden voor: noch de inhoud, noch de argumenten die worden aangehaald, geven aanleiding tot een afwijzing. Immers, Dirks en Sepp steunen op de Index en kenden het werkje zelf niet. En daar die index spreekt van een ‘toeschrijven aan Glapion’, meenden zij dat het werkje vervalst of ten minste anonym verschenen was. Intussen in het werkje teruggevondenGa naar voetnoot1). En nu blijkt, dat Glapion heel zeker als auteur genoemd staat. Ook de inhoud is zuiver. Het is een geestelijk werkje ‘om bequamelyc sinen tyt over te brenghen’, verdeeld in zeven dagreizen van Vrijdag tot Donderdag, voor elke dag een oefening: achtereenvolgens worden behandeld de Vreze Gods; het Geloof; de Hoop en de Liefde; het navolgen van Christus; het contempleren van de zichtbare dingen; het Geduld; de Dood. De vraag echter, waarom het op de Index werd geplaatst (van Karel V e.a.), is moeilijk te beantwoorden: temeer daar de schrijver, als biechtvader van den Keizer, in zeer nauwe relatie stond met het hof en ook een grote rol speelde in het tot stand komen van het Edict van Worms, kort voor zijn dood in 1522. Hij liep toen juist rond met plannen om naar Amerika te reizen. Toch kunnen we wel zeggen, dat wij verscheiden zeer goede boekjes ontmoeten, welke in die tijd geïndiceerd zijn; dat ook misbruik van goede lectuur in die tijden, waarin Jan en alleman theologiseerde, meermalen een reden werd tot indicering; dat dus indicering op zichzelf nooit voldoende reden biedt tot afwijzing van een auteurschapGa naar voetnoot2). |
|