Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur
(1936)–Wolfgang Schmitz– Auteursrecht onbekendInleiding tot een bibliografie der Nederlandse Franciscanen
[pagina 52]
| |
Hoofdstuk VI
| |
[pagina 53]
| |
te Zierikzee dateert al van zeer vroeg: reeds in 1270 kregen de minderbroeders daar een huis, in hetzelfde jaar waarin zij zich ook in Bolsward vestigden. In de franciscanen-literatuur zullen wij de naam Zierikzee meermalen ontmoeten, zoals die van Gouda. Walter die in 't midden van de vijftiende eeuw leefde, heeft zijn krachten beproefd aan een reisbeschrijving. Hij vertoefde nm. van 1447 tot 1450 in het Heilige Land, en liet na: een Descriptio terrae sanctae. Het werk is niet geheel origineel; schrijver steunt wat al te veel op een voorganger - in dezen p. Burkard O.P. Ook is het niet volledig: immers over de grote missie-taak van zijn medebroeders in Palestina weet hij maar heel weinig mede te delen. De bekende historicus Leonard Lemmens, publiceerde grote fragmenten uit zijn werkGa naar voetnoot1). Van zijn stadgenoot, Cornelis van Zierikzee, is óók een handschrift bewaard gebleven. Deze Cornelis heeft een groot aandeel gehad in de observantie-invoering in Engeland, zoals hìer Brugman en in Zweden Filip van Gouda. Op verzoek van Jacobus I werd hij daarheen gezonden, om dan op bevel van Pius II het mooie en grote klooster te Edinburgh over te nemen en nieuwe huizen daar te stichten. Terug gekomen op het vasteland, overleed hij te AntwerpenGa naar voetnoot2).
Eenzelfde werk als bovengenoemde Walter van Zierikzee leverde ook de opmerkelijke Andreas Grifven: een Iternerarium terrae sanctae. Deze persoonlijkheid is interessant, niet alleen om de nogal voorname rol die hij in de oosterse kerkgeschiedenis gespeeld heeft, maar ook wegens de tamelijke veelzijdigheid van zijn schrijverstalent. Helaas weten we slechts, dàt (en wàt) hij geschreven heeft; van zijn werk zelf is niets overgebleven, al is de mogelijkheid | |
[pagina 54]
| |
lang niet uitgesloten, dat hier of daar, vooral in Palestina, nog wel wat aanwezig is. Geboren in 1400 te Kortrijk, kwam hij, na eerst conventueel geweest te zijn, in Italië bij de minderbroeders-observanten, werd spoedig een vermaard theoloog en professor te Parijs en ging dan, op 42-jarige leeftijd, als missionaris naar het Oosten. Dat hij door Paulus II tot Patriarch van de Maronieten gewijd is, vindt Lammens S.J., die een uitvoerig artikel aan hem wijddeGa naar voetnoot1), niet waarschijnlijk, al stelt hij zich hiermee tegenover heel de traditie. Op een zeereis ziek geworden, stierf hij op Cyprus in 1475. Zijn Itinerarium werd spoedig een franse vertaling waardig gekeurd, doch origineel en vertaling zijn beide verloren. Ook van zijn verdere literaire arbeid: De laudibus Mariae (mogelijk in 'n andere taal dan latijn); een tractaat over de val van Constantinopel, en nog vele Syrische geschriften zijn, voorzover ons bekend, niet bewaard gebleven. Maar zowel op religieus-historisch, als op literair terrein, moet Andreas toch een belangrijke figuur geweest zijn. Schoutens zegt van hemGa naar voetnoot2): ‘Gallus erat natione, patria Flander, doctor eximius et sacrae theologiae in Alma Parisiensi Universitate professor’.
Wanneer wij vragen naar het meest gezochte, en meest verspreide latijnse werkje van deze groep auteurs, dan komt daar zonder enige twijfel voor in aanmerking de Expositio mysteriorum missae van Willem van Gouda. Het boekje verscheen in Keulen tussen 1480 en 1486, en telde vóór 1504 reeds 25 uitgavenGa naar voetnoot3). Een ongehoord groot | |
[pagina 55]
| |
aantal dus. Uiteraard was het allereerst voor de clerus bedoeld. Groot is het boekje niet. De inleiding wijst de priesters op hun plicht, alles omtrent de waarheden van het Geloof te leren. Dan volgt een Voorbereiding voor de H. Mis (praeparatio ad missam). Schrijver gebruikt in zijn verklaring de rememoratief-allegorische methode. Voor de geschiedenis der Misliturgie kan het werkje ons nog iets leren: de kelkbereiding geschiedde, volgens de Expositie, vóór de H. Mis; bij het ingieten van wijn en water sprak de priester andere gebeden dan thans. Het Gloria verschijnt nog met de oude tropen. 't Laatste Evangelie van S. Jan wordt nog niet genoemd, ofschoon het toen toch reeds aan 't opkomen was. De auteur gaat de rubrieken uitvoerig na, legt overal de betekenis van het voorgeschrevene uit. Vakmensen zullen zien, dat Willem's verklaringen niet altijd stroken met de gangbare mening: collecte bijv. verklaart hij ‘(sacerdos) colligit petita populi et offert Deo’, in plaats van ‘(oratio supra) collectam (plebem)’. Wetenschappelijk wil het boekje niet zijn. Ook niet onafhankelijk van voorgangers: het steunt veelal op het bekende Rationale divinorum officiorum van Willem Duranti. Maar de schrijver is óók origineel, vooral waar hij asceet is, en stichten wil. Tot zover het werk; dat, hetzij terloops gezegd, ook wel eens naar de titel op het tweede blad genoemd wordt: De modo celebrandiGa naar voetnoot1). Van de schrijver weten we overigens niet veel af. Vrijwel het enige bekende feit is zijn dood: die moet zijn voorgevallen rond 1480. Bij nader onderzoek hebben we héél wat klippen te omzeilen. Niet alleen zijn er, gelijk we reeds zagen, meerdere schrijvers die zich van Gouda noemen, maar zelfs zijn er verscheiden Willem's van GoudaGa naar voetnoot2), die we dus niet met de onze moeten | |
[pagina 56]
| |
verwarren. Wèl kan de onze óók de schrijver zijn van een (derde) palestijnse reisbeschrijving, de Peregrinationes terrae sanctae...per W. de Gouda anno Domini 1437Ga naar voetnoot1). Maar Dirks - en met hem Campbell - dwaalt, als hij óók de Dialogus inter Clericum et Laicum super dignitate regia (Deventer 1497), op naam van onze Willem stelt. Dit is een werkje van Willem Occam of mogelijk ook Petrus de Bosco. Een tweede punt waarop te letten valt, is dat juist in die tijd heel wat boekjes verschijnen over de H. Mis, met ongeveer gelijkluidende titel, en toch onafhankelijk van elkaar. Alle zijn veel minder bekend en verspreid dan de ExpositioGa naar voetnoot2). Dit vooropgesteld, zal echter dankbaar elk resultaat worden tegemoet gezien van het onderzoek naar een auteur, wiens werkje zó snel beroemd en verspreid is geworden, en die bijgevolg ook een grote invloed moet gehad hebben op het religieuse leven van zijn tijd.
Van Lucas van Brugge, doctor in de theologie, bezitten we een grote bundel Sermones viae et veritatis, gedrukt in 1483. Het zijn 110 preken op alle Zondagen van het kerkelijk jaar, echter aldus samengesteld, dat hij steeds eerst het epistel en evangelie van de Zondag geeft, daarna een verklaring over één of beide. De auteur gaat hierbij zeer scholastiek distingerend te werk. De voorrede, waaruit een grote ootmoed spreekt, zal voorlopig wel de enige bron zijn, die ons iets over de schrijver kan leren: hij schrijft op bevel van zijn overste en op verlangen van sommige confraters; hij vertrouwt niet op eigen talent, maar slechts op de hulp van God. Hij spreekt alleen maar voor ‘rudibus et nondum exercitatis fratribusGa naar voetnoot3). Wij kennen ook nog een groot handschrift met regel en | |
[pagina 57]
| |
testament van S. Franciscus, de Actus, en beschouwingen over de minderbroeders: de minoribus. Minstens voor een deel geschreven in 1493, door een zekere Joannes laicus Trajecti, die het vervaardigde voor een Limburgs klooster. De schrijver noemt zich ook Broeder Jan van Maastricht. Hij kan moeilijk dezelfde zijn als zijn naamgenoot die wij bij Herp ontmoetten. Heel zeker is het werk dat op zijn naam staat, door een minderbroeder geschreven; maar het blijft toch mogelijk, dat een ander de schrijver is en Joannes slechts copiëerdeGa naar voetnoot1).
Van de Officia claustralia of (en) het Speculum guardianorum kennen wij slechts het bestaan: het handschrift is zoekGa naar voetnoot2). Schrijver is Henricus van den Berghe, een overigens heel bekende figuur in de franciscaanse geschiedenis Hij was immers sinds 1467 meermalen vicarius provinciaal van de keulse Observantie, daarvóór plaatselijk overste in Antwerpen, en heeft, zowel voor de eerste als voor de tweede Orde, veel nieuwe constituties gemaakt. Hij stierf in 1490, tijdens zijn vierde provincialaat. |
|