Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur
(1936)–Wolfgang Schmitz– Auteursrecht onbekendInleiding tot een bibliografie der Nederlandse Franciscanen
[pagina 38]
| ||||||
Hoofdstuk V
| ||||||
[pagina 39]
| ||||||
zijn magistrale werk: ‘Hendrik Herp, O.F.M., Spieghel der volcomenheit’Ga naar voetnoot1). Sindsdien is Herp in ons aller bereik, - en wordt het dus tijd, hem in de literatuur de plaats te geven welke hem krachtens zijn grootheid toekomt. | ||||||
Leven.Over geboorteplaats, jeugd en jonge jaren deelt de geschiedenis ons slechts weinig mee. Hendrik noemde zich steeds als van Erp; mogelijk dat hij in 't dùs genaamd plaatsje van Noord-Brabant, waarschijnlijk in 't eind van de veertiende eeuw, geboren werd. In Delft wordt hij voor het eerst vermeld: hij is dan rector van de Fraterheren van S. Hieronymusdal aldaar. In 1445 bereikt hem een verzoek van de H. Geestmeesters van Gouda, om daar ter plaatse het collacie-huis van S. Paulus (in 1425 door Dirk Florisz. gesticht) over te nemen. Herp, in heilige ijver voor al wat goed was, neemt het aan: niet zonder heel grote moeilijkheden teweeg te brengen in Delft zelf. Maar hij houdt vol, wordt zelf eerste rector. Al heeft het de schijn, dat Herp's grote talenten de Goudse beweging in stand zullen houden: toch blijken opkomende moeilijkheden te domineren. En uit verdriet over zoveel tegenspoed gaat Herp naar Rome, met een zekere Joannes Trajecti, en wordt in 't jaar 1450 in het beroemde Ara Coeli-klooster opgenomen in de Orde der Minderbroeders. Dat deze verandering van levenswijze en ordeskleed van het allergrootste belang is, spreekt vanzelf. En, mede in verband met Brugman's bekend enthousiasme voor de beweging der Moderne Devotie, is het héél jammer, dat we niet nauwkeuriger ingelicht zijn aangaande Herp's motieven: die hem juist de tegenovergestelde richting in dreven. Heeft Herp zo'n grote verering gekoesterd voor Brugman? Mogelijk. Maar daar staat tegenover, dat beide toch héél verschillende persoonlijkheden waren, die weinig overeenkomst in karakter en begaafdheid toonden. | ||||||
[pagina 40]
| ||||||
Of bewonderde hij de nieuwe Observantie-beweging? Dit lijkt zeker waarschijnlijker: immers, we weten heel zeker, dat deze hem van nabij bekend was, daar toch reeds in 1439 de Observanten hun eerste klooster bezaten juist in Gouda. Hij was dus Minderbroeder, en werd niet als een quantité négligeable beschouwd: dat hij gewaardeerd werd en zich ook goed wist aan te passen, blijkt uit het feit, dat hem spoedig belangrijke posten opgedragen werden. Na drie jaar is hij, wat hij zijn verder leven vrijwel zal blijven: gardiaan van het klooster in Mechelen. Nu en dan gaat hij even tijdelijk heen, om nòg noodzakelijker werk te verrichten: hetzij dit is het stichten van een nieuw huis, of het bijleggen van een scherp conflict. In 1470 bereikt hij het toppunt van zijn carrière: hij wordt tot (vicarius) provinciaal gekozen, wat ook Brugman geweest was. Drie jaar lang bekleedt hij die hoge functie, en weet nieuwe stichtingen te winnen in Herenthals, Amersfoort, Bolsward, misschien Leeuwarden. Bij 't Bourgondisch hof staat Herp in aanzien. Het is verwonderlijk dat deze man tevens een groot mysticus is kunnen worden. Zij werk dwingt ons aan te nemen, dat hij, naast zijn grote buiten-steedse activiteit, lang en veel tijd voor zìch heeft kunnen vinden. Gedurende vijf en twintig jaar heeft hij het Minderbroederskleed gedragen, en zijn werk is voor 't grootste deel ontstaan tussen de jaren 1450-70. In 1477 sterft hij als - gardiaan van Mechelen. ‘Beate pater, ora pro nobis’ heeft een biograaf geschreven aan 't einde van dit kostbaar levenGa naar voetnoot1). | ||||||
Werk.Nederlands. - De Spieghel der Volcomenheit. Herp's grote verdienste voor onze nederlandse literatuur ligt in zijn hoofdwerk - dat tevens het enige werk-in-'t-nederlands is: de Spieghel. Hiermede heeft hij zich een plaats verworven in de nederlandse mystieke literatuur, bóven zijn tijdgenoten, náást Ruusbroec. | ||||||
[pagina 41]
| ||||||
De Spieghel is een groot, breed-opgezet en machtig zwaar mystiek werk. Overzicht. - De Spieghel is verdeeld in vier stukken. 1. Het eerste deel, dat bestaat uit twaalf hoofdstukken, is een inleiding op de drie andere delen. Hierin is door Herp de leer der versterving behandeld, die immers tot de voornaamste prae-ambula behoort om te komen tot de vereniging met God. Dit eerste deel, dat naar de inhoud bekend staat als ‘De XII stervinghen’, heeft ook afzonderlijk zijn weg gevonden, en behoorde tot de meest geliefde literatuur in de kringen der Moderne DevotieGa naar voetnoot1). De drie andere delen van de Spieghel zijn: 2. Het werkende leven: 3. Het gheestelic scouwende leven: 4. Het overwesenlike leven. Heel systematisch is elk ‘leven’ dan weer verklaard in zijn ‘bereitsel’, zijn ‘vercieringhe’ en zijn ‘voertganc’. 2. Het bereitsel van het werkende leven wordt gevormd door waarheid in zelfkennis en barmhartigheid in de meditatie van God's goedheid en onze geringheid. Hieruit komt noodzakelijk voort een zich geheel overgeven aan God en het afleggen van alle zondigheden. De vercieringhe is dan het positief werk het doen opgroeien van de deugden op de wortel der ootmoed. De voertganc is de voleinding van wat begonnen werd: het zich inwerken geheel in God door een zich-aan-Hem-vast-klampen in een aanhoudend gebedsleven. 3. Het bereitsel van het gheestelic scouwende leven bestaat in het vaardig maken van wil en verstand, door Herp de twee voeten genoemd. De eerste voet, de wil of de minlike begeerte, tracht uit het geschapene op te klimmen tot de Schepper. De tweede voet, het verstand, heeft tot taak de mens in de juiste richting te leiden naar de ongeziene wereld. De vercieringhe bestaat in een zich tooien met de zeven Gaven van de H. Geest door een goddelijke aanraking. In deze periode wordt de mens zó gestemd, dat zijn verlangen voortaan alleen zal uitgaan naar het Ene, het Al-Goede. | ||||||
[pagina 42]
| ||||||
De voertganc heeft geleidelijk plaats in de drie soorten vermogens van de mens: in de ‘onderste crachten’, waarmee Herp het zinnelijk streefvermogen bedoelt, de ‘overste crachten’ of de geestelijke potenties en het ‘wesen der sielen’. Overeenkomstig de aard der drie soorten vermogens heeft ook de werking van God plaats: de zinnelijke krachten worden door Gods genade en zoetheid vervuld en ten slotte ook weer in de diepste zinlijke desolatie gebracht: om de ziel te zuiveren en te beproeven. De geestelijke vermogens worden verlicht en opgeheven om de diepste geheimen van het Geloof te smaken en te kennen voor zover dat menselijkerwijze mogelijk is. En ‘het wesen der sielen’ wordt door de genade doorstroomd om God te kunnen aanschouwen. 4. Het bereitsel van het overwesenlike leven is een zichlouteren. Want om God's vlekkeloze Heiligheid te aanschouwen, mag de ziel geen aardse vlek meer aankleven: negen maal wordt zij gezuiverd, en telkens brengt een hogere verlichting haar dichter bij het grote doel. De vercieringhe is weer het positieve werk. De Drie Goddelijke Personen werken samen om die gezuiverde ziel met alle schoonheid te tooien: God de Vader vervolmaakt het Geheugen, God de Zoon scherpt het Verstand, God de H. Geest richt de Wil. En de voertganc bestaat hier in het volkomen bereiken: de hoogste contemplatie, die nu en dan overgaat in het wezenlijk schouwen van God. Methode. - Reeds uit dit korte overzicht blijkt genoegzaam, dat Herp in de vorm nog volop scholastiek denkt en schrijft. Hij is kind van zijn tijd - ook daarin, dat zijn inhoud veel overeenkomsten vertoont met zijn voorgangers. Wie de nauwkeurige studie nagaat van Herp's bronnenGa naar voetnoot1), ziet hoe Herp uit materiaal van voorgangers en tijdgenoten een nieuw zelfstandig systeem heeft opgebouwd. Van Hugo de Balma's Mystica Theologia nam hij de theorie over van de superioriteit van het affect boven het verstand in 't mystieke leven; aan Ruusbroec's Chierheit ontleende hij talloze uitdrukkingen en | ||||||
[pagina 43]
| ||||||
beelden; bij Rudolf van BiberachGa naar voetnoot1 de idee der beide voeten van verstand en wil; Ruman MerswinGa naar voetnoot2 strekte hem tot basis van het ‘Bereitsel’ bij het ‘overwesenlik scouwende leven’. Ja, veel meer auteurs heeft Herp gebruikt. Wij kunnen de namen noemen van S. Thomas en S. Bonaventura, Eckart en Tauler, Hugo en Richard van S. Victor. Summa's en exempelboeken hebben stof bijgedragen. Herp moet wel een héél groot kenner geweest zijn van de theologische literatuur; hier en daar en overal heeft hij de stenen gevonden, die dienen moesten om op te bouwen het machtige systeem, dat de Spieghel ons toont. Twee dingen zijn daar heel persoonlijk Herp's eigen vinding: de oefening van het ‘toegheesten’, die telkens als een hoofdfactor voorkomt en waaronder Herp verstaat een geheel plan van gebedsverzuchtingen, ingeschakeld in het mystieke groei-proces, en dan ook: als einddoel van alle mystieke leven de onmiddellijke zaligmakende aanschouwing. Geschiedenis. - Het auteurschap van de Spieghel staat heel vast: een kleine vergissing van de eerste vertaler, Blomevenna, mogen we volkomen verwaarlozenGa naar voetnoot3. Herp schreef het werk op verzoek van een weduwe, gedurende de periode van 1455-1460. Het is een oorpsronkelijk nederlands werk - een van de weinige, die kort na het ontstaan in andere talen zijn overgezet en da naam van de schrijver beroemd maakten in 'n groot deel van de beschaafde wereld. Een eer, welke slechts bitter weinig nederlands schrijvenden te beurt is gevallen - wat dus een reden te meer is, om Herp voortaan de plaats in onze letteren toe te kennen, welke hij verdient. De keulse Karthuizer Blomevenna, die twee Minderbroeders, leerlingen van Herp, tot geestelijke leermeesters had, was begrijpelijkerwijs in kennis gekomen met Herp's leer en besloot de Spieghel te vertalen: eerst afzonderlijk de Inleiding, daarna het gehele werk. In 1504 was de latijnse vertaling voltooid. Jammer genoeg heeft hij aan het boek de titel gegeven van | ||||||
[pagina 44]
| ||||||
Directorium aureum contemplativorum, terwijl hij een eigen werk later als Speculum betitelde: de redenen hiervoor zijn niet bekend. Enige jaren later werd deze vertaling gedruktGa naar voetnoot1), kort daarop gevolgd door een herziene uitgave. Nu had de Spieghel zijn weg gevonden. Ook in andere talen werd het werk overgezet: zo verscheen een italiaanse tekst in 1522, een spaanse en een portugese omstreeks 1530. Herp was dus beroemd geworden. Maar - hij deelde het lot van vele mystici van die dagen: zijn werk is een tijdlang veroordeeld geweest. Met reden? Néén, in zoverre het de zakelijke inhoud betreft. Het boek is volkomen katholiek, naar leer en geest. Já - in zoverre wij letten op de wijze van uitdrukking. Herp's zegswijze is dikwijls hard, zijn woorden laten soms een dubbelzinnige verklaring toe; de auteur is wel eens onvoorzichtig en, zeer zeker, scherp in zijn critiek. Verschillende verboden hebben Herp getroffen: van spaanse zijde reeds in 1559; van partikuliere kant in 1577Ga naar voetnoot2). En ten slotte, met al het andere nog te bespreken werk van Herp, door het H. Officie zèlf: echter met deze clausule: ‘tenzij in overeenstemming gebracht met de uitgave van Rome 1585’Ga naar voetnoot3). Een uitgave, waarin alles wat verkeerdelijk kòn verstaan worden, was gemitigeerd en verbeterd. Deze veroordeling behoeft ons niet te verwonderen: we herinneren er slechts aan, dat ook een Ruusbroec, Tauler, Suso tijdelijk door een vonnis getroffen werdenGa naar voetnoot4). Het is een teken des tijds, de Kerk móést voorzichtig zijn. En zo gauw bleek, dat de veroordeling niet gemotiveerd was, is de Spieghel volkomen vrij gegeven, en heeft hij zijn zegetocht voortgezet. | ||||||
[pagina 45]
| ||||||
Latijn. - Wij hebben de Spieghel voorop geplaatst: niet alleen omdat dit Herp's hoofdwerk is, maar ook omdat het 't enige nederlands werk is van zijn hand, en dus uiteraard het meest belangrijk voor onze literatuur. Hendrik Herp echter is de auteur van veel meer werken - alle in het latijn geschreven. Wij kennen, in waarschijnlijke volgorde van ontstaan:
Naast deze ascetische geschriften staan twee flinke bundels sermones. | ||||||
[Eden]Eden is een diepzinnig mystiek werk: scholastiek in opbouw, naar inhoud overeenkomend met de Spieghel, vóór deze geschreven en te beschouwen als de voornaamste bron. Het bestaat uit een dertigtal sermones of zes en twintig ‘industriae’ (latere uitgaven hebben een andere indeling). De Sermones gaan uit van de Evangelie-tekst ‘Amice ascende superius’. De eerste en tweede handelen over de uitnodiging van God. In sermo III worden de beletselen tot de volmaaktheid besproken; de volgende hoofdstukken geven een grote inleiding in de ‘vita activa et moralis’. Zo komt de ziel ertoe, op te stijgen tot God (sermo IV), en wel langs de tweevoudige weg van affectus en intellectus. Aldus wordt zij voorbereid op de ‘vita speculativa et spiritualis’ (IX-XV). Vier graden van liefde moet zij doorschrijden, om geheel en al te voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn om, wat Herp noemt de ‘perfecta fruitio’, te kunnen bereiken (XVI-XVIII). De drie Goddelijke Personen werken te samen om haar voor dat allerhoogste genot gereed te maken (XIX-XXI). En als de ziel dan eenmaal zóver is, gaat voor haar een geheel nieuw leven beginnen, dat geheel contemplatief is en culmineert in de vita superessentialis: voorsmaak van het Eeuwig Leven (XXII- XXX). | ||||||
[pagina 46]
| ||||||
De parallel-plaatsen met de Spieghel zijn duidelijk voor wie de inhoud van deze beide tractaten naast elkander stelt. Verschillende termen zijn in de Spieghel letterlijk vertaald uit Eden: vergelijk super-essentialis = overwezenlijk, een speciale uitdrukking van Herp, die lang niet ondubbelzinnig is en later bijgedragen heeft tot de veroordeling. Verschil tussen Eden en Spieghel bestaat er echter wèl: de theorie van het ‘toegheesten’ is specifiek eigen aan de Spieghel: en dit laatste werk toont ook een veel uitgebreidere behandeling van het werkend en schouwend leven. Mogelijk kan uit de indeling geconcludeerd worden, dat Eden oorspronkelijk een preek-boek geweest is, voor Herp zelf allereerst: deze immers genoot een grote faam als predikant en dit hield weer een nauw verband met zijn overgang naar Gouda. Maar zéker is het niet, daar immers vele geestelijke werken uit die tijd de uiterlijke gedaante van sermoenen aannemen: het schijnt een in die dagen geliefde vorm te zijn geweest. Bovendien bestaan alle werken van Herp, uitgezonderd alleen de Spieghel, uit zulke sermones. | ||||||
Scala amoris novem scalaribus distincta gradibus.De titel dekt zuiver en volkomen de inhoud. De Goddelijke Liefde, naar aanleiding van dezelfde evangelietekstGa naar voetnoot1), voorgesteld als een trap van negen treden: de ziel wordt uitgenodigd die een voor een te bestijgen. De treden zijn: amor incomparabilis, amor semper mobilis, amor incessabilis, amor calidus, amor acutus, amor fervidus, amor superfervidus, amor liquidus, amor inaccessibilis. En omdat de Liefde Gods één ‘ignis consumens’ is, worden deze trappen of treden der Liefde vergeleken bij de negen eigenschappen die natuurlijkerwijze eigen zijn aan het element vuur. En zo wordt aan elke trede van de trap der Liefde Gods één hoofdstuk (in latere uitgave weer ‘sermo’) gewijd: waarvoor dan steeds een kwestie uit S. ThomasGa naar voetnoot2) het uitgangspunt biedt. De Scala, | ||||||
[pagina 47]
| ||||||
nooit afzonderlijk in druk verschenen, vormt het laatste boek van de Theologia MysticaGa naar voetnoot1). Collatio Ia.- ‘Quomodo per ignitas aspirationes atque alia quaedam media ad perfectissimum dei amorem perveniatur’. Met deze ondertitel geeft de schrijver zelf de kern aan van het tractaatje, dat zich, met de twee andere van gelijke naam, bevindt aan het einde van het Tweede Boek. Te samen vormen zij overigens een compendium van geheel Herp's leer, zoals wij die in de Spieghel het meest volkomen zagen. Wat volgt vinden wij dan ook vrijwel in de Spieghel terug. De Collatio Ia, ook wel Directorium brevissimum genaamd, naar eigen aanwijzing van HerpGa naar voetnoot2), gaat geheel over het lijden van Christus en de uitwerking van dat Lijden op de ziel van de Godminnende mens. Drie punten daarvan moet die ziel wèl overwegen: het feit van het Lijden zelf, de wijze waarop Christus leed, en de oorzaak die tot dat Lijden aanzette, n.m. de Liefde van God. Respectievelijk dus Opus - Modus - Causa, welke indeling de auteur ontleent aan S. Bernardus. Deze drie beschouwingen zullen tot gevolg hebben: compassio - imitatio - caritas. De ziel moet zich gewoon maken steeds en in alle handelingen van het dagelijks leven innig met God te verkeren, vooral door wat S. Augustinus noemt: orationes iaculatoriae. Zelfs beschouwt hier Herp dit als het ‘principale exercitium in omni via perficiendi’. Vier akten moeten achtereenvolgens gesteld worden: dare - exigere - conformare - unire. Geven van zichzelf absoluut alles wat God verlangt. Vertrouwvol van Hem eisen al wat God heeft en zelfs al wat Hij is; dan gelijkvormig worden in deugden aan Christus' Mens- | ||||||
[pagina 48]
| ||||||
heid, vooral in liefde tot de versmading, smart, lijden; en ten slotte haar eigen wil volkomen verenigen met de Wil van God. Zo zal zij de volmaaktheid nabij komenGa naar voetnoot1). De Collatio IIa neemt tot leidraad: Tollite iugum super vos et discite a me quia mitis sum et humilis corde. In het dubbele juk, dat wij op moeten nemen, ziet Herp het iugum exterioris et interioris hominis. Het juk van de uitwendige mens is dan de Mensheid van Christus, die wij allen als 't ware moeten ‘aandoen’ door een ware navolging. De runderen, door dit juk alsdan in bedwang gehouden, zijn de ‘vis concupiscibilis et irascibilis’. Het juk van de inwendige mens is de Godheid van Christus, Die wij door diepe beschouwing en overweging moeten ‘frequentare’, herhaaldelijk bezoeken dus. Verstand en wil zijn de twee dieren, die onder dat juk lopende, ons tot het gewenste doel brengen. Deze Collatio is een mooi en diepzinnig tractaat, hartstochtelijker en levendiger geschreven dan het eerste. Een warme overtuiging, een ‘expertus potest credere’ spreekt uit elke regel, vooral dáár, waar na de redeneringen het affect gaat komen. Een menigte citaten, uit het Evangelie, uit het boek Job en dergelijke, dringen de waarheid van Herp's beweringen aan ons op. De absolute absorptie van de ziel door God's schoonheid wordt vergeleken met de machtig grote zee, waarin 't kleine visje verloren rond zwemt ‘in quam felicissimam introversionem, immersionem, et absorptionem velut minimus pisciculus in immensam pelagi huius vastitatem unusquisque cum spiritu suo natare studeat’Ga naar voetnoot2). Want het einddoel van Herp's mystiek, dat ook van dit tractaat weer het slot is, blijft altijd de terugkeer van de ziel tot God in de eeuwige visio beatifica. ‘Erat autem Hierosolymis probatica piscina’ is het motief van de Collatio IIIa. Deze sluit in gedachtengang aan bij de | ||||||
[pagina 49]
| ||||||
vorige: het beeld is anders en de citaten zijn minder talrijk. Hoe wij komen ‘per quinque virtutum exercitia ad dei contemplationem’ is het onderwerp. De vijver is allereerst Jesus zelf met Zijn Heilige Vijf Wonden, in Wiens Bloed de zondaren gereinigd worden. Maar spoedig laat de schrijver dit beeld los, om over te gaan tot de beschouwing van de vijf zuilengangen als zinnebeelden van de vijf deugden. Deze zijn zó voornaam, dat zij, evenals de zuilengangen, toegang geven tot de vijver, leiden langs de Mensheid van Christus, tot de contemplatie van Diens Godheid. Ego sum ostium, zegt Jesus. De ‘quinque porticus’ dan, als deugden verstaan, zijn: humilitas, contritio, paupertas, perseverantia, oblatioGa naar voetnoot1). Elk dezer deugden wordt dan nader omschreven, met het deel, dat zij bijdraagt om tot de vereniging met God te komen. Hiermede eindigen de Collationes. Zoals duidelijk is, vinden wij daarin de schrijver van de Spieghel gemakkelijk weer: dezelfde inhoud, geheel of gedeeltelijk, soms met dezelfde terminologie, dikwijls onder geheel andere beelden, komt steeds terug. Het is slechts een bewijs te meer voor het feit, dat onze grote ascetische schrijver en mysticus een eigen, zelfstandige methode volgde en die, met veel succes, in al zijn werken bleef propageren. | ||||||
Soliloquium super cantica.Een geheel ander karakter dan alle voorgaande werken van Herp draagt zijn Soliloquium, toegelicht door de ondertitel: Divini amoris Christiformiumque virtutum Soliloquium, aut in Cantica canticorum paradoxaGa naar voetnoot2). Al gaat dit machtig en groots-opgezet werk uit van een tekst in het Hooglied: Osculetur me osculo oris sui, tóch wil het in 't geheel niet een commentaar zijn op het Canticum. Het is een geheel op zichzelf staand werk; een boek vol dogmatiek, met de Leer der Redemptie als centraal punt: maar tevens met | ||||||
[pagina 50]
| ||||||
een uitgesproken ascetisch doel. De inhoud, die in honderdveertig hoofdstukken is verdeeldGa naar voetnoot1), kan, als we vooral letten op de éne grote lijn, die door het gehele werk loopt, aldus worden samengevat: De Allerheiligste Drievuldigheid is het Uitgangspunt. Vader, Zoon en H. Geest vormen een band zó innig als het Hooglied enigermate tracht te symboliseren. De tweede Persoon heeft Zich nu als 't ware losgemaakt en nam, in onbegrijpelijke toenadering tot de schepselen, de menselijke natuur aan. Hij, Christus, heeft aldus de schuldige en strafbare mensheid verlost. Maar met Zijn Dood heeft Jesus niet Zijn heilig-makende activiteit geëindigd. Hij liet ons Zijn H. Sacramenten, waaronder vooral de Eucharistie van niet te schatten waarde is. Immers, wat zou de mens zijn en kunnen zonder God. De erfzonde, eerste oorzaak van 's mensen zwakheid en ellendige staat, wordt behandeld in verband met haar gevolgen: onwetendheid, broosheid van de wil, geestelijke blindheid. Toch was de ziel voor zo'n groot geluk, zo'n groot schoonheidsgenot bestemd, en moet zij dus terug naar de eerste toestand, vlak na de schepping. En door Christus' bemiddelende tussenkomst kan zij dit: langzaam moet haar verstand weer verlicht en haar wil weer versterkt worden. Een reeks van deugden moet zij zich weer eigen maken, zoals deze de mens eigen was vóór de zondeval; en de Vreze des Heren moet haar geleiden op de weg naar God. Alle deugden nu worden leerstellig uiteengezet en de mens als bereikbaar voorgespiegeld, om dan ten slotte samengevat te worden in één grote band: de Liefde, die immers alle andere deugden in zich sluit. Dan is de ziel weer wat zij was, toen zij rein en onbeschadigd voortkwam uit de handen van haar Schepper. Blijkens de inhoud dus een bijna encyclopedisch werk, waarin vrijwel een volledige uiteenzetting wordt gegeven van de katholieke Geloofs- en Genadeleer - maar een werk, dat toch | ||||||
[pagina 51]
| ||||||
niet een dogmatiek-summa genoemd kan worden, daar nooit door Herp zijn allereerste levenstaak uit het oog werd verloren: een leidsman te zijn, in zijn werken, door het geestelijk leven. Het is het méést dogmatische van al Herp's werken: of liever, een ascetisch-mystisch werk op dogmatische grondslag. Een werk tevens, dat rijk geladen met citaten en uitspraken van anderen, getuigt van Herp's grote, brede en diepe kennis en veelzijdigheid. De processu humani profectus is een verzameling van een en twintig sermones, welke tot nog toe vrijwel onbekend zijn gebleven. Slechts twee hiervan werden door Loer in de Theologia Mystica uitgegevenGa naar voetnoot1). Groter en grootser echter is de enorme collectie van tweehonderd en twaalf preken over de Tien Geboden. Het geheel draagt de titel Speculum aureum de praeceptis divinae legis. Oudere auteurs noemden dit werk naar het Incipit van de eerste preek Invenio aliam legem. Deze sermoenen tonen, het spreekt vanzelf, niet de diepte van de Spieghel. Het machtige verzamelwerk is geheel op de praktijk gericht en meer georiënteerd in de richting van de casuistiek. Het is geheel verdeeld en onderverdeeld volgens de scholastieke methode. En die distincties maken het boek niet zo gemakkelijk genietbaar voor de moderne predikant en lezerGa naar voetnoot2).
Hiermede zijn wij gekomen aan het einde van de grote reeks werken van Herp. Een belangrijk mysticus, een geweldig werker, een schrijver van naam. Wij twijfelen er niet aan, of, nu eenmaal door de moderne uitgave van de Spieghel de belangstelling is gewekt, ook Herp in de volgende uitgaven van onze handboeken der literatuurgeschiedenis de plaats zal verwerven, welke hem krachtens zijn grootheid toekomt. |
|