Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur
(1936)–Wolfgang Schmitz– Auteursrecht onbekendInleiding tot een bibliografie der Nederlandse Franciscanen
[pagina 4]
| |||||||||||||
Hoofdstuk I
| |||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||
Dus omstreeks 1270: als, in onze literatuur, de eerste groten - Jacob van Maerlant en Hadewych - juist verschenen zijn. Welnu: in dezelfde tijd ook zien we de eerste sporen van nederlandse Minderbroeders in de literatuur. Niet aanstonds in de nog schaarse nederlandse literatuur, maar wel daar, waar, in die tijd, het centrale punt ligt van de wetenschap: aan de Universiteit van Parijs. Deze, reeds in 1200, gelijk bekend, zo goed als volledig uitgegroeid, had in 1250 zijn Sorbonne gekregen, de roemrijke stichting van Lodewijks hofkapelaan Robert SorbonGa naar voetnoot1). Drie grote nederlandse Minderbroeders hebben daar niet slechts een voorname plaats bekleed, maar ook belangrijke literair werk geleverd: het zijn Willem van Baarlo, Walter van Brugge en Gilbert van Doornik.
Willem van Baarlo - er is nog kwestie of hij afkomstig is van 't Limburgse dan wel van 't Gelderse dorpje - was leerling van de grote Bonaventura, Kardinaal en Kerkleraar, die van 1248-1257 te Parijs theologie doceerde. In 1266 werd deze Willem, thans zelf Magister Theologiae, hoofd van het Minderbroederscollege aldaar, en als zodanig schreef hij zijn theologisch werk:
Van een Commentaar in libros Sententiarum, die hij, ook reeds als kind van zijn tijd, zeker moet geschreven hebben, wil Glorieux niet weten. | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
Men ziet, dat tengevolge van varianten in de naam, er enige twijfel bestaat aan de identiteit van de auteur: maar de meesten nemen aan dat het deze Willem is die, onder enigszins afwisselende naam, vele werken vervaardigdeGa naar voetnoot1). En dat het meest oorpronkelijke document als juiste naam Baslo zou geven in plaats van Baarlo, is een nieuwe veronderstelling, die zó strijdig is met een lange traditie, dat men daaraan niet veel te hechten heeft, voordat een onderzoek-in-meerdere-richtingen haar als zeker zal hebben bewezenGa naar voetnoot2). Veel méér bekend in de geschiedenis is zijn opvolger als regens studii Walter van Brugge; een véél beschreven, véél geprezen, véél bestreden figuur. Geboren in 1225 te Zande (of mogelijk in Brugge zelf) treedt deze, jong nog, in de Orde van de Minderbroeders, en studeert ook weldra in Parijs. Na een gardianaat in Poitiers, wordt hij in 1272 tot provinciaal van de franse provincie gekozen, waartoe destijds óók de custodie van Vlaanderen en die van Luik behoorden. Van zijn verdere levensloop is, dank zij de historische rol die hij gespeeld heeft, vrij veel bekend: in 1274 woont hij het concilie van Lyon bij, als Magister Theologiae, en vijf jaar later behoort hij tot de zes geleerden, die de voor de gehele Franciscanen-beweging zo belangrijke constitutie ‘Exiit qui seminat’ samenstellen. Paus Nicolaas III benoemt hem tot bisschop van Poitiers; als zodanig abdiceert hij in 1306 en sterft reeds het jaar daarop. Zijn nagedachtenis is in Frankrijk in ere gebleven; wel werd hij nooit gecanoniseerd, doch, als zovele anderen, heeft ook hij een spontane cultus gekregen. Lang immers heeft men in de kathedraal van Poitiers op 22 Januari het Officie van S. Walterus gebeden; zijn graf draagt het opschrift ‘Ci-gît Saint Gautier’, en ook nu vindt men hem hier en daar nog vermeld | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
als heiligeGa naar voetnoot1). Een historisch misverstand was de oorzaak, dat in 1855 zijn cultus in de Orde der Franciscanen werd geschorst: daar men meende, dat Walter door Clemens V was afgezet: wat sindsdien onjuist en onhoudbaar is geblekenGa naar voetnoot2). Er bestaat een zeer uitgebreide literatuur over zijn persoon, waarbij men bedenken moet, dat Walter van den Zande (Sande), Gautier de Bruges en Galterus andere namen zijn voor dezelfde figuurGa naar voetnoot3). Zijn werk is over 't algemeen theologisch. Allereerst een Commentaar in libr. Sententiarum, waarvan binnenkort een uitgave bezorgd zal worden door de Minderbroeders van QuaracchiGa naar voetnoot4). Dan de:
| |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
Verder, op ander terrein, is nog van hem bekend een adres aan de Koning tegen misbruiken in 't legerGa naar voetnoot3). Twijfelachtig is het, of ook de Excerptiones XXII auctorum van hem zijn. En van de Quodlibeta en De Penitentia spreekt Glorieux in 't geheel nietGa naar voetnoot4). De derde grotere figuur op dit literair-theologisch gebied, als auteur tevens de meest vruchtbare van de drie, is Gilbert van Doornik, ook wel Guibert en Wibert genoemd. Zijn oeuvre is omvangrijk. Wanneer hij ter wereld kwam, is niet met zekerheid te zeggen: wel dat het gebeurde in Moriel-Porte. In ieder geval kwam hij omstreeks 1240 in de Orde en genoot weldra grote vermaardheid als leraar, maar vooral als schrijver en predikant. Vriend van Lodewijk de Heilige, trok hij met deze mee naar Palestina tijdens de tocht van 1269, en was zelfs diens gezant bij de Tartaren. In 1284 zou hij gestorven zijnGa naar voetnoot5). Van zijn werk, dat dogmatisch of moraliserend is, volgt hier eerst wat in druk verscheen:
| |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
Tot zover kan aan de authenticiteit niet getwijfeld worden. Maar een gehele serie van werken is er nog, die slechts min of meer waarschijnlijk van Gilbert zijn, en waarover dus nog gestreden wordt. Allereerst verschillende Sermones: de Incarnatione, de Natali Domini, de Annuntiatione, uitgegeven onder de naam van EleutheriusGa naar voetnoot9). Vervolgens Miraculorum S. Blasii libri II en Hodoeporicum primae profectionis Ludovici Galliae regis in SyriamGa naar voetnoot10), een werk in de geschiedenis van groot belang, daar het een beschrijving is van Lodewijk's Kruistocht door een tijd- en tochtgenoot in 1269.
Als minder zeker nog vinden we vermeld:
| |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
Een respectabel oeuvre is het dus wel: aan werklust heeft het Gilbert zeker niet ontbrokenGa naar voetnoot4). Hiermede zijn de drie grote scriptores genoemd. Een aantal van mindere rang kan hier nog worden bijgevoegd: doch van hun werk is bitter weinig tot ons gekomen. Een is er nog van belang: Jan van Diest, niet zozeer om zijn nalatenschap, StatutenGa naar voetnoot5), als wel, omdat er zo'n interessant bewijs van zijn nederlanderschap tot ons is gekomen: Jan, hofkapelaan van Willem II en tevens eerste nederlandse bisschop van de Minderbroedersorde, kreeg nm. van de Paus de opdracht om de Kruistocht te prediken tegen Frederik II ‘in illis Flandriae partibus in quibus Teutonicum idioma in generali usu esse dicitur’Ga naar voetnoot6). Van zijn ‘Statuten’, voor een congregatie van melaatsenzusters geschreven, is een opmerkelijke bijzonderheid, dat zij reeds in 1260 het latere Don Bosco-princiep willen toegepast zien: patienten door patienten laten verplegen. In de geschiedenis staat hij ook bekend als Jan Teutonicus, bisschop van Sambia en (later) Lubeck - tevens coöperator van Hendrik van Vianden. Waarschijnlijk - maar niet zeker - is hij ook de auteur van de Meditationes circa mysteria passionis dominicae: die door de meeste geschiedschrijvers als van Willem II zelf afkomstig worden genoemd. Het lijkt echter weinig geloofwaar- | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
dig, dat Holland's krijgshaftige graaf zich erg diep in geestelijke overpeinzingen gedompeld zou hebben: en daar 'n enkele historicus ook schrijft, dat dit werk ‘ten zijnen dienste stond’, lijkt dit, ook in 't nederlands vertaalde werk, eerder vervaardigd door zijn hofkapelaanGa naar voetnoot1). Even later, toch nog in de aanvang van de veertiende eeuw, verschijnt nòg een Minderbroeder met vermaardheid: ook van ras-echte nederlandse stam. We bedoelen Jan van Tongeren, eveneens genoemd naar zijn geboorteplaats. Eerst Norbertijn, en als zodanig in 1301 tot abt van Vicogne gekozen, treedt hij twee jaar later in het Franciscanenklooster, maar is niet làng Minderbroeder geweest, daar hij reeds in 1312 sterftGa naar voetnoot2). Paquot getuigt van hem, dat hij zeer geleerd en ook wel heilig was, maar toch nu juist niet heeft uitgemunt in de deugd van zuinigheid - in zover we die als deugd mogen kwalificerenGa naar voetnoot3). Ook hij is theoloog; van hem bezitten wij:
waarbij nog vermeld mag worden een tractaat van twijfelachtige authenticiteit: Super Pater Noster. Ten slotte: deze is een ander dan Jan Prischesius O.F.M. van Tongeren, die óók in Parijs doceerde, óók rondom 1310, maar die niet met zekerheid als auteur van bepaalde werken kan genoemd wordenGa naar voetnoot4). Van een zekere Rutger is nog een Formula honestae vitae bekend: zijn figuur is echter zó vaag, dat we zelfs nog in onzekerheid zijn, of hij tot de dertiende dan | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
wel tot de veertiende eeuw moet gerekend wordenGa naar voetnoot1). Ook bestaat er nog in handschrift een commentaar op de Libri Sententiarum van Henricus van Werle, provinciaal van 1432-61 en lector in KeulenGa naar voetnoot2); dan nog Quaestiones quodlibetales van Eustachius van AtrechtGa naar voetnoot3): ofschoon sommigen van wat latere tijd zijn, noemen wij deze (overigens onbelangrijke) figuren hier reeds, daar hun werk nog een uitloper is van deze literatuursoort.
Een grote bundel latijnse preken - althans in die vorm op schrift gesteld - kennen we van Joannes Contractus of Jan de Corte. 't Enige, wat wij van hem weten, is, dat hij Zuid-Nederlander was, tot de keulse Provincie behoorde en zijn werk schreef rond 1370. Een eeuw later wordt het gedruktGa naar voetnoot4), in een thans kostbare incunabel. Het boek bestaat uit een collectie van ± 150 preken, over Tijd-Eigen en Heiligen van het gehele jaar; een tabula materiarum van Johannes de Mirica gaat er aan vooraf.
Ook op gebied van geschiedschrijving hebben de Minderbroeders zich reeds heel vroeg verdiensten verworven. Wij kennen twee, om hun werk, heel belangrijke figuren: Jacob van Guyse en Fulco Borluut. De eerste is de auteur van de Annalen van Henegouwen. Hij werd geboren te Mons, in de 14e eeuw, stamde uit een oud Henegouws geslacht. In de orde getreden, werd hij spoedig doctor in de Theologie en was jaren lang lector; hij stierf te Valenciennes in 1399. Zijn machtig werk, opgedragen aan de graaf van Henegouwen, vormt een volledige geschiedenis van zijn land, van af het begin der tijden tot 1390. De schrijver | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
heeft voor dat doel vele kloosterbibliotheken en archieven doorzocht. Reeds Filips de Goede liet door een zekere Jean Lessabé het werk in 't frans vertalenGa naar voetnoot1); in de jongere tijd verschenen, naast elkaar, de volledige latijnse tekst en een nieuwe franse vertalingGa naar voetnoot2). De tweede historicus is Fulco Borluut. Want, na de publicaties van Kervijn de Lettenhove en Albanus HeysseGa naar voetnoot3) mogen we nu met zekerheid hèm noemen als schrijver van de zeer belangrijke Gentse Annalen. Deze behandelen slechts een kleine, maar historisch hoogst gewichtige periode: de tijd van 1296 tot 1310. Het werkje is zuiver in annalen-vorm geschreven. Dat het gewaardeerd is, blijkt al uit de vele uitgaven: alleen reeds in de 19e eeuw vier verschillendeGa naar voetnoot4)! De schrijver leefde rond 1310 te Gent in 't klooster, dat toen in de provincie zeer bekend was door z'n groot aantal religieuzen. Hij stierf niet vóór 1337: mogelijk nog eerst later. Intussen zijn wij genaderd tot het tijdstip, waarop ook de Minderbroeders de nederlandse taal in hun geschriften gaan gebruiken. |
|