| |
| |
| |
Fiet-Fiet heeft erop gepast.
‘Hè hè,’ zucht Fiet-Fiet, lui zich uitrekkend op zijn groene kussentje, zodat een flapoor over de rand van de mand komt te hangen, ‘nu ik er eenmaal aan gewend ben, moet ik zeggen, dat het me best bevalt.’
Door haar groene spleetoogjes ziet de Hertogin van bovenaf minachtend op hem neer.
‘Dat komt,’ snuift ze ‘doordat jullie honden altijd maar goed vinden wat mensen van jullie willen. Ik zou er niet over denken me zo te laten ringeloren. Met zo'n malle mand moet je maar zitten waar ze je blieven neer te zetten. Ik zou je danken, ik wil zitten waar ik verkies!’
‘Wat een kale drukte!’ gnuift Fiet-Fiet, behaaglijk rollebollend in zijn warme kussentje. ‘Als jij ging liggen waar je wou, dan kroop je in het bed van het kleine Vrouwtje, maar dat durf je niet meer sinds je laatst van Mina met de mattenklopper hebt gehad.’
De Hertogin verwaardigt zich niet hierop iets te antwoorden. Op zoiets zèg je niets terug!
Ja, sinds een week of wat heeft Fiet-Fiet een mandje, met een fijn warm wollen kussentje erin, voor hem alleen. ‘Voor zijn verjaardag,’ zei Elly erbij, maar dat vond Fiet-Fiet maar flauwiteit. Hij had die nieuwigheid eerst maar matig aardig gevonden, zo'n mal biezen ding, waar je niet eens in bijten mocht! Maar wat je aan iets had, dat merkte je toch eigenlijk pas bij het gebruik. Als hij vroeger eens iets gegapt had, dan wist hij nooit waar hij het naar toe moest slepen en als je eens iets gevonden hebt, dat je
| |
| |
lekker op je gemak kapot wil bijten, zonder dat je de kans loopt er dadelijk een tik voor om je oren te krijgen, dan is geen plek op de wereld daar zo geschikt voor als je eigen mandje. En wat je onder het kussentje wegstopt, dat ziet geen mens! Alleen Mina, wanneer ze zo eens in de week de mand schoonmaakt.
Die gromt dan wat en grist alle snippers en vodden bij mekaar en gooit ze op het vuur. Nou ja, dan ga je maar weer op zoek naar wat anders. Ja, het is een fijn leven zo, je kunt tenminste nog eens wat vertier hebben, zonder dat je dadelijk op je tenen wordt getikt. En Fiet-Fiet snuffelt eens onder zijn kussentje, daar ligt nog wel een en ander, maar dat gaat geen sterveling aan. Maar hij
| |
| |
is nu te lui om ernaar om te zien.
‘Weet jij,’ vraagt de Hertogin, ‘waarom Elly en Hanneke ruzie hebben?’
‘Hebben die ruzie? Weet ik niks van!’
‘'t Zou wel wonder wezen als jij 's wat wist! Ze kijken mekaar niet aan. Weet je, ik geloof....’
Ze blijft midden in haar woorden steken, want de deur gaat open; Elly, Jaap en Leo komen tegelijk binnen.
‘Dat meidengezeur!’ zegt Jaap nijdig en smijt met zo'n vaart zijn boeken op de leertafel, dat de inktpotjes ervan dansen. ‘Meisjes zijn toch vervelende wezens, altijd moeten ze ruzie maken.’
‘Ik bemoei me er niet mee,’ zegt Leo, ‘laten ze 't zelf maar uitkienen.’ Hij doet zijn boeken open en begint aan een franse thema.
‘Dan zijn ze volgend jaar nog niet uitgekiend,’ voorspelt Jaap.
Er wordt gebeld. Fiet-Fiet z'n staartje begint zacht te kwispelen. Dat zal Bert zijn, Bert uit de worstwinkel, die hier ook elke avond komt werken. 't Is altijd heel plezierig als Bert komt, want als je erg goed je neus ophaalt en erg aan de worst denkt, dan kan je ze aan Bert nog wel een heel klein beetje ruiken.
Tegelijk met Bert komt Hanneke binnen. Je kunt haast niet horen, dat ze goeien avond zegt en ze heeft behuilde ogen. Ze gaat dadelijk zitten en begint met haar vingers op haar oren een les te leren. Elly is ook al bezig, tenminste het moet erop lijken, maar Fiet-Fiet, die aldoor maar naar het kleine Vrouwtje zit te kijken, ziet het wel: ze staart meer over haar boek dan erin. En wat ziet ze er verdrietig uit! En niemand zegt eens wat.... Lieve hemel, en anders
| |
| |
is het soms zo'n vrolijke boel, dat je, als je maar een domme hond bent, niet begrijpen kunt hoe ze met zoveel jool nog een les kunnen leren. Maar Bert begrijpt er blijkbaar ook niet veel van, die kijkt met verwonderde ogen het zwijgende kringetje rond.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt hij eindelijk. ‘'t Lijkt wel of ieder woord een kwartje kost. Hebben jullie ruzie?’
‘Ik niet!’ zegt Jaap haastig.
‘En ik ook niet,’ zegt Leo bedaard.
‘Ruziemaken, dat is vrouwenwerk!’ bromt Jaap nog kwaad achteraan.
‘Zo'n aap van een jongen!’ foetert de Hertogin. ‘Wat verbeeldt hij zich wel?’
‘Ik maak ook geen ruzie,’ zegt Hanneke en licht haar bruin gezichtje van haar boek op, ‘maar als iemand me een vreemde indringster noemt, dan...’
‘Dat hèb ik niet gedaan!’ zegt Elly met trillende lippen, ‘Jij laat je maar wat wijsmaken door dat kind van De Graaf!’
Hanneke haalt haar schouders op. ‘Dat moet je me nog maar bewijzen, dat ze me wat heeft wijsgemaakt!’
‘Als jullie ons nu de hele geschiedenis eens vertelde,’ stelt Bert voor, ‘dan kunnen wij, mannen, naar recht en billijkheid oordelen.’
‘Mannen!’ schimpt snuivend de Hertogin.
‘Hou je mond!’ zegt Fiet-Fiet kwaad. Hij vindt alles veel te gewichtig om er doorheen te praten. Hij wil geen woordje missen.
‘Elly dan maar, die is de oudste,’ zegt Leo, die zijn zusje vooral niet wil voortrekken.
‘Ach nee,’ zegt Elly verdrietig, ‘laat Hans maar vertellen.’
| |
| |
‘Vooruit meisje, begin!’ commandeert Jaap.
Hanneke schuift haar boeken een eindje weg. ‘Eergisteren,’ vertelt ze, ‘liep ik een eindje met Meta de Graaf naar huis. We gaan wel eens een keer samen, ze is nogal aardig tegen me.’
‘'n Pot met stroop,’ bromt Bert zachtjes voor zich heen.
‘Geen opmerkingen ertussendoor!’ verbiedt Jaap, alsof hij voorzitter van een vergadering is.
‘Toen vroeg ze, of ik het leuk vond in Holland en of ik het prettig vond hier in huis. En ik zei: ja, want dat Elly en ik wel gezellig met mekaar konden opschieten, dat we al zo'n beetje vriendinnen waren geworden. En toen ze ze: “Nou, dat is dan zeker maar van jouw kant, want Elly is er niks op gebrand, dat je bij hen in huis bent gekomen. Laatst zei ze zo iets van - die vreemde indringster...” Nou, en dat heb ik dadelijk aan Elly gezegd, ik kan met zoiets nu eenmaal niet blijven rondlopen, al zei Meta natuurlijk, dat ik me mond moest houden.’
‘Maar waarom geloof je mij nu niet als ik je bezweer, dat ik zoiets natuurlijk nooit gezegd heb?’ vraagt Elly met trillende stem. ‘Is Meta dan nu al zo'n vriendin van je, dat je haar eerder gelooft dan mij?’
Hanneke priemt met een potlood nijdige gaten in de kaft van een schrift tot de punt afknapt. ‘Nee,’ zegt ze, ‘zo'n vriendin niet. Maar ik geloof nu eenmaal eerder dat je het wel gezegd hebt dan niet. Waarom zóu je me geen indringster vinden? Vroeger was jij hier meisje-alleen, vroeger had jij het kamertje, dat ik nu heb en...’
‘Maar dat heb ik toch vrijwillig gegeven omdat ik het prettig vond, dat jij een aardig kamertje hadt!’
Hanneke haalt haar schouders op. ‘En toch geloof
| |
| |
ik het,’ zegt ze koppig. Maar nu schieten opeens haar ogen vol tranen. Hakkelend van verdriet zegt ze: ‘En als jelui maar niet denken, dat ik blijf hier.. ergens waar ik te veel ben... waar ik... Oh!... Of het toch al niet erg genoeg is, zo ver van je vader en moeder vandaan te zijn! Maar ik heb ze geschreven, dat ik hier weg wil, naar andere mensen..’
‘Hans! Ben je niet wijs?’ Leo vliegt bijna over de tafel heen, zijn zwarte ogen fonkelen. Jaap en Bert praten allebei tegelijk, maar Elly huilt met haar gezicht in haar handen. ‘Dat valse kind!’ snikt ze. ‘En een paar dagen geleden schreef ze me nog.. in de aardrijkskundeles... op een strookje papier.. toen ik gezegd had, dat ik het zo leuk vond nu zoiets als een zusje te hebben... dat ik wel... niet wijs leek om zo'n vreemd kind een zusje te noemen...’ Een nieuwe snik breekt haar woorden af.
‘En heb je dat kostbare geschrift niet meer?’ vraagt Bert haastig.
Elly schudt het hoofd en probeert te bedaren. ‘En toch weet ik zeker, dat ik het niet verscheurd heb, 't was bij ongeluk in mijn aardrijkskundeboek blijven liggen. Gisteren of zo heb ik het nog gezien.’
‘Zoek dan nog eens goed,’ zegt Jaap, ‘maar houen jelui dan op met dat gegrien, want twee van die fonteinen, dat is om naar van te worden.’
Vanzelf is Elly weer gaan zoeken, al de boeken, die ze bij zich heeft, bladert ze door met zenuwachtige vingers en zij schudt de grote atlas met zoveel kracht, dat hij er angstig van kraakt. Zelfs Bert en Jaap en Leo zoeken mee, alleen Hanneke zit met haar vuisten onder haar kin strak voor zich uit te staren.
‘Zoeken, zoeken, zoeken!’ commandeert Jaap, of hij een troep soldaten aanvuurt.
| |
| |
Zoeken... Fiet-Fiet, die er aldoor met een zielig gezicht bij heeft gezeten en almaar zachtjes heeft gehuild omdat het kleine Vrouwtje en Hanneke huilen, spitst nu opeens zijn oren. Moet er gezocht worden, dan is hij erbij! En hij snuift met veel geraas en voortdurend staartzwaaiend langs de vloer, tussen al de beweeglijke voeten onder de tafel. Maar hij vindt niet anders dan een eindje touw. Toch maar meepakken. Hup! Met een sprongetje zit hij in zijn mand, touwtje in zijn bek. Zullen ze 't hem afpakken? Wacht, hij zal 't wegstoppen. Kussentje omhoog krabben, touwtje eronder moffelen, erop gaan zitten met een schijnheilig gezicht, of er niets gebeurd is. Weg touwtje! Maar Bert heeft gekeken. ‘Wat heeft die hond daar allemaal in zijn mand?’ - O wee, daar zijn ze al bij hem! Jaap sleurt hem uit zijn mandje en trekt het kussentje eruit.
‘Kijk toch eens,’ lacht Jaap, ‘wat een allegaartje! Een notaatje van de slager... En dit is een brok uit mijn sommenkladschrift... Wou je nog rekenen leren, ouwe Fiet? Een kapotgebeten zakje, een touwtje, een eindje franje...’
‘Daar is het!’ roept Elly opeens met een zenuwachtig gilletje en zij grist Jaap een papierstrookje af, gescheurd en vol tandenbeten.
Zij staan er allemaal omheen, terwijl Elly het voorzichtig gladstrijkt en het is heel stil. De potloodletters zijn een beetje uitgewist, maar het is toch nog duidelijk genoeg en Bert leest hardop: ‘Jij liever dan ik, hoor, ik zou je danken om in zo'n vreemd kind een soort zus te zien, je lijkt wel mal. Nou dag!! M.’ - ‘M, dat betekent zeker “mispunt”,’ zegt Bert er droogjes achter.
Niemand zegt meer wat. Elly heeft een kleur van
| |
| |
opwinding; met stralende ogen kijkt ze naar Hanneke. En die, terwijl een donker rood over haar bruin gezichtje trekt, buigt het hoofd in de armen en begint hartbrekend te snikken. ‘Had ik je nu maar geloofd!...’
‘Dat bedenk je wel wat laat,’ vindt Leo.
Maar Elly is al naast haar, de armen om haar heen.
‘Wat komt dat er nog opaan?’ zegt ze. ‘Nu is immers alles weer goed!’
‘Ben je dan echt niet kwaad meer, dat ik zo lelijk van je gedacht heb?’ hakkelt Hanneke en probeert met huilen op te houden. ‘O, dat afschuwelijke kind! Ik kijk haar nooit meer aan!’
‘En nu ga je toch niet bij ons weg, wel?’ vraagt Elly.
‘Natuurlijk niet! Dat vond ik immers juist zelf ook zo vreselijk!’
| |
| |
‘Komt dat zien! Komt dat zien! Hartroerende verzoening!’ schreeuwt Jaap spottend. ‘Aandoenlijk tafreel, nog nooit eerder vertoond! Toegang voor alle kinderen boven de drie!’ Maar Bert geeft hem een draai om zijn oren en vriendschappelijk boksend hollen ze om de tafel heen. En Hanneke moet nu lachen door haar snikken heen, wat allerlei gekke geluiden veroorzaakt.
Fiet-Fiet zit er hevig van te kwispelstaarten. ‘'k Zou me maar liever bedaard houen,’ bromt de Hertogin. ‘'t Is weer wat moois, dat je hebt uitgehaald!’
‘Wat wou je nou vertellen?’ zegt Fiet-Fiet terug, één oog schuin naar boven. ‘Wie heeft dat kostbare papiertje zo netjes bewaard? Ik! En wie heeft ervoor gezorgd, dat het net op het goeie ogenblik tevoorschijn kwam? Ik toch zeker? O zo!’
|
|