‘Wat 'n beest!’ denkt de Hertogin minachtend. ‘Wat 'n ontzettend dom en onnozel beest! Ze hoeven heus niet meer te vragen, of hij wat op zijn kerfstok heeft. Nee, dat zou ik er anders afbrengen. Ze zullen aan mij niets merken, al heb ik nog zoveel op mijn geweten.’
‘O Fiet-Fiet,’ dreigt Elly, ‘jij hebt wat uitgevoerd, ik zie het aan je. Zeg op, wat heb je stuk gebeten? Iets roods...’ peinst ze, met een pluis, die ze van Fiet-Fiet z'n neus geplukt heeft, tussen haar vingers. ‘Wat kan dat zijn?’ Fiet-Fiet ligt onbeweeglijk op de grond, de verraderlijke neus zo diep mogelijk weggestopt. Maar dan opeens, op heel andere toon, of ze een gezellig spelletje wil gaan spelen, roept Elly: ‘Zoek 't Fiet-Fiet! Zoek 't!’
Als een duveltje uit een doosje schiet Fiet-Fiet ineens recht overeind, zijn oren omhoog, zijn staart in de lucht. Wat is dat nu? Gaan ze ineens spelen? Doodstil wacht hij, met blinkende oogjes, klaar om weg te rennen.
‘Zoek 't!’ roept Elly nog eens.
En dan schiet Fiet-Fiet als een pijl uit de boog van haar weg, stuift met een vaart achter de zware gordijnplooien, zodat het gordijn slingert en zwaait, of de stormwind erdoorheen waait en komt, de gehavende pantoffel hoog in zijn bek beurend, triomfantelijk weer tevoorschijn.
Maar nu is het spelletje meteen uit ook. ‘Hier!’ roept Elly en vangt de zondaar met een handige greep. En voor Fiet-Fiet goed begrijpt wat er gebeurt, is het pantoffeltje niet meer tussen zijn tanden, maar danst het op zijn rug. Hij schreeuwt ervan.
‘Zo'n domoor als jij heb ik nog nooit gezien!’ snuift de Hertogin minachtend als zij weer rustig