een keer erg hoog sprong, want ik kon er haast niet meer bij, zo veel had ik er al afgebeten, toen viel ik juist in de schotel met melk, die de Vrouw daar voor me had klaar gezet. Ik schrok me dood, dat snap je. De schotel kapot, de melk over de vloer en ikzelf zat helemaal onder de melk. En net toen ik bezig was mezelf schoon te likken kwam de Baas binnen. Nou, toen heeft er wat gezwaaid, hoor!’
‘Je hebt je zeker laten slaan,’ zegt de Hertogin minachtend.
‘Ja,’ zucht Fiet-Fiet, ‘met een ouwe slof. Ik heb moord en brand geschreeuwd.’
‘Ze zouden het met mij niet moeten proberen,’ zegt de Hertogin en haar snorharen staan recht overeind, ‘ik zou mijn nagels laten zien, dat beloof ik je.’
Fiet-Fiet zegt niets en kijkt eens naar zijn afgesleten nageltjes. Wat kan je daar nou mee doen? Alleen graven in de tuin immers! En bovendien, die klappen had hij toen toch eerlijk verdiend eigenlijk, na het kwaad, dat hij gedaan had. Nou ja, maar niks meer zeggen, dat begreep ze toch niet, die malle Hertogin, die altijd dacht, dat zij gelijk had.
Er komt een gerommel en geknetter uit de haard en het vuur zakt wat naar beneden; de Hertogin gluurt eens over de rand van de schoorsteenmantel heen.
‘Heb ik je niet gezegd, dat het uit zal gaan en dat we straks kou zullen lijden?’ spreekt ze met sombere stem.
‘Hier is het nog lekker warm,’ zegt Fiet-Fiet en schurkt zich tevreden.
Het is even stil, geen ander geluid dan het langzame tikken van de hangklok.