harde mauw en hup, daar was nummer twee, heel zielig nat, maar met echte heeeeeele kleine nageltjes, die zich al begerig uitstrekten naar een plaats op de wereld. Die had hij dan nu, op de tour de France.
Mama begon onmiddellijk aan hem te redderen, likte hem schoon en knaagde vaardig het steeltje door, waaraan dit nieuwe leventje was gegroeid. Weer een zwarte, zeiden we. Weet je niks anders? Ze ging een beetje liggen uitrusten en dadelijk kwamen de twee zwarte jongen aan haar buik zoeken, alsof ze een handleiding hadden meegekregen. Ze vonden ieder een bronnetje waar ze zich luid smakkend aan laafden.
En ondertussen, zonder dit bedrijf noemenswaard te storen, kwam nummer drie.
Weer een zwarte.
Ziezo, zei onze poes. Dat was het dan. Hè, hè, geef me eens een schoteltje melk. En je begrijpt zeker wel, dat ik hier blijf en niet in dat berghok ga.
Vannacht mag je hier blijven; morgen ga je met de hele klas in het berghok, zei ik. Maar intussen... ik vind, dat je heel lieve kindertjes hebt. En je krijgt ze zo makkelijk. Je behoeft niet naar een kliniek, je hebt geen dokter nodig, geen vroedvrouw, geen zuster met ooievaartje, geen luiers, navelbandjes, sluitlakens, burgerlijke stand, kaartjes, bloemen, bonbons, corsetten, gymnastiek, weegtabellen...
Schei uit, zei de poes geringschattend, dat gedoe bij jullie is gewoon gedegenereerd. Eerst lopen jullie negen maanden lang te sjemmelemeimelen,