De wereld
Je moet kinderen nooit voorliegen en je moet kinderen nooit uitlachen. O, wat doe ik m'n best om me d'r an te houden. Maar wat weten we precies van de voorstellingen, die zo'n driejarig jongetje zich maakt bij alles wat je zegt, alles wat je belooft, alles wat je zo terloops opmerkt.
Kijk's! De trein komt binnen! zeg ik tegen hem. Wij wonen vlak bij een minuscuul stationnetje, waar een electrische trein langs raast en er soms genadig stopt. Kijk! De trein komt binnen.
Hij laat verschrikt zijn krentenbol vallen en klampt zich aan me vast met ogen vol verrukte verbazing. En pas als de trein piepend stopt, begrijp ik het. Hij dacht dat de trein door de ruiten heen in de kamer zou denderen. Dit is natuurlijk een grote teleurstelling en maar een heel klein beetje een opluchting. Ha ha lach ik en hij kijkt me pijnlijk getroffen aan. Zie je wel, 't mens is toch een oplichtster, denkt hij. En hij heeft gelijk. Precies zoals laatst, toen hij naast me dribbelde en ik aldoor riep: Schiet op, we moeten de trein halen. Toen meende hij ook, dat we met de trein, ingepakt, huiswaarts zouden keren.
Zonder het te willen bedrieg ik hem dus telkens een klein beetje, omdat hij nog maar zo'n droevig eindje gevorderd is in de taal en nog geen beeldspraak gewend is. En beeldspraak komt nu eenmaal vaker voor dan u denkt.
Ga maar niet naar pappa, zeg ik. Pappa heeft nou zoveel aan z'n hoofd... Maar heel nieuwsgierig