Winterkoninkjes
Ik zit voor het raam en ik heb mijn bril opgezet om vogels waar te nemen.
Daar heb ik me altijd zo vreselijk op verheugd. Ik heb aldoor gedacht: En als ik eenmaal buiten woon, ga ik vogels waarnemen. Ik heb een boekje: ‘Wat vliegt daar?’ heet het, en daar staan ze allemaal in, de inheemse vogels.
In de krant stond gisteren weer zo'n stukje van een vogelkenner. U weet wel... Lenteboden staat er boven. En dat gaat dan in de trant van: ‘Al een week of wat horen wij 's ochtends in de tuin het charmant tiktik ieoe ieoe van het winterkoninkje...’ Ofschoon... was het werkelijk tik tik ieoe ieoe? Ik weet het niet meer, ik moet er eigenlijk de krant weer even bijhalen, maar die ligt waarschijnlijk al in het gootsteenkastje.
Maar goed, zoiets was het dan toch wel en dan gaat het verder: ‘terwijl roodborst en pimpelmees niet achterblijven in het luidruchtig concert van onze gevederde vriendjes, nu de natuur aarzelend ontwaakt...’
Zo'n stukje was het en ik vind dit soort stukjes heerlijk.
Ik verwachtte dus, eerlijk gezegd, dat de roodborsten en pimpelmezen en boomkruipers in groten getale bij mij binnen zouden komen vliegen, bedelend om stukjes brood, nu ik buiten woon. Maar er gebeurt tot nog toe niets. En toch zit ik hier nu al van half tien tot half een, met m'n bril op. En alles wat ik gezien heb was een oude vim-