Ja, en ons moeten haasten, bah... zegt mijn man. En even later, bij de pudding, zeg ik: Stel je voor, dan zouden we nu in die tram zitten.
Of staan, zegt hij huiverend.
Om acht uur duiken we in onze stoelen met een boek. Stel je voor, zeg ik dan geeuwerig: Als we gegaan waren, stonden we nou te dringen in die nare garderobe. Jakkes ja, knikt hij.
We leggen onze benen op een stoel en we vallen in slaap. Om half tien worden we wakker.
Nu is het pauze! zeggen we triomfantelijk tegen elkaar. Stel je voor, dat we gegaan waren. Dan hadden we misschien de dames Wezelman nog tegen het lijf gelopen.
Om elf uur zeggen we vergenoegd: Moet je ook niet uitvlakken: dat gevecht om je jas, en dan nog in die tram terug!
Ziet u, zó geniet men het meest van thuis zijn. En ik geloof, dat de ware zin van toneelstukken, concerten en tentoonstellingen daarin ligt, dat het zo prettig is als je er niet heen hoeft.
Waarschijnlijk worden we steeds ergere huismussen. Waarschijnlijk blijven we iedere avond thuis met de kat op schoot en de koffie op een pitje. Tot onze dood toe. Maar ik zal altijd de critieken blijven voorlezen en we zullen zeggen: Hè, hè, daar hoeven we dus niet naar toe. En we zullen heerlijk thuiszitten.
Totdat Magere Hein ons komt halen. En dan moeten we wel uit huis. Dan zullen we ons verweren door te zeggen: We hadden zo'n slechte recensie over u gelezen.
Maar het zal ons niet baten.