chitect had een opzichter en de aannemer ook en de schoonheidscommissie ook en wij zelf hadden een opzichter en al die andere opzichters hadden ook weer opzichters aangesteld.
Wanneer ik er kwam kijken, stond er een opzichter.
Goeiemorgen... zei ik dan opgewekt.
Mô, zei hij somber.
Vlot het nogal? vroeg ik dan vrolijk.
Hij nam de pijp uit z'n mond en zei: Dat wordt niks hier. Zeg u maar gerust aan Van Duuren dat het zo niks wordt.
Wie is Van Duuren, dacht ik dan, maar ik durfde 't hem niet te vragen, omdat hij toch al zo boos keek.
De volgende dag kwam ik weer. Dan stond er een ander, ook met laarzen en een bontkraagje. Eentje, die ronduit lachte toen ik vroeg hoe het er mee stond.
Pha, zei hij. Mooie boel. Als u Krophals niet waarschuwt, nou dan staat het werk volgende week voor goed stil.
Krophals... Ik probeerde me te herinneren of ooit de naam Krophals was gevallen in mijn omgeving. En de volgende dag vroeg ik aan de volgende opzichter: Bent u meneer Krophals?
Nooit van gehoord, zei hij. Ik ben hier de opzichter. Maar als u Dufzwager te pakken kan krijgen dan moet u zeggen dat het hier hopeloos en faliekant verkeerd gaat!
Waar is Dufzwager dan? vroeg ik treurig. Waar kan ik die man dan bereiken?
Vraag u mijn wat... zei hij. Die Dufzwager had