en van glas en van plastic en van witte betegelde muren en vloeren en van steriele plastic ontbijtbarkrukken.
Toen de vier weken om waren, zei de architect: Nou, en?
Ik haalde mijn opschrijfboekje te voorschijn. Het stond vol onooglijke krabbels. Broodmes aan touw! stond er. En met drie uitroeptekens: Pakje wasmiddel in kastje, dat er uit schiet en weer terugschiet!! Plankje in badkamer, dat er uit schiet en weer terugschiet! Rijtje pannen, dat uitschiet en weer terugschiet. Het leek meer op een scenario voor een wildwest film, met al dat schieten en terugschieten.
En daar tussen in stond er plotseling: Ik ben niet meer met u alleen, en op de peluw is er geen, o lieveling... Maar dat was een stuk gedicht, dat ik ergens had gelezen en haastig had neergeschreven om het niet te vergeten, en het sloeg dus niet op de broodplank. Die regels leken me overigens het meest functionele van de hele aantekeningenschat.
Nou, en? zei de architect.
Hm... zei ik. Uit al die krabbels kon ik niets zinnigs meer opmaken.
Ik probeerde uit mijn geheugen al die dingen te peuren, waar ik zo enthousiast van geworden was. Ik zag die witte keukens voor me, met hun opklapbare, inschuifbare, uittrekbare, uitschietende en terugschietende toestanden. En de badkamers met hun tegels en ingebouwde haarwasbakken en scheerkwastlaatjes en tandpastahangers. Al dat witte, al dat witte, al dat glanzende... Ik