samen kijken. Hij ging op een graspol zitten en keek om zich heen. Hij was blijkbaar bezig het huis neer te zetten in gedachten.
Waar wilt u 't liefst werken? vroeg hij, en hij strekte uitnodigend zijn hand over de klei. En waar wil uw man 't liefst werken? En waar wilt u slapen? Daar? Hij wees op een bos brandnetels. Het doet er niet zo veel toe... zei ik, eh... er moeten natuurlijk wel muren omheen zijn.
Hij kreeg iets starends en iets devoots in zijn blik. Goeie help, dacht ik, het zal toch niet een gothische cathedraal worden?
Maar even later werd hij heel zakelijk: Eerst even dit zei hij: Ik kan dit niet zó maar doen. Ik zal u eerst beter moeten leren kennen. Een ontwerp van een huis moet zoveel mogelijk stroken met de persoonlijkheid van de bewoners, dat spreekt toch vanzelf. Hoe kan ik een huis tekenen, als ik niet weet hoe u denkt, voelt, lacht, schreit, als ik niet weet hoe uw houding is ten opzichte van de samenleving. Hoe uw politieke gezindheid is... O, dat kan ik u zo vertellen, zei ik.
Nee, nee, zei hij afwerend. Niet vertellen. Dat is niet voldoende. Meemaken!
En zo kwam het dat de architect het volgend halfjaar voortdurend bij ons over de vloer kwam. Op de meest onverwachte momenten kwam hij binnen. Meestal als ik net midden in een lange geeuw was. Hij kwam binnen en sloeg ons gade. Vaak bleef hij de hele dag en keek toe als ik in kasten rommelde en bleef naast me zitten wanneer ik mijn nagels lakte.
En allengs vergezelde hij ons wanneer we uitgin-