paar stappen achteruit deed.
‘Kom naast me zitten, Liefje,’ zei Mimander en hij wees op de troon
naast de zijne.
‘Ik eh... ik moet naar huis,’ stamelde Liefje. Ze was bang. Ze wilde
niet trouwen met een groenharig koninkje. Ze wou weglopen, maar Mimander hield
haar hand vast en zei: ‘Natuurlijk mag je gaan, maar eerst zal mijn volk voor
je neuriën.’
Hij hief zijn staf en daar begon het volkje te zoemen. Het was een
wijsje dat als een warme golf over je heen spoelde, dat bedwelmde als
meidoorngeur. Het maakte dat je alles vergat, dat je slaperig werd en willoos.
Het was zoet en wonderbaarlijk. ‘Wil je met me trouwen?’ vroeg Mimander. ‘Kom
dan... kom!’
Bijna was Liefje in de eierschaal neergezonken, maar ze dacht nog
net op tijd aan haar huis, haar ouders en haar broertje. En ze rukte zich los
en holde naar de liftdeur.
‘Wacht even op mijn toespraak,’ riep de mol achter haar, maar Liefje
sprong de lift in, drukte op de knop en steeg pijlsnel omhoog, pijlsnel omhoog
naar haar eigen huis. Het duurde heel lang voor ze er was, maar eindelijk
stopte de lift en ze stond voor haar eigen flatdeur en alles was weer gewoon.
Liefje vertelde aan niemand wat er was gebeurd, maar ze kon het neurievolkje
niet vergeten. Ze verlangde vreselijk naar het neuriën en de volgende morgen
ging ze opnieuw heel vroeg in de lift. Ze kwam weer in het bos bij het
neurievolk en weer vroeg Mimander haar ten huwelijk. Maar net op tijd rukte ze
zich los en zo ging het iedere