op. Hij gaat vliegen, zeiden ze tegen elkaar, hij gaat naar de top van de kerktoren vliegen, naar die andere haan daarboven. Kokkelu zette zijn borst vooruit, nam een klein aanloopje en vloog. Hij spande zich heel erg in, hij vloog inderdaad veel hoger, dan hij eigenlijk kon en hij kwam terecht op het dak van het lage schuurtje vlak bij de boerderij.
Daar zat hij te hijgen, maar hij was zo bek-af, dat hij geen kukeleku meer kon uitbrengen. Nu nog eenmaal flink inspannen, dacht hij, dan vlieg ik helemaal tot aan de top van de kerktoren.
Maar ach, toen Kokkelu weer ging vliegen, toen kon hij niet meer. Hij tuimelde naar beneden, hij kwam in de regenton terecht en knapte twee van zijn mooie staartveren. Gelukkig kwam de boer juist voorbij, die hem uit de regenton haalde, anders zou Kokkelu nog verdronken zijn ook. Met geknakte staartveren kwam hij bij de kippen aan, die hem verwonderd aankeken.
Nou, zei Kokkelu, jullie hebt het zeker niet gezien, he? Ik ben er geweest hoor! Daar helemaal boven op de kerktoren ben ik geweest en ik heb gezegd: Jij lelijke opschepper!
En toen, vroegen de kippen ademloos.
Toen heb ik hem een klap gegeven, en hij gaf een klap terug en toen zijn we gaan vechten, zei Kokkelu. Daarom ben ik twee van mijn staartveren kwijt, maar dat geeft niet, dat groeit wel weer aan. En ik heb het gewonnen, die haan daarboven is weg, hij is er niet meer.
En hoe komt u zo nat? vroeg een van de kippen.
Wel, zei Kokkelu, het regent daarboven altijd, begrijp je dat niet? Het giet daar!
De kippen keken allemaal naar boven en het eerste, wat ze zagen, was de haan op de kerktoren. Maar ze