kaas is. Maak je gereed, moeder, kinderen, we gaan op de muizetrek.
Nu, ze hadden niet veel mee te nemen, behalve hun staarten en die hadden ze altijd bij zich. En daar trok de familie Piepert, eenendertig muizen, groot en klein, het huisje Plaszicht uit. Snorresjoerd stak zijn staart in het water en toen in de lucht, om te voelen, hoe de wind was. Toen trokken ze naar het noorden. 't Viel niet mee voor muizen om van een warme zolder het veld in te trekken. De kleine Mietje kreeg het vreselijk koud en piepte. Ze kwamen een veldmuizenfamilie tegen: Hallo, komen jullie gezellig in ons hol? Maar vader Piepert riep terug: Dank je, goede vrienden, wij zijn zoldemuizen en willen kaas. En vriendelijk wuivend liepen ze verder.
't Werd donker en het werd koud en guur. De allerkleinste muizen riepen: Vader, moeder we kunnen niet meer. En vader Piepert zei met tranen in zijn ogen: Nog even, kinderen, nog even, we zijn bijna bij het noorden.
En toen, opeens stond daar een grote boerenschuur. Ze trippelden alle eenendertig naar binnen en vonden daar een trap naar de vliering. Op die vliering lag stro en er lag graan en vader Piepert zei: Nu, kaas is hier weliswaar niet, maar er is in elk geval eten. Och, wat waren ze blij en wat aten ze veel. Ze zijn van plan om de hele winter op de vliering van die schuur te blijven, en in 't voorjaar dan gaat de familie Piepert weer terug naar het zomerverblijf. Het huisje met kaas, aan de plas.