Tante Tuimleaar verdwaalde
Tante Tuimelaar was een dikke duif. Ze woonde in de duiventil bij meneer Onderman op het platje.
De hele duivenfamilie keek erg tegen haar op, want zij kon dingen, die de anderen niet konden. Ze kon helemaal uit zich zelf de weg naar huis terug vinden, al was ze nog zo'n eind weg. De jonge duifjes in de til, kinderen van nicht Klazina Dof, zeiden tegen haar: Tante Tuimelaar, vertelt u eens, hoe gaat het eigenlijk, zo'n reis van u.
Wel kinderen, zei tante, kijk, dat gaat zó. Ik word in een mandje gedaan, he, en dan kom ik in de trein en dan rijden we heel ver weg, ergens naar Afrika of naar Groningen of nog verder.
Nee toch, zeiden de kleine duifjes.
Ja, luister nu, en dan kom ik daar bij mensen aan, die doen een ring om mijn poot met een kokertje en daarin zit een briefje, een Belangrijk Briefje, en dat moet ik dan terugbrengen bij meneer Onderman hier. Nou en dat doe ik dan.
Maar tante, hoe weet u dan zomaar de weg terug?
Tja, zei tante, dat weet ik niet precies, ik vlieg maar, het gaat vanzelf.
Och, och, zeiden de kleine duifjes, als we dat ook eens konden leren.
Tante Tuimelaar ging trots op de til zitten en riep: Roekoe, Roekoe!
Dat is mijn beste duif, zei meneer Onderman tegen zijn neefje beneden in de tuin. Zie je haar zitten? Ze vindt altijd de weg terug.