Nu was de opperhofkapper altijd een heel geduldig man geweest, een echte goeiige beschaafde man, maar toen dit gebeurde, werd hij voor 't eerst in zijn leven driftig. Hij nam een grote schaar en, voor hij wist wat hij deed, had hij de staart van de keizer pardoes afgeknipt.
Daar stond hij met in zijn ene hand de schaar en in zijn andere hand de staart. De keizer was zo verbluft, dat hij geen woord kon uitbrengen. En wat deed de kapper? Hij zag het raam openstaan, sprong eruit, in een bloeiende amandelboom en liet zich langs de stam naar beneden glijden. Toen maakte hij dat hij wegkwam en liep, zo hard hij maar lopen kon, de paleistuin uit en de stad uit.
Onderwijl zat die arme keizer nog versuft naar zijn staart te kijken, die daar op de grond lag. Hij keek in de spiegel en bulderde: Die ellendeling van een opperhofkapper. Ik zal hem laten ophangen aan de hoogste boom, ik zal hem laten onthoofden.
Maar daar werd aan de deur geklopt en daar stonden ineens de hofdienaren om voor de keizer te buigen.
Wat moest de keizer doen? Hij wilde niet zeggen, dat hij de kapper met havermout had gegooid, hij schaamde zich een beetje. En toen de hofdienaren voor hem gingen staan en weer zeiden Kwing Ping Pu, toen zei de keizer nors: Ik heb geen staart meer. Ik wil geen staart meer hebben. Staarten zijn van nu af aan uit de mode. Knippen jullie je staart ook onmiddellijk af. Nu, de hofdienaren waren heel verbaasd. Maar wat konden ze doen? Ze knipten hun staarten af en vertelden aan iedereen dat staarten uit de mode waren.
En van die tijd af heeft geen enkele Chinees meer een staart. En de arme opperhofkapper is in een andere stad gaan wonen en daar melkboer geworden. Want er was voor hem toch geen werk meer, toen er geen staarten meer te vlechten waren.