| |
| |
| |
Poes Minetje telefoneert
Spreek ik met poes Mies? Hallo...
Ja Mies, je spreekt met nicht Minetje.
Ik dacht vandaag: Kom! dacht ik zo,
ik bel eens op. Hoe gaat het met je?
Heb jij ook poezekinders, nicht?
O ja? en kunnen ze al lopen?
O, hebben ze hun oogjes dicht?
Mijn kinders hebben ze al open.
Was jij ze ook af, met je tong?
Ik ook, ik doe het nooit met water.
Wat zeg je? Och, ze zijn nog jong,
ze worden heus wel zindelijk, later.
En Mies, heb jij een goede baas?
En ook een goeie Vrouw getroffen?
Wat zeg je? krijg je leverkaas?
En melk met room? Dat noem ik boffen!
Mijn Vrouw is ook heel goed voor mij.
We krijgen brood, alleen voor katten,
en soms een haringkop erbij,
'k hoef eigenlijk nooit iets te jatten.
Ja, 'k doe het wel eens, voor de sport,
zo'n lekker visje zonder graten
dat pik ik stiekem van een bord,
als poes kun je zo iets niet laten.
En gisteren, moet je horen, nicht!
Wij hebben een kanarie hangen.
Ja, in een kooi, die kooi is dicht
maar toch had ik 'm háást gevangen.
Ik sprong zo bovenop die kooi,
| |
| |
dat beest aan 't piepen zeg! Verbazend!
Maar toen, en dat was niet zo mooi:
toen kwam de Vrouw en die was razend!
Ik kreeg een klap. Ze zei: Minet,
kanaries zijn niet om te eten.
Ik kroop maar onder het buffet,
daar heb ik drie kwartier gezeten.
Maar toch is 't gek, he, van de Vrouw...
Als ik een muis vang, zegt ze: Knap hoor!
Dat mag dus wel, begrijp jij dat nou?
Ik ben een boon, als ik het snap hoor!
Nu krijg ik kramp, ja, in mijn poot,
niet erg, hoor, nee, 't is maar een beetje.
Mijn oudste kind is al zo groot:
| |
| |
hij wast zijn eigen staart al, weet je!
Dag nicht Mies, daar komt de Vrouw,
ze mag het eigenlijk niet weten...
Tot ziens en 't beste hoor, miauw!
Tot kijk maar weer en smaaklijk eten.
| |
| |
Hij zat van angst te beven
en dacht: Dit kost mijn leven.
O, moeder, hoe kom ik eruit!
Hij hield het niet uit, de stakker
en zagen, dat er iets liep.
Ze renden achter elkander,
ze renden achter de muis,
ze liepen van klis-klas-klander
helemaal rondom het huis.
Het muisje liep te hijgen,
totdat hij niet meer kon.
Tóch zouden ze hem niet krijgen:
| |
| |
Hij kroop in de regenton.
Daar bleef hij zitten soezen
Maar 's morgens om half zeven,
Ze schreeuwden: Miauw, miauw!
Ze liepen met roze neuzen
achter de vrouw in het huis,
daar kregen ze brood met reuzel
Het muisje stak zijn tenen
voorzichtig buiten de ton
de poezen waren verdwenen,
Hij ging naar zijn muizenfamielje,
zij waren zó bang geweest!
Hij kreeg er rijst met vanielje
en allemaal vierden ze feest.
|
|