| |
| |
| |
| |
Vijfde Hoofdstuk.
Nieuwe vriendschap.
Het was het laatste halve uurtje voor 't naar bed gaan. Onder de hooge linden op den kerkheuvel joelde en tierde een vroolijke schaar, waaronder de beide jongsten uit de pastorie. ‘Flip kom hier, doe ook mee!’ riep Fietje uit den kring tot den jongen, die van ‘Schoonzicht’ uit 't spel zat gade te slaan.
‘Och neen! 'k Heb 't land,’ was 't gemelijke antwoord. Flip, die geen zin had om mee te spelen, dat was iets ongehoords. Eén oogenblik stond Fietje beteuterd - maar toen - op eens ging er 't slimme, kleine ding een
| |
| |
licht op. ‘Je bent uit je hum omdat Beb jou telkens in den steek laat voor Rompersburgen, beken het maar jongetje,’ riep ze, met een aanmoedigend rukje aan de lange, uit den boom bengelende beenen.
‘Fie, Fie,’ werd er van alle kanten geschreeuwd, ‘kom nu hier; we gaan kat en muis doen!’ Tot haar geluk gaf ze dadelijk aan de oproeping gehoor, anders zou broer Flip haar bepaald op onzachte manier onder 't oog hebben gebracht, hoe onplezierig 't is als je aan je beenen wordt getrokken. Ja, Fie had den spijker op den kop geslagen; Flip vond het vervelend, dat Beb hem in den laatsten tijd zoo verwaarloosde voor haar nieuwe vriendin, die hij daarom niet kon uitstaan. De jongen miste zijn kameraadje overal en daar Beb meestal voor hen beiden plannen en grappen bedacht, 't hoofdaandeel in de uitvoering aan hem overlatend, wist hij nu geen raad met zichzelf en begon zelfs te vinden, dat de vacantie lang genoeg had geduurd. Als hij Beb zijn nood klaagde, lachte ze hem echter
| |
| |
hartelijk uit, maar toch kon ze niet velen, dat Flip zich nu meer met Fietje bemoeide. Dat was echt iets voor Beb: zij moest bij allen No. 1 zijn, maar o wee, wanneer ze zich verbeeldde, dat men haar achterstelde, dan was Holland in last en vielen er soms heftige tooneelen voor. Ze hadden thuis in den laatsten tijd op allerlei manieren veel met Beb te stellen. De omgang met 't verwende freuletje, dat alles kon krijgen, wat haar hartje begeerde, werkte niet gunstig op haar tevredenheid in de eerste plaats. Op alles had ze wat aan te merken: de jurken waren niet mooi genoeg, de dagelijksche kost smaakte haar niet meer. Frieda kon haar niets naar den zin doen en moest menig onverdiend verwijt aanhooren, waarover ze in stilte veel verdriet had. Ook voor Vader kon 't niet verborgen blijven, dat er wat aan haperde, hoewel Beb zich in zijn bijzijn zooveel mogelijk inbond, en menigmaal bracht hij haar met een ernstig woordje of een grapje 't ongerijmde van haar aanmerkingen onder 't oog.
| |
| |
't Grootste deel van den dag was Beb tegenwoordig op Rompersburgen te vinden, waar ze geheel als gelijke van Freule Dorothy werd beschouwd en onwillekeurig begon ze nu ook hare airs aan te nemen. Voor Mevrouw Seymour, een wereldsche, gemakzuchtige dame, die zich slechts op enkele uren van den dag met haar kind bemoeide, had ze een ware vereering opgevat; ze bewonderde haar schoonheid en vond haar kwijnende manieren 't toppunt van voornaamheid. Wat een verschil tusschen Dorothy's Mama en Bebs eenvoudige, altijd bezige, oudste zuster! En toch benijdde Beb haar vriendinnetje met haar gansche hart!
Het vroolijke spel onder de linden was nog aan den gang, toen Beb met vliegende haren en schitterende oogen om den hoek van 't kerkje kwam aanhollen. Ze sloeg geen acht op de kinderen, die voor haar op zij stoven en hoorde de minder vleiende uitroepen niet, waarmee ze werd begroet.
‘Daar heb je Beb van Dominee! Nou
| |
| |
zeg, die is tegenwoordig ook te grootsch om met ons mee te doen! Ze verbeeldt zich heel wat nou ze zoo dikke vrienden met de “freule” is. 't Zou ook wat! Wij hebben der niet noodig, hoor!’
Toen Beb ‘Schoonzicht’ passeerde, liet Flip zich, plof, als een rijpe appel uit den boom voor haar voeten vallen. 't Meisje gaf een gil van schrik. ‘Nare jongen! Mijn hart staat er bijna stil van!’
‘Je hebt echte juffersmaniertjes gekregen; vroeger maalde je daar zooveel niet om!’ En toen plotseling, met een vuurroode kleur van drift: ‘'k Wou dat die vriendin van jou stilletjes in Engeland was gebleven! Daar zat ze goed!’
‘Ik niet! Maar jij bent jaloersch, dàt is het!’
‘Nietis!’
‘Jawel, je wilt mij voor jou alleen houden!’
‘Dat denk je maar; 'k kan je missen als - als kiespijn! Voor mijn part ga je heelemaal op Rompersburgen wonen!’
‘Nou en misschien doe ik dat ook nog
| |
| |
wel eens; 'k bedank er voor thuis altijd als een klein kind te worden behandeld! Op 't kasteel zijn ze heel anders tegen me!’ riep Beb met een beslist knikje tegen den onbeleefden broer, die languit onder den boom bleef liggen, en liep toen verder.
‘Zeg, wanneer ga je? 'k Zou mijn koffer maar vast pakken,’ schreeuwde hij haar na, maar Beb gunde hem niet het genoegen haar kwaad te maken; ze ging recht toe recht aan naar huis en holde dadelijk naar de groote bovenkamer, die ze met Frieda en Fietje deelde. 't Was een doodeenvoudig vertrek, waar enkel een karpetje op den geverfden vloer lag; de gordijnen waren verschoten, evenals het behangsel en meer dan het hoognoodige was er niet te vinden. Vroeger was Beb, evenals de zusjes, heel trotsch geweest op deze kamer, de grootste van 't gansche huis, maar sedert ze Dorothy's smaakvol ingerichte slaapkamer met aangrenzend boudoir gezien had, kon zelfs de angstvallige netheid en frischheid, waarmee Frieda dit vertrek in orde hield,
| |
| |
haar niet meer bekoren. Ze vond het er stijf en smakeloos en liet niet na er in Frieda's bijzijn stekelige aanmerkingen over te maken, terwijl ze de grof gehaakte kleedjes, die Fietje met veel inspanning vervaardigd had tot versiering, op een goeden dag zonder complimenten wegstopte; zulke leelijke dingen kon ze niet zien, zei Beb. Nu had Vader ze op de studeerkamer; hij zag niet 't minder fijne van 't werk, doch waardeerde 't geduld, waarmee de kleine meid steekje voor steekje gehaakt had, en verklaarde tot Fietjes groote voldoening er wat blijde mede te zijn.
Beb en Fie hadden elk de helft van een kastje in gebruik, dat ze zelf netjes moesten houden. De onderste planken waren altijd onberispelijk, maar de bovenste - Bebs afdeeling, - nu, die zagen er uit alsof er pas een aardbeving had plaats gehad. Alles lag door elkaar en 't gevolg hiervan was, dat Beb dubbel zooveel tijd noodig had om wat te vinden als haar zusje. Ook nu stond ze wanhopig in den rommel te grabbelen en haalde haar goed er
| |
| |
ten slotte bij handenvol uit, waarna ze het op haar bed wierp. - Tot overmaat van ramp viel er een doos met lintjes en prulletjes open op den vloer.
Juist kwam Fietje binnen. ‘Hè Beb, waarom deedt je zooeven niet mee?’ begon ze en toen met een blik op 't bed: ‘lieve tijd, wat een zootje! Wat voer je uit?’
‘'k Zoek de ceintuur van mijn beste jurk! Waar kàn het ding gebleven zijn?’
‘Van je beste jurk? De roze meen je? En die heb je laatst immers bedorven door er bessensap op te morsen!’
Beb trok een verdrietig gezicht. ‘Dat 's waar ook, hoe vervelend! Maar de jouwe is nog netjes, hè Fie? Toe, mag ik die van je leenen? Je moet weten, dat Dory overmorgen een echt Engelsche “tea-party” geeft,’ vertelde Beb, pronkend met 't opgevangen vreemde woord! ‘Een vriendin van haar Mama is hier met twee meisjes in de buurt komen wonen - op “Nieuweroord” je weet wel, dat buiten tusschen Zuiderhout en Noordwoud; nu, die heeft ze
| |
| |
gevraagd en ons beiden ook!’
‘Mij?’ vroeg Fietje, wie nog nooit de eer van een uitnoodiging naar Rompersburgen te beurt was gevallen. ‘Maar Beb, als jij mijn ceintuur leent, wat moet ik dan aandoen?’
‘Wel, je geruite jurk; ik wou mijn witte aantrekken!’
‘Ik de mijne ook,’ zei Fietje beslist, vast besloten nu eens niet toe te zullen geven.
Met Frieda werd 's avonds de toiletvraag nog nader besproken en die handige oudste zuster wist waarlijk nog een mooi ceintuurtje voor Beb uit een lapje zijde te tooveren, zoodat beide tevreden werden gesteld. De witte jurken werden den volgenden dag gauw gewasschen door Kee en Frieda streek ze zoo keurig, dat het een lust was.
‘'t Lijkt wel alsof jullie naar een bal moeten,’ zei Marten, toen de meisjes op den bewusten middag gekleed en gereed beneden kwamen om zich door de verzamelde huisgenooten te laten bewonderen; ‘je ziet er piekfijn uit, hoor!’
| |
| |
‘Jongens ja, ik ben trotsch op mijn dochters,’ verklaarde Vader, haar met kritischen blik bekijkend; ‘'t zal mij eens benieuwen, hoe die mooie, schoone jurken er zullen uitzien als jullie thuiskomen,’ voegde hij er lachend bij.
‘Daar is de wasch goed voor,’ riep Frieda uit, die nog hier een plooiseltje en daar een strikje had goed te trekken, voordat ze in haar oogen klaar waren om te gaan. Jopie stond met de handen op den rug voor het tweetal en vond de mooie jurken minder belangrijk dan de belofte der zusjes om lekkers voor hem te bewaren. Flip was de eenige, die net deed alsof 't hem niet aanging; achter een boek verscholen zat hij in de vensterbank en zei boe noch ba. Die Beb! Hoe kon ze nu zóó vergeten, dat ze beloofd had vanmiddag met hem te voetballen op de wei! - Maar neen - natuurlijk ook - Dory ging weer voor! Een ‘theepartijtje’, hè wat flauw! Vroeger zou Beb er ook den neus voor hebben opgehaald! ‘Gebruikt u suiker en
| |
| |
melk? Wilt u er ook een koekje bij?’ Flip stak zijn tong uit achter zijn boek. ‘Laffe kost, hoor!’
Beb had erge haast om weg te komen. Ze zei ieder holderdebolder goedendag, keek heel even naar Flip, die echter zoogenaamd bleef doorlezen en was al buiten de deur, voordat Fietje, die 't afscheidnemen veel plechtiger opvatte, de ronde had gedaan. De tocht naar 't kasteel was een gebeurtenis van belang in Fietjes leventje; ze zoende Vader en Frieda alsof ze een groote reis ging ondernemen; zelfs Marten en Jopie kregen een beurt, maar Flip, die vond, dat een echte jongen zich vóór alles onverschillig moest toonen, liep weg zoo gauw het aan hem toekwam.
‘Eindelijk,’ zuchtte Beb, toen ze met haar beiden 't hekje uit waren; ‘kind, stel je toch niet zoo aan, je komt straks al weer terug!’ Maar Fietje liet zich niet van haar stuk brengen en wuifde, wuifde, net zoo lang als ze maar een puntje van Vaders en Frieda's zakdoeken kon onderscheiden. Ze vond 't wel heerlijk op
| |
| |
visite te gaan, maar voelde zich toch wat beklemd bij de gedachte aan al de pracht, die haar straks zou omringen. Beb deed natuurlijk alsof dat alles voor haar niets bijzonders meer was en gaf den heelen weg over vermaningen, hoe haar zusje zich had te gedragen.
‘Je begrijpt, dat ik me niet voortdurend met jou kan bemoeien; je moet dus niet telkens op me hangen en zeuren, hoor!’ zei Beb, in 't volle besef van haar groote-meisjeswaardigheid.
‘Hè, Flip moest er ook bij zijn!’ dacht Fietje hardop - want ze had een heimelijk vermoeden, dat ze straks niet veel aan haar zus zou hebben.
‘Jongens zijn te woest en bederven de pret maar!’
‘En vroeger zei je altijd, dat je alleen met jongens plezier kon maken.’
‘En jij zei vroeger, dat je nooit van je leven mee zou durven gaan naar Rompersburgen en nu doe je het tóch.’
Daartegen had Fietje niets in te brengen.
| |
| |
Ze waren nu in de oprijlaan, die naar den hoofdingang voerde.
‘Toe, sta eens even stil, mijn schoen is los!’ zei 't kleine ding om tijd te winnen voor de gewichtige ontmoeting. Na den schoen kwam 't haarlintje aan de beurt, toen de ceintuur - totdat Beb haar geduld verloor en dreigde alleen te zullen doorloopen. Dat hielp; Fietje begreep, dat ze door den zuren appel moest heen bijten en volgde haar zus zonder verder oponthoud.
Op het groote grasperk, dat zich aan den achterkant van het kasteel glooiend uitstrekte, was een wit linnen tentje geplaatst; vroolijk stak het af tegen het donkerbruine loof der beukengroep, die het overschaduwde en op den top wapperde de Hollandsche driekleur den gasten een welkom toe.
‘O, wat leuk!’ riep Fietje; ‘zie toch eens Beb, net een soldatentent!’
‘Wacht maar, je zult straks nog wel grooter oogen opzetten. - Daar komen de meisjes al aan!’
Drie figuurtjes in lichte toiletjes huppelden
| |
| |
over 't gras naar 't tweetal toe, dat ietwat verlegen op 't bordes bleef staan.
‘Mijn kennisjes: Mathilda en Bertie van den Oever,’ zoo stelde Dorothy voor, - ‘en Beb en Sophie Hoek!’ De meisjes namen elkaar hoogst ernstig op en begaven zich toen naar het tentje; met praten wilde 't eerst nog niet erg vlotten. De trouwe Judith zat er op haar post met dientafeltje en theeblad voor zich, Willem bracht kokend water, Jan nam de hoeden der gasten in ontvangst en een aardig, jong Engelsen kameniertje wees de plaatsen aan.
Nog vóórdat ze haar eerste kopje leeg had, was Beb al weer geheel op haar gemak, ook met Tilde en Bertie, die, echte stadskinderen als zij waren, een vreeselijk overdreven tafereel van den landelijken eenvoud harer nieuwe woonplaats ophingen; ze vertelden, geen voetstap buiten 't hek te durven zetten uit vrees voor koeien en varkens en stelden zich eigenlijk danig aan. Wanneer er een mugje in haar buurt kwam, gilden ze en toen een rups
| |
| |
zich durfde verwaardigen op Berties jurk een wandelingetje te ondernemen, maakte 't meisje zoo'n misbaar, dat Fietje er bang van werd.
Ze zat er vanmiddag maar stilletjes bij. De anderen waren alle vier van één leeftijd, ouder dan zij, en lieten haar vrijwel aan haar lot over. De keur van onbekende lekkernijen vergoedde echter veel, vond 't kleine meisje, dat trouw aan haar belofte, ook een paar stukjes voor Jopie in den zak stak, en de rest van haar portie behagelijk opknabbelde.
Beb deed, alsof dit alles voor haar dagelijksche kost was, pikte net als Dory op vogeltjesmanier hier en daar even van en gedroeg zich zoo netjes en nuffig, dat Vader en Frieda hun wilde, jongensachtige Beb niet zouden hebben herkend.
Na de thee begaven ze zich naar het croquetveld in de laan en hier kwam Beb eerst recht in haar kracht. Croquetspelen kon ze zoo goed als de beste; thuis had ze 't wat vaak met Flip en Harten gedaan, die er beide
| |
| |
bolleboozen in waren. Zonder slag of stoot won Beb dan ook 't eerste spel, hoewel Tilde, haar maat, zich een echte stumperd betoonde. Bertie had er meer handigheid van en Dorothy speelde heel goed; alleen jammer, dat ze zoo gauw boos werd, wanneer 't op wegslaan aankwam en dat was juist Bebs fort.
‘Ik wil niet 't eerst spelen,’ zei Dorothy dan ook, toen ze 't tweede potje begonnen. ‘Beb mikt expres op mij!’
‘Dat mag!’
‘Neen, ik vind het onbeleefd!’
‘Laat Dory's bal nu liggen,’ fluisterde Fietje, die toekeek, haar zusje in, bij de eerstvolgende gelegenheid, maar Beb had 't anders in den zin; ofschoon Dory's bal in 't geheel niet haar koers uitlag, mikte ze er op - en bom - vloog de hare er tegenaan.
‘Dat's valsch!’ Dory stampvoette van drift.
‘Je zegt dat alleen, omdat jij niet velen kunt beneden mij te staan!’
‘Nietwaar! 't Is niets dan geluk aan jouw kant! En - en je speelt oneerlijk!’
| |
| |
‘Zeg dàt nog eens!’ riep Beb uit, die nu vuur en vlam was. De anderen trachtten den vrede te herstellen en namen Beb gauw den hamer af, waarmee ze dreigend zwaaide. De nadering der beide Mama's gaf een gunstige afleiding aan de opgewonden gemoederen en Beb, die 't thuis vreeslijk moeielijk vond de minste te wezen, was nu vrij gauw bereid Dorothy de hand toe te steken tot groote verbazing, maar tevens tot groote blijdschap van Fietje. Na deze geschiedenis was de aardigheid van 't croquetspelen er echter af. Ze wandelden een poos door 't park met de beide dames, die zich vooral veel met Beb bezig hielden.
‘Is zij het meisje, dat misschien bij jullie in huis komt?’ vroeg Tilde halfluid aan Dorothy, met wie ze een eind vooruit liep.
‘St, - denk om 't kind,’ fluisterde deze terug, naar Fietje wijzend, die daar vlak in de buurt grasbloemen plukte; ‘niemand mag 't nog weten; Mama moet er eerst met haar Vader over spreken.’
| |
| |
‘Zou je 't prettig vinden?’
‘O jawel, maar ze moet niet denken, dat ze 't gemakkelijk bij me zal hebben. Ik ben van plan haar de baas te blijven!’
‘Als ze bij je komt, mag je Ma haar wel in de kleeren steken! Wat ziet ze er uit in die witte soepjurk en dat kleine schaap ook!’
Beide schoten in den lach.
't Kleine meisje op 't grasveld had woord voor woord verstaan en was bitter gegriefd door dien spot over de kleeren, waaraan Frieda toch zooveel zorg had besteed. Wat zeiden ze ook nog meer? Had ze dat wel juist gehoord?
Zouden ze Beb voor goed uit de pastorie willen halen? Och kom, wat maakte zij zich angstig voor niets! Natuurlijk zou Vader Beb niet laten gaan! Al poogde ze zich gerust te stellen, toch was Fietje zeer onder den indruk van 't gehoorde; achteloos wierp ze haar bouquetje weg en toen de anderen weldra verstoppertje gingen spelen in de groote benedenzalen van 't kasteel, bleef zij liever stilletjes bij Judith in de tent zitten luisteren naar haar aardige
| |
| |
verhaaltjes over de Engelsche kindertjes, die zij onder haar hoede had gehad.
In 't kasteel ging het intusschen vroolijk toe. Dorothy had wel dolgraag nu eens den tocht door de gewelven gemaakt, maar haar Mama wilde het volstrekt niet toestaan en had den sleutel laten afnemen. Nu, in de benedenzalen waren plaatsjes te over om je te verstoppen, en in de beste verstandhouding speelden ze een tijd door.
Moe gevlogen en gekropen lieten ze zich daarop de limonade en gebakjes, die Willem zoo aanlokkelijk op 't buffet neerzette, wel smaken en zaten onder de hand gezellig met haar viertjes in de vensterbank.
Beb vond 't eigenlijk wel prettig, dat haar bijdehand zusje een beetje uit de buurt bleef. Nu kon ze zich veel meer laten gaan met haar verhalen en zonder bepaald te jokken, dikte ze toch alles wat aan.
Vooral was ze er op uit den meisjes een goeden indruk van haar thuis en haar familie te geven en weldra praatte ze even minachtend
| |
| |
over ‘zulke gewone dorpsmenschen’ als de anderen.
Een bescheiden tikje aan de deur.
‘Freule, of Sloting maar even naar de pendule zal zien!’
‘'t Is goed!’ en toen tegen de vriendinnen: ‘neen maar, dat treft mooi! Nu kunnen jullie eens mee genieten van zijn langdradige uitleggingen! Verleden week was ik toevallig ook beneden en toen heeft hij er mij op vergast; o 't is zoo'n komiek, oud mannetje, en leelijk, je kunt je niet voorstellen hoe leelijk, maar Beb weet 't wel; die kent hem zelfs heel goed,’ voegde ze er spotachtig glimlachend bij.
‘Dat is te zeggen,’ viel deze haar haastig in de rede, ‘zooals ik bijna iedereen in 't dorp ken!’ Voor geen geld zou ze tegenover deze nufjes hebben willen bekennen, hoe vriendschappelijk haar verhouding tot den horlogemaker altijd was geweest. Ze trok zich zoover mogelijk terug, toen hij binnenkwam, en beantwoordde ternauwernood zijn bescheiden groet.
‘Baas,’ begon Dory al gauw, ‘toe, vertel
| |
| |
me eens wat er eigenlijk aan die pendule mankeert.’
‘Met alle plezier, freule!’ antwoordde de oude man en begon zijn uitlegging tot groote pret der ondeugende kinderen. Nu eens vroeg deze hem wat - dan weer die en ze stieten elkaar aan, gichelden, doch trokken dadelijk daarop een ernstig gezicht, alsof ze er alles van begrepen. Beb, door Dory gewenkt, kwam ook naderbij en deed weldra druk mee aan 't geplaag; ja, overmoedig als ze werd door den bijval, dien ze in de blikken der meisjes las, ging ze zelfs zóóver, dat Sloting wel ziende blind en hoorende doof had moeten wezen om niet te bemerken, dat ze hem schromelijk voor den mal hield en zich zelfs niet ontzag zijn eigenaardige manier van spreken na te bootsen. De oude man ging echter rustig door met zijn werk, beantwoordde de vragen zoo goed mogelijk en zijn groet bij 't weggaan was even beleefd als die bij 't komen.
De ingehouden vroolijkheid barstte terdege los zoo gauw de deur zich achter hem sloot,
| |
| |
want Beb had nog kans gezien een ezelskop, die bij een spelletje gebruikt was, op zijn jas te spelden en die ‘geestigheid’ zette de kroon op alle andere grappen. Beb voelde wel, hoezeer ze plotseling in de achting der meisjes gestegen was en werd hoe langer hoe ‘kluchtiger,’ zoodat de andere drie van de eene lachbui in de andere vervielen.
Veel te gauw was de middag om, vond Beb, die pas bij 't afscheidnemen haar zusje miste.
‘O, Sofietje is al door Judith thuis gebracht,’ zeide Mevrouw Seymour in antwoord op Bebs angstige vraag. ‘Ze was ook wel een beetje te klein voor jullie, groote meisjes hè?’ En toen, op veel zachter toon: ‘Lieve kind, vindt je het prettig bij Dorothy te komen spelen? - Ja? - Nu, misschien heb ik dan wel spoedig heerlijk nieuws voor je. Zeg nu maar voorloopig aan je Papa, dat ik morgen een visite in de pastorie hoop te maken.’
Wat dat nieuws toch wel wezen zou? Dory
| |
| |
en Tilde schenen er meer van te weten; ze fluisterden tenminste met elkaar, terwijl ze steelsgewijze naar Beb keken, maar 't haar vertellen wilden ze niet.
‘Morgen hoor je er alles van,’ riep Dory haar nog bij 't hek toe en Beb sloeg den welbekenden weg naar huis in, vervuld van de meest boute veronderstellingen. Wat Vader en Frieda er wel van zeggen zouden, dat ze haar zusje zoo had veronachtzaamd, kwam niet bij haar op en daarom viel het de opgewonden Beb als een emmer koud water op 't lijf, dat de ontvangst thuis zoo koel was. Ze had half en half verwacht Vader met de heele bende aan de deur te zien staan om naar haar uit te kijken en nu werd er ternauwernood naar haar verhalen geluisterd.
‘Ik geloof, dat jullie allemaal boos op me zijn,’ barstte ze plotseling uit, ‘en 't is alleen de schuld van Fie, dat akelige nest; wat doet ze ook zoo aanstellerig weg te loopen!’
‘Niet op dien toon, Beb,’ zei Vader gestreng, ‘zoo kan ik niet met je spreken.’
| |
| |
‘Dan maar niet,’ mompelde Beb, die brutaal kon zijn, als ze eenmaal aan den gang was.
‘Ga naar je kamer en blijf daar totdat ik je laat roepen. Brutale kinderen duld ik hier niet.’ Vader stond op en wees naar de deur.
Snikkend van boosheid over deze vernedering verwijderde Beb zich, na eerst in 't voorbijgaan Fietje een klap te hebben gegeven. Boven brak de bui in volle kracht los; al de grieven, die zich in den laatsten tijd hadden opgehoopt, kwamen boven; ‘ik wou dat ik altijd op Rompersburgen mocht blijven, ja, dat wou ik!’ riep 't meisje onstuimig uit, terwijl ze zich op haar bed wierp.
De deur werd zachtjes geopend en Fietje sloop naar binnen. ‘Beb, wees toch niet boos; ik ben niet weggegaan om jou te plagen, maar - ze lachten me uit om mijn jurk en ze zeiden -’
‘Och, wat kan mij dat schelen!’
‘Ja, 't kan jou wèl schelen; ze zeiden - 'k heb 't nog aan niemand verteld - dat ze jou hier misschien zouden weghalen, voor goed,’
| |
| |
snikte Fietje, doch tot haar groote verbazing werkte dit bericht als een toovermiddel op haar zusje. Weg tranen, weg verdrietig gezicht; Beb was geheel en al opgevroolijkt en klapte in de handen. ‘Dàt is dus 't geheim, dat ik morgen zal hooren! Hoe heerlijk!’
‘O maar Beb, je wilt toch niet heusch gaan?’ vroeg Fietje verwijtend.
‘Welzeker, 't verveelt me genoeg hier altijd als een klein kind te worden behandeld! Op Rompersburgen zal ik een verrukkelijk leven hebben!’
‘En wij dan allemaal?’
‘O, jullie zullen me niet missen! Je ziet zelf wel hoe het nu telkens gaat; ik kan geen goed meer doen bij Vader en Frieda is om den haverklap boos op me!’ zei Beb op luchtigen toon, maar ze kreeg toch een raar gevoel in haar keel, toen ze zag hoe bedrukt Fietje keek.
Na een uur ongeveer liet Vader haar bij zich op de studeerkamer komen en moest ze in zijn bijzijn haar zusje afzoenen. Beb, die
| |
| |
dadelijk al spijt had gehad over dien klap in drift, deed dit graag en wilde toen met Fie heengaan in 't idee, dat de zaak hiermee afgeloopen was; ze werd echter teruggeroepen: ‘Kind, wil je een boodschap voor mij doen?’ vroeg Vader op ongewoon ernstigen toon en liet er meteen op volgen: ‘bij je ouden vriend Sloting!’
Hè wat zei Vader dat raar, net alsof hij wist - Beb werd erg warm, maar antwoordde toch zoo ongedwongen mogelijk: ‘O jawel, 't is een mooie wandeling! 'k Zal vragen of Flip even meeloopt!’
‘Neen Beb, ik vroeg het Flip niet; een boodschap, die ik jou opdraag, kan niemand anders doen. Maar als je 't saai vindt alleen te loopen, zal ik je tot aan zijn huisje brengen; ik moet daar toch in de buurt wezen.’
‘Best Vader,’ prevelde Beb, maar keek niet, alsof ze het zoo ‘best’ vond.
‘Weet je nu wel wát voor boodschap je doen moet?’
Bebs hart begon te bonzen; ze kon geen
| |
| |
woord uitbrengen en schudde slechts ontkennend 't hoofd.
‘Je moet Sloting vragen wanneer het klokje klaar is; ik ben er erg door ontriefd.’
De kleur keerde op Bebs wangen terug. Hè, was dat schrikken om niets! Vader kon 't immers niet weten van de grappen, die ze met den ouden man hadden uitgehaald - achteraf vond Beb ze tóch wel flauw - Sloting zelf zou er nooit over spreken, gesteld dat hij wist wie den ezelskop op zijn rug had gespeld en Fietje had het niet kunnen verklappen, omdat ze er niet bij was geweest. Opgelucht en verlangend nu al vast Vaders toestemming voor de groote verandering te verkrijgen, kwam ze plotseling met haar nieuws voor den dag, 't geen Dominee Hoek zichtbaar deed ontstellen.
‘Dus tòch,’ mompelde hij en toen zoo bedaard mogelijk: ‘Heb je er al ernstig over nagedacht Beb, wat je wensen is? Kom hier bij me staan, zóó en zie me goed aan.’
‘O ja Vader, ik weet al lang wat ik zou willen,’ antwoordde ze levendig, ‘maar U -’
| |
| |
‘En? - zeg 't vrij uit!’
‘Nu, ik wil wel, zelfs heel graag, dolgraag; 'k vind 't meer dan verrukkelijk - als ik mag van U,’ kwam er flauwtjes achteraan.
‘Mijn kind, jullie welzijn is mij 't hoogste. Wanneer 't waarlijk tot je geluk dient, zal ik je niet tegenhouden; maar genoeg hiervan voor vandaag. Morgen hoop ik eerst nader met Mevrouw Seymour te spreken. Praat er tot zoolang niet met de anderen over.’
Verheugd, dat Vader 't tenminste niet onvoorwaardelijk afkeurde, huppelde Beb naar beneden. Halverwege de trap bedacht ze zich echter niet gezegd te hebben, dat ze zoo'n spijt had over haar brutaal-zijn. ‘Toch nog maar even terug gaan.’ De deur stond aan en Beb sloop onhoorbaar weer naar binnen. Vader zat met 't gelaat in de handen verborgen voor zijn lessenaar; doodstil, onbewegelijk. ‘Zou hij bedroefd zijn, om mij?’ dacht 't kind en diep in haar binnenste klonk een stem: ‘Neen, ik kan niet voor goed naar 't kasteel gaan. Vader en ik behooren bij elkaar.’ Hardop durfde Beb
| |
| |
echter niets te zeggen; zoo stil als ze gekomen was, sloop ze weer weg.
In den drukken kring der broers en zusjes teruggekeerd, verflauwde deze indruk echter vrij spoedig en ze verkneuterde zich in 't idee wat voor oogen zij allen wel zouden opzetten als zij hun morgen 't groote nieuws vertelde.
|
|