De ezel in de leeuwenhuid
De vierde fabel gaat over de ezel en de leeuwenhuid. Niemand zou zich op de voorgrond moeten plaatsen of zich dapper voordoen met het bezit of de spullen van een ander, zoals deze fabel over de ezel ons leert.
De ezel trok een leeuwenhuid aan, maar kon hem nooit zó plooien dat zijn lange oren onzichtbaar waren. Op een keer, toen hij dacht zich goed en naar eigen tevredenheid met het vel te hebben uitgerust, ging hij naar het bos. En zodra de andere dieren en wilde beesten hem zagen, werden ze verschrikkelijk bang, denkend dat hij een leeuw was, en liepen weg.
Ondertussen zocht de eigenaar van de ezel al een tijdlang overal naar hem. Hij bedacht dat hij hem in het bos zou gaan zoeken. Daar aangekomen vond hij de ezel meteen, aangekleed en toegerust met de leeuwenhuid zoals hiervoor verteld is, en herkende hem aan zijn lange oren. Hij sprak hem als volgt toe: ‘O meester ezel, met dit leeuwenvel dat u aangetrokken hebt, toont u uzelfeven machtig als de anderen en jaagt u alle beesten angst aan, aangezien zij u niet zo goed als ik herkennen aan uw lange oren. Ik beloof u, u zult geen leeuw meer zijn maar altijd een ezel blijven.’ En met die woorden trok hij het vel van de ezel af en sloeg hem zozeer met een grote knuppel, dat het de ezel zijn leven lang heugde.
Daarom moet niemand het te breed laten hangen met de spullen van een ander. Want geleende kleren kleden zelden goed af.