De arend en het uiltje
De tweede fabel, die over de arend en het uiltje gaat, laat ons zien dat niemand, hoe machtig hij ook is, iemand anders moet minachten of de spot met hem drijven, zoals blijkt uit de volgende fabel.
Er was eens een arend die, in vroeger tijden, op een haas jaagde. Omdat de haas zich niet tegen de arend verweren kon, zocht hij hulp en bijstand bij een uiltje, dat de haas in bescherming nam. Aangezien de arend zag dat het uiltje zo klein was, voelde hij niets dan minachting en kaapte de haas voor de voeten van het uiltje weg, dat hier zeer ontstemd en boos over was. Hij ging overal rondkijken om te zien waar het nest van de arend was. Uiteindelijk vond hij het in een boom, waar het uiltje tegenop klom. Hij wierp de jongen uit de boom naar beneden zodat ze doodvielen; een zaak waarover de arend bijzonder ontsteld raakte en kwaad werd. Hij ging naar Jupiter, de afgod, en verzocht hem een veilige plek aan te wijzen waar hij zijn eieren en jonge kuikens kon verzorgen. En Jupiter, de afgod, zei hem toe dat als de tijd aan zou breken dat hij zijn eieren ging uitbroeden en zijn kuikens tevoorschijn zouden komen, hij ze in Jupiters schoot mocht leggen. Toen het uiltje dat vernam en ervoor gewaarschuwd werd, verzamelde het zo'n hoge berg vuilnis, dat die hoog genoeg was om in Jupiters schoot te laten vallen. En toen Jupiter de stank van het afval gewaarwerd, schudde hij zijn schoot. En de eieren werden allemaal gebroken. Toen de arend het zag en begreep, realiseerde hij zich dat hij in de dagen van het uiltje nooit meer zou broeden of op een ei zitten.
Daarom moet niemand een ander minachten, want er is geen dier zo klein of het kan soms schade aanrichten en zich wreken op een veel machtiger dier, van tijd tot tijd. Doe daarom