De schapen en de slachter
De zesde fabel gaat over de rammen en schapen en leert en verklaart ons hoe een groep vrienden of verwanten of een ander gezelschap ten onder gaat als ze niet eensgezind zijn of elkaar in nood geen hulp bieden.
Op een dag stonden de rammen en schapen bij elkaar. Een slager voegde zich tussen hen en greep er een bij de nek en begon hem zijn keel af te snijden. Alle andere schapen zagen dit aan en gedoogden het zonder te helpen of iets voor hem te doen. Meteen kwam de slachter terug en deed hetzelfde bij een ander en bracht ze zo allemaal in één keer om. En toen ze allemaal gedood waren op een na, sprak het laatste schaap: ‘Het is terecht dat wij allen vergaan en in één klap door u uitgedund en gedood zijn. Want toen we allemaal samen waren, in een grote groep bij elkaar, en u in ons midden zagen, deden we geen moeite u te weerstaan, terwijl we op dat moment wel de macht ertoe hadden. Maar nu is het helaas te laat. Doe daarom met mij hetzelfde als met de anderen.’ Hetgeen gebeurde.