De vogels en het vlas
De twintigste fabel gaat over de vinken en andere vogels en het lijnzaad, en leert ons dat degenen die goede raad niet willen geloven, zeer onverstandig zijn. Waarover Aesopus de volgende fabel vertelt.
Er was eens een boer die vlas zaaide. De vink, die dit zag, bedacht en besefte dat men van het vlas, als het gegroeid zou zijn, strikken en netten zou kunnen maken. Daarom sprak hij aldus tot de andere vogels: ‘Kom allemaal hier bij mij; laten we dit lijnzaad uitkrabben, want als we het laten groeien dan zal de boer er strikken van maken en netten van weven. En we zullen daar allemaal mee gevangen worden.’ Maar de andere vogels misprezen en versmaadden de raad van de vink toen ze die hoorden.
Toen de vink zag dat de andere vogels zijn goede raad minachtten, zocht hij een onderkomen in het huis van een boer en bleef daar. En toen het zover was dat het vlas volgroeid was, liet de vink de boer valstrikken en netten maken, waarmee hij elke dag vogels ving die hij mee naar huis bracht. En de vink zei: ‘Ik had het jullie toch van tevoren gezegd!’
Daarom moet men goede raad nooit misprijzen of versmaden, want wie slechte raad of advies volgt, moet dikwijls pijnlijk lijden.