De slang en de olifant
Een fabel over de liefhebbers van onkuisheid
Toen een slang zich uitzinnig naar een onkuise ontmoeting spoedde, kwam hij een olifant tegen, die zei: ‘O mijn beste, waarheen haast je je met zo'n onstuimige vaart, met zo'n overvloedige aandrang van begeerte, met die snelle gang van de zinnelijke lust?’ De slang kon nauwelijks blijven staan en antwoordde snel: ‘Voorwaar, broeder, ik haast me vol verlangen naar de vreugde van de vleselijke wellust, naar de troost van het onverzadigbare genoegen, naar het werk van de heerlijke gelukzaligheid.’
Toen de kuise en wijze olifant dat hoorde, had hij te doen met zijn zelfbedrog en dodelijke hartstocht, en sprak hem aldus toe: ‘Ik weet dat de dolzinnige wellust geen ogen heeft en daarom niet kan zien dat hij valt. Echt, vriend, je danst naar het einde van het leven en naar de kus van de allerbitterste dood, en je wordt naar de beet van de bedrieglijke begeerte gedreven, blind van slechtheid. Wat is onkuisheid anders dan slechte wellust, een flemend vergif, een zoete verspilling van het leven, een prettige omhelzing die wreed misleidt? Voorwaar, ze bevlekt je met geneugten en berooft je van je leven. Ze bindt honden en zorgt ervoor dat ze flink gebeten worden. Ze verdwaast de hengst en pijnigt de kat met razernij. Ze put de dwaze dienstmeid ongemerkt uit, ze verblindt de ogen en besmet de ledematen met stank, ze verduistert de rede, ze vernietigt de alleronschuldigste maagdelijkheid. En gewoonlijk verkort ze de duur van het leven.’
Hierop zei de slang: ‘Als de wellust al dit kwaad doet dat je opnoemt, waarom heeft de natuur er dan zo'n groot genot in gelegd? Waarlijk, de gerechtigheid gebiedt dat de natuur niemand bedriegt. En geregeerd door de wijsheid, vergist ze zich