De slang en haar jongen
Een fabel over ondankbaarheid
Toen een slang haar vrucht tot de laatste dagen gedragen had en ze voelde dat haar kinderen ruw in haar buik begonnen te bijten, klaagde ze bitter en zei: ‘Wat is dat voor slechts dat jullie doen? Jullie geven mij kwaad voor goed, want jullie scheuren de buik die jullie gedragen heeft en doden de moeder die jullie verwekt heeft. Wat is dat voor boosheid tegen de natuur en verbazingwekkende, ondankbare wreedheid?’ De jongen zeiden: ‘Wat heb jij ons gegeven? Je hebt je genot gehad en ons ontvangen, en ons verborgen in de donkere kerker van je buik. Heb je iets anders voor ons gedaan, dan weten wij daar niets van. Wij begeren echter in het licht te zijn en van de aangename uitgestrektheid van de wereld te genieten.’
Toen zei de moeder: ‘Zie, nu zijn jullie geheel tot ondankbaarheid vervallen, want jullie hebben niet alleen op een wijze geantwoord die de weldaad van jullie geboorte onwaardig is, maar - wat erger is - jullie versmaden en verzaken haar, en wat nóg zonderlinger is: jullie kwetsen je moeder. En om de ondankbaarheid compleet te maken, vergeten jullie deze grote gift, want wie een weldaad gedenkt, is niet zo ondankbaar. Ik heb jullie ontvangen uit mijn dierbaarste merg en gevoed met mijn bloed en warmte, gedragen met inspanning en voortgeholpen met pijn, in mijn schoot dag en nacht meegedragen en zorgvuldig beschermd. Nu geven jullie j e moeder voor deze grote weldaden de dood als loon. Waarachtig, jullie begaan een misdaad tegen de bron van goedheid en zondigen tegen de deugd van de allergoedertierenste grootmoedigheid, jullie kwetsen de wet van de gerechtigheid en blokkeren de fontein van weldadige zachtzinnigheid, jullie blussen het vuur van de genegenheid en verduisteren het schijnsel van de waarheid. Maar omdat jullie zo