| |
| |
| |
Jef Rademakers
Waarom zo, als het zo óók kan? De taal van Fred, Barend, Sjefke en Gerrit
Wie - dat ben ik dus - over het fenomeen Servettaal - en daarmee bedoel ik het idiolekt van de vier in mijn ondertitel genoemde koryfeeën - iets wil vertellen wat een verstandige índruk maakt, kan bij dat streven kiezen uit minstens twee globale benaderingen.
Je zou bijvoorbeeld kunnen kiezen voor een benadering die voornamelijk in het letterkundige vlak ligt. In dat geval beschouw je de Servetshows als kunstwerken, en komt de in die kunstwerken gebezigde taal in aanmerking om bezien te worden door een literaire bril: je past close-reading toe op de Servetteksten of je trekt parallellen tussen die teksten en de vroegste Nederlandse Kuifje-vertalingen (dus vóór bij hervertaling ‘krommigheden’ werden bijgeschaafd of verwijderd; zie daarvoor ook Rudolf Geel, Schijnhelden en Nepschurken), je wijst op overeenkomsten in de scheldkanonnades van Fred Haché en kapitein Haddock en stelt vast dat bij beiden het gebruik van nieuwe termen de komische werking verhoogt. Of je toont je kulturele kapaciteiten door namen en begrippen als Wim Schippers, Gied Jaspars, Hoepla, Nieuwe Stijl, Hans Verhagen, Barend, Sjefke, Nul-groep en Fluxus in hun juiste onderlinge verband te plaatsen. Zo'n benadering lijkt mij legitiem, boeiend en van beduidend minder belang dan een benadering van de Servettaal die meer in het sociologisch vlak ligt.
| |
| |
(Ik gebruik de relativeringen ‘voornamelijk in het letterkundige’ en ‘meer in het sociologisch vlak’ omdat die benaderingen niet totaal te scheiden zijn; bij beide maak je zo nu en dan gebruik van hetzelfde instrumentarium: de linguistiek kan voor beide benaderingen hulpwetenschap zijn.)
In die meer sociologische analyse beschouw je de Servetshows als televisieprogramma's (en daarmee als net zo veel of net zo weinig kunst als de Mountiesshows, Koning Klant en de Berend Boudewijn Kwis), waarin als verbaal kommunikatiemiddel een eigenaardig soort taalgebruik werd gehanteerd. Een taalgebruik dat verschilt van het gangbare, het ‘normale’.
De eerste taak zal dan moeten zijn dat verschil te beschrijven; en dat is geen eenvoudige opgave aangezien datgene, wat daarvoor eigenlijk eerste vereiste is, namelijk een kompleet beschrijvingssysteem voor de (standaard)taal, voor zulke doeleinden nog te weinig uitgewerkt is. Neem dus maar genoegen met deze niet uitputtende beschrijving van enkele voorbeelden in niet volmaakte kategorieën.
De verschillen tussen Servet-taalgebruik en gangbaar taalgebruik die een kijker desgevraagd waarschijnlijk het eerst zou noemen, liggen op het nivo van het vokabulair.
Het gaat hier om neologismen als bijvoorbeeld Pollens! en sommige scheldwoorden en uitroepen, als ook om betekenisveranderingen van bestaande woorden: hoewel, reeds, bah en modern zullen nooit meer zijn wat ze geweest zijn. Opvallend is in dit verband ook het voorkomen van flinke stukken buitenlands in de Servetteksten; en niet alleen de moderne talen Frans, Duits en Engels, waarmee de televisie ons nog wel eens vaker in kontakt brengt, maar zelfs rasecht Latijn, waarvan we behalve bij Servet eigenlijk alleen in de Nascholing Huisartsen nog wel eens mogen profiteren. En degenen, die in de gelukkige omstandigheden zijn - dat bent U dus - de Servetteksten ook te kunnen lézen, zullen in de spelling
| |
| |
nog wel eens een verwijzing vinden naar het verleden, misschien zelfs naar de toekomst. U ziet maar.
Andere verschillen zijn er te konstateren op taalstruktureel nivo. Er zijn voorbeelden genoeg te vinden van inversies (‘Deze papieren staat geen stempel op’), vreemde verbindingen (‘Pardon reeds’, ‘Welkom gefeliciteerd’) en omissies. Wat die laatste groep betreft: vooral voorlopige onderwerpen en het woordje te worden nogal eens op non-aktief gesteld, hoewel dat zo nu en dan ook dingen die in de traditionele schoolgrammatika echte onderwerpen of lijdende voorwerpen worden genoemd, overkomt.
Maar niet alleen de zinsgrammatika, ook de struktuur van grotere tekstgedeelten doet op zijn zachtst gezegd soms vreemd aan. De opbouw van Sjefke van Oekel's monologen is nu niet direkt voorbeeldig te noemen: niet altijd weet hij haarfijn duidelijk te maken waar het nu eigenlijk om gaat en al evenmin is hij steeds in staat een eenmaal gekozen onderwerp, zonder van zijn apropos te geraken, systematisch af te handelen. Wat hem dan weer op negatieve kritiek van de zijde van de Direktie of zelfs op lichamelijke indispositie komt te staan. En dat Sjefke niet het enige voorbeeld van dit soort verschijnselen is, bewees prof. Dongers reeds, om niet Nog Hoger Geplaatste personen te noemen.
Ook in de dialogen zitten vaak onverwachte wendingen: verschijnselen die ongetwijfeld ook in het dagelijks taalgebruik zullen voorkomen, maar die in de Servetteksten bijna tot een soort stijlfiguur verheven zijn. Neem nou het moment op de eerste grammofoon LP, Waar moet dat heen, waarop Fred binnenkomt en Barend, die juist de titelsong staat te zingen, onderbreekt.
Fred: Dat gezang van jou, afgrijselijk, niet om aan te horen. Bedonderde sound. Maffe teksten, waar niemand iets van begrijpt. Is toch niet commercieel. Bah! Daarmee wil je zeker nog op de hitparade.
| |
| |
Barend: Maar dat is al gebeurd, Fred, tenminste eh.., ik geloof van wel, zou toch kunnen?
Fred: Oh ja, is dat zo? Zie je wel. Bah, een tophit. Wat banaal. Schaam je.
Nog een verschijnsel tenslotte, dat in een opsomming van elementen waardoor Servet-taal als afwijkend wordt ervaren, niet mag ontbreken: het aspekt van de presentatie, van de uitvoering, de melodie van de teksten. Als je zegt dat de hierboven genoemde verschijnselen de fatisch-syntaktische struktuur van de taal betreffen, dan hoort het hier bedoelde aspekt tot de musische laag. Hoe belangrijk het aspekt van de zinsklank in de Servettaal is, merk je eigenlijk pas als je de tekst gaat lezen. Het taalgebruik lijkt dan prompt beduidend minder vreemd dan toen je het op de t.v. hoorde. Een klant die in een kruidenierswinkel in overigens volkomen adekwate bewoordingen een bestelling plaatst, maar daarbij de volstrekt unieke spraakmelodie van Fred, Barend of - nog erger - Sjefke hanteert, zal zeker de aandacht trekken. Nog vreemder is het eigenlijk als het niet gaat om klanten in kruidenierswinkels, maar om presentatoren/akteurs in een amusementsshow. In dit verband wordt ook duidelijk dat de eigen inbreng van de Servet-personnages vaak ernstig wordt onderschat (‘aan lager wal geraakte artiesten’, ‘marionetten’): als Sjefke niet dat volstrekt unieke stemgeluid had gehad, had Wim Schippers nooit die schitterende teksten voor hem kunnen schrijven.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is: Waarom verschilt Servettaal van ‘normale’, meer gangbare taal? Welke motivering, welke reden hadden de schrijvers om zo'n duidelijk afwijkend taalgebruik te kreëren? Met andere woorden: Wat is het beoogde effekt? Het meest voor de hand liggende antwoord hierop is zonder enige twijfel: de komische werking. Teksten in amusementsprogramma's hebben
| |
| |
immers doorgaans de bedoeling leuk te zijn. Ik ben ervan overtuigd dat een aantal van de opgesomde ‘taalafwijkingen’ alleen gebruikt zijn, omdat ze de schrijvers gewoon geestig voorkwamen. Maar de afwijkingen in de Servettaal zijn geen losse taalgrappen, ze zijn zo struktureel (hoe kun je anders van Servettaal spreken?) dat het vermoeden gewettigd lijkt dat er nog méér achter zit.
Ik denk dat de Servettaal het best bezien kan worden in het hele dekonditioneringsproces waartoe het Servetgebeuren wil aanzetten. Dekonditionering, omdat het gaat om doorbreken en/of afstand nemen van vaste waarden en normen die ons denken en doen reguleren. Vooronderstellingen die om wille van de maatschappelijke bruikbaarheid op den duur het uiterlijk hebben gekregen van absolute wetten. Op één nivo worden de regels overtreden die gelden voor bloot, poep en pies, religie en koninklijk huis. Op een ander nivo schijnt met de voorschriften voor goed televisie maken, televisiewetten of zoiets, de vloer te worden aangeveegd. Op weer een ander nivo worden taalregels overschreden. De bedoeling ervan is voor alle nivo's van dezelfde aard: het doorbreken van vaste patronen in het denken; aangeven dat die regels eigenlijk niet absoluut of heilig zijn, maar op een soort afspraak berustende (dus veranderbare) gewoontes; mét de tolerantie de mogelijkheden vergroten. Voor wat de taal betreft is dat afsprakenkarakter heel duidelijk. Eigenlijk is de hele taal een grote afspraak. We zijn bijvoorbeeld overeengekomen dat we een paard aanduiden met het woord paard (en niet met fiets, flurk of lampion) en, om nu eens een heel ander soort konventie te noemen, we verwachten van elkaar dat we ons beschikbaar houden om het antwoord aan te horen als we een vraag hebben gesteld. Van het bestaan van zulke regels word je je eigenlijk pas bewust op het moment dat ze worden overtreden. Dat levert dan schrik en irritatie op, of plezier, in elk geval een of andere emotionele reaktie. En in een later stadium misschien zelfs navolging. De schrijvers van Servet hebben bewezen dat
| |
| |
taal in feite niets anders is dan menselijk maakwerk. Dat je zelf taal kunt maken, nieuwe woorden en uitdrukkingen bedenken, bestaande van hun oude betekenis ontdoen en kombinaties kreëren, die elke normatief denkende schoolmeester Sjefke van Oekelachtige zweetdruppels op het voorhoofd zullen toveren. In die zin zijn de Servetshows een pleidooi voor ontnormatisering van het taalgebruik. Dat wil niet zeggen dat we nu met z'n allen op straffe van ernstige kommunikatiestoringen het idioom van de Servethelden moeten overnemen, hoewel de verwarring die dat met zich mee zou brengen wel eens een keer funktioneel zou kunnen zijn. Het betekent alleen dat we ons moeten realiseren dat wij de baas zijn over de taal en de taal niet over ons; dat wij de taal kunnen manipuleren in plaats van de taal ons (denk maar eens aan tweede-kamerdebatten, sollicitatiebrieven, televisieïnterviews met stakers, religieuze taal; kortom aan al die sektoren waarin het normatieve, bijna rituele karakter van taal naar voren komt). Het houdt ook in dat we wat flexibeler zullen gaan denken over de vraag of een bepaalde uiting nou ‘taalkundig goed of fout’ is. (De vraag die een neerlandikus door niet-vakgenoten nog immer het meest wordt gesteld en eigenlijk alleen maar beantwoord kan worden met ‘Zie maar’, voor welke mededeling men doorgaans niet al te forse honoraria wil uittrekken.)
De derde en laatste vraag die ik wil stellen, is die naar het bereikte resultaat. Na het beoogde effekt, het werkelijke effekt aan de orde. Vast staat, dat de Servettaal een zekere populariteit heeft verworven.
(Naar aanleiding van het verschijnsel dat het Servettaalgebruik met name bij de zogenaamde werkende jongeren veel succes zou hebben, hoorde ik eens in alle ernst beweren dat dat zeker komt omdat die werkende jongeren vooral in het specifiek kromme taaltje van Sjefke van Oekel zoveel van hun eigen ‘gebrekkige’ taalgebruik zouden herkennen. Nu
| |
| |
wil ik niet ontkennen dat Sjefke, hoewel bijna spreker van professie en regelmatig aangevraagd om inleidingen te houden, het nogal eens moeilijk heeft met zijn taal en al evenmin dat werkende jongeren het moeilijk hebben met de taal die andere groepen hen graag zouden horen spreken.
De hierboven genoemde opvatting past eerder in de inmiddels bestreden - maar door oppervlakkig geschrijf over taalkompensatie gevulgariseerde - deficit-theorie, die ervan uitgaat dat er één zaligmakende standaardtaal bestaat en dat de sociaal sterken die taal goed en korrekt spreken terwijl de sociaal zwakkeren diezelfde taal gebrekkig beheersen. Tegenover die deficit-theorie staat de differenz-theorie, die meent dat verschillende sociale groepen ook echt verschillende talen spreken, die echter taalkundig gezien volkomen gelijkwaardig zijn. De taal van de betere kringen heeft alleen een hogere sociale status en wordt dan ook standaardtaal genoemd. In die opvatting is er aan werkende-jongerentaal niks gebrekkigs: een geschikt middel om te verwoorden wat verwoord moet worden. Het is de tegenstelling tussen minder en anders, tussen gebrek en verschil.
Als werkende jongeren Servettaal aardig vinden zal dat wel komen omdat ook zij die taal als afwijkend ervaren, afwijkend van hun eigen taal en afwijkend van de taal die we gewoonlijk via de t.v. horen.)
Overnemingen van Servet-statements in het dagelijks taalgebruik, zijn in ieder geval in perioden direkt na de uitzendingen, flink in zwang. In principe is deze direkte bewuste overneming - voornamelijk uitgevoerd om leuk te zijn - te vergelijken met de Bor de Wolf-hausse die Nederland in '69-'70 heeft gekend en de Kluk-Kluk-rage van een paar jaar daarvoor. Dat die overnemingen beperkt blijven tot de Servet-fans, geloof ik niet, al neem ik graag aan dat in die kringen het vaakst een wat ongelukkige handeling verontschuldigd zal worden met ‘Pardon reeds’ zoals ook een matig boeiend verteller beleefd aangemoedigd zal worden met
| |
| |
‘Verdomd interessant...’
Ik weet van een eigenlijk zeer rechtse moeder, die toch naar Servet keek, dat ze op een verjaarspartijtje ettelijke malen ‘Pollens!’ riep om bij haar progressieve kroost in de smaak te vallen.
Nu hoeven die statements niet altijd direkt van de t.v. te zijn overgenomen. Ik weet ook van een dame, die vernomen had dat het Servetgebeuren uit louter smerigheid bestond en er daarom nooit naar had willen kijken, dat ze toch zo nu en dan aan Servet ontleende termen bezigt. En om dat te verklaren hoeft niet eens altijd een wel kijkend familielid als ‘opinion leader’ te zijn opgetreden. De verbreiding van direkt aan Servet ontleende uitdrukkingen vindt niet alleen door eenvoudige van-mond-tot-mond kontakten plaats. Het formidabel inpassingsvermogen van ons maatschappelijk systeem toont zich weer als een, eigenlijk systeem-vreemd, element als de Servettaal door de reklamemakers wordt overgenomen. Van Oekel was nog maar net uitgeschitterd in de laatste show, of we hoorden hem - met zijn unieke spraakmelodie - via radio Noordzee de kwaliteiten van Audiosonic geluidsapparatuur bespreken. De firma Sony presteerde het om in een paginagrote advertentie waarboven in kapitale drukletters stond WAAR HEB DAT NOU VOOR NODIG?, een twijfelachtig produkt als een fietsradio aan te prijzen.
Meteen al na de Haché-shows werd een ruim assortiment van artikelen in advertenties als prima-de-luxe omschreven. Het gebruik maken van Servettaal in de reklame is des te opmerkelijker als je je realiseert dat een belangrijk deel van de kijkers (= konsumenten) het Servetgebeuren maar slecht kan pruimen. Mikken Audiosonic en Sony op een doelgroep waarbij Servet wel aanslaat? Of ‘werkt’ dat taaltje ook gunstig op lieden die het Servetgebeuren zelf niet waarderen?
Maar, genoeg geluld. Wáár gaat het nu eigenlijk om? Niet om die bewuste overnemingen, waarvan misschien zelfs door
| |
| |
middel van ingenieuze methoden bijvoorbeeld de frekwentie te meten zou zijn. Dat is een oppervlakteverschijnsel, al kan ook dat soort epigonisme een ontwikkelingsstap markeren. Het gaat om die invloed van Servettaal waardoor mensen - voornamelijk onbewust neem ik aan (dat past ook prima in de ‘zachte infiltratie’-strategie) - uit verstarde kommunikatiepatronen kunnen ontsnappen, doordat hun is bijgebracht dat dat verbale kommunikatiesysteem, de taal, niet een vaststaand, onveranderbaar, van God gegeven feit is, maar menselijk maakwerk waarover je zelf de Direktie bent en waarmee je naar genoegen voor welk doel dan ook kunt rommelen. Of die invloed van Servettaal ook werkelijk bestaat valt niet te meten, wel te hopen. Al evenmin is er, als die invloed bestaat, op dit moment iets zinnigs te zeggen over het sociaal-psychologische proces dat zij op gang zou brengen.
Die laatste opmerkingen gelden voor alle veranderingsprocessen waarvoor Servet aanleiding zou kunnen zijn. In het beoogde effekt van het Servetgebeuren zit, naar mijn idee, duidelijk een perspectief op de lange termijn. Het kortetermijn-onderzoek waarmee de kommunikatiewetenschap zich doorgaans op televisie-invloeden richt, is om inzicht te krijgen in zo'n fenomeen volkomen onbruikbaar. (Wanneer is het trouwens wel bruikbaar?) Het is daarom op zijn minst voorbarig en eigenlijk geheel belachelijk dat de heer E.C. Siegerist zijn bij de Dienst Kijk- en Luisteronderzoek van de NOS uitgebrachte rapport Barend is bezig geweest, afsluit met de zin: ‘Het slagveld van Barend Servet overziende valt de schade nogal mee.’ |
|