broekpak, en allen reeds flink beproefd door de tand des tijds; tenslotte Sjefke van Oekel die met een breed arm gebaar, trots glimlachend, dit treurige gezelschap aan het publiek vertoont. Hij heeft er zijn beste pak voor aangetrokken, zijn schoenen glanzen, het haar is met zorg achterover geplakt en hij straalt: het is kennelijk een hoogtepunt in zijn leven. Een feestdag.
De shows van Haché, Servet en Van Oekel zijn rijker aan interpretatieve mogelijkheden dan alles wat er ooit in Nederland aan amusement op de televisie te zien is geweest. Eén van de interpretaties voert naar de vreselijke treurigheid waarvan ik hierboven, in de beschrijving van de foto's op de hoes, een voorbeeld heb gegeven. Illusies, leidend tot verval en mislukking (maar zonder dat de illusies gebroken worden in de ogen van degene door wie ze worden gekoesterd), dat is een van de belangrijkste thema's van de vertoningen. De laatste show besluit dan ook weer met beelden waarin dat gegeven is vervat: Van Oekel, op de rug gezien, staande voor de WC, zijn behoefte doend, aldaar in het geheim een kerststerretje afstekend, en tot slot in tranen uitbarstend. Zo eindigt het experiment in diepe somberheid.
In iedere show overheerst het algehele falen op elk gebied. Het gezang is vals, de toespraken mislukken, spelers worden ziek en wankelen reeds half brakend weg als ze al niet van het podium zijn gevallen, het beeld is scheef, er ontstaan storingen, Van Oekel overeet zich, het kerstkind is een bejaarde, Haché protesteert vruchteloos terwijl de coulissen instorten, auto's botsen en twee gekken het einde der dagen aankondigen.
Dergelijke gebeurtenissen zijn om een aantal redenen uitzonderlijk. Ten eerste doen ze zich voor in mateloos grote aantallen, ten tweede hebben ze niets van de gebruikelijke humoristische incidenten zoals die bijvoorbeeld in het optreden van clowns of in slapstickfilms te zien zijn, en ten derde zit er een vaste lijn in de goede bedoelingen, de oprechte