had verlangd, zoo hard wenschte hij thans weer in den burgerstand te kunnen terugkeeren.
Toch had hij na de begrafenis van Wilhelm wel succes gehad. Spoedig daarop was hij korporaal geworden en na zijn terugkeer van Borneo tot sergeant bevorderd.
Trouw deed Jan zijn plicht, en dat maakte, dat hij geacht werd door zijn meerderen, terwijl hij bij de manschappen, die onder hem dienden, schier algemeen bemind was.
Voor den tijd van acht jaar had Jan geteekend en reeds waren er ruim zeven van om, toen bij een gevecht met inboorlingen een schot door de hand hem voor verder dienen ongeschikt maakte.
't Duurde tamelijk lang, eer de half verbrijzelde hand hersteld was, en 't was op het kantje af geweest, of men had ze moeten amputeeren. Ten slotte kwam sergeant Starheim er met een paar stijve vingers af.
Thans stond hij echter voor een moeilijke keus. Zou hij terugkeeren naar 't vaderland en daar trachten een baantje te krijgen, zooals zoo menig gepensionneerd Indisch militair! Of was het beter in de Oost te blijven en een betrekking te zoeken op een of andere plantage, iets, wat misschien wel zou lukken door den invloed van dezen of genen officier, onder wien hij gediend had!
Jan dacht er lang over, toen hij nog in het hospitaal lag, doch hij kon niet gemakkelijk tot een besluit komen, en hij bleef er over tobben, totdat hij hersteld het hospitaal verliet.
Zeker, het was de eenvoudigste en gemakkelijkste weg, in de Oost te blijven, en Jan herhaalde wel honderdmaal