Twee Tudors
(1847)–H.J. Schimmel– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| ||||||||
[pagina 56]
| ||||||||
Personen.
| ||||||||
[pagina 57]
| ||||||||
Eerste tooneel.
Een vertrek in den Tower.
elizabeth en de gravin van sussex.
sussex.
Het is dan waar! gij zijt...
elizabeth,
op doffen toon.
Veroordeeld om te sterven.
sussex.
Spreek niet op zulk een toon... gij kunt genâ verwerven.
elizabeth.
Genâ! van wie? Zie om u heen Gravin! ... Ge ontzet?
Hier woonde eenmaal Bolein.
sussex.
o Zwijg Elizabeth!
elizabeth.
Ik ben haar dochter en Maria is een dochter...
sussex.
o Zwijg...
elizabeth.
Gravin! ik zag mijn kerker rond... ik zocht er
Een teeken van 't verblijf dier moeder... 'k vond het... zie:
(zij voert haar naar de muur waar eenige regels geschreven staan.)
‘Ontfermen, Hemelheer! kracht voor de zwakke, die
‘Als schuldoos offer sneeft; voor man en kind te gader;
‘Bescherming voor dat kind, vergeving voor haar vader.
omhoog blikkend.)
Gij badt voor mij uw kind; die bede is wel vervuld!
Ik deelde uw heerlijkheid en uw vermeende schuld.
De speelbal der fortuin werd rijksprinses en bastert,
Geliefkoosd en veracht, gezegend en gelasterd.
| ||||||||
[pagina 58]
| ||||||||
Gij badt bescherming voor het schuldloos wichtjen af,
't Werd zoo als gij beschermd. Bescherming! ... Ze is in 't graf.
sussex.
Elizabeth! hoe mat ge u af in nutloos klagen!
Een Tudor is te zwak, om 's rampspoeds last te dragen,
Om 't wee te bergen in den boezem. Beur het hoofd!
Waarom de laatste straal van hoop in 't hart gedoofd?
't Is uw zwartgalligheid, die 't duizlend brein verovert,
Uit nevels spoken vormt, uit dwergen reuzen toovert.
Straks vonkelt wel een star door 't angstig donker heen.
(ter zijde.)
Ik troost haar, 'k geef haar hoop! ik zelve heb er geen.
(luid.)
Gij telde in eenzaamheid de langzaam kruipende uren,
En klaagde uw doffe smart aan doove kerkermuren,
O 't moet een foltring zijn, als 't volgeladen hart
Zich niet ontladen kan; thans deel ik in uw smart,
't Werd eindlijk mij vergund. Ik noem 't een gunstig teeken.
elizabeth.
O ja
(bitter) men gaat altoos des moord'naars ketens breken,En, als de laatste gunst die hij op aard verkrijgt,
Geeft men hem overdaad eer hij 't schavot bestijgt.
sussex.
Hoe wreed met eigen hand de wonden opgereten!
De toekomst is u bang? maar zijt gij dan vergeten,
Wat u 't verleden was? .... gij vondt, herken Gods hand,
Veeltijds de schoonste bloem aan 's afgronds steilsten rand.
En thands... Marie durft niet het bloed der Zuster vragen,
Ze zou, zoo zij volhardt, haar eigen leven wagen;
Het volk en de adel heeft u lief, ja bidt u aan,
Men noemt u erfprinses en meer dan onderdaan.
Want weet, Mariaas bill die u den valstrik spreidde,
Die u tot opstand hitste en tot verraad verleidde,
(Vergeef mij 't harde woord) was naauwlijks aangeboôn,
Of 't parlement verwierp die voordracht van de Kroon.
| ||||||||
[pagina 59]
| ||||||||
elizabeth,
hevig bewogen.
Gij meldt mij 't met een blik vol hoop en vol verwachting,
Is dat uw troost Mevrouw? is dat uw leedverzachting?
Ik vroeg uw water tot verkoeling van mijn brand,
Gij stort mij gloeiend goud in 't gloeiende ingewand.
Begrijpt ge onnoozle! niet, dat mij in deze stonde,
't Herwinnen van dien schat een foltring wezen konde?
Dat in Mariaas hart mijn doem geschreven staat;
't Vaarwel te zwaarder wordt, hoe meer men achterlaat;
Hadt gij gemeld, dat Flips ten zetel was verheven,
Dat elk hem hulde bood, mijn zaak was opgegeven,
Marie zich vruchtbaar dacht en hoop mocht voên op kroost;
Gij hadt gelogen, maar Elizabeth getroost.
(stil.)
sussex.
(luid.)
Geloofd zij God! ik ken haar weer.... Ik zie 't, mijn pogen
Is al vergeefs Mevrouw! ik dacht den traan te droogen,
Maar al mijn troost, mijn hoop glijdt op het harnas uit,
Waar wrok en wrevelmoed uw boezem in besluit;
Ik had gewenscht dat gij, door angst noch leed verwonnen,
Het werk voleindigd hadt, zoo als gij 't waart begonnen;
En dat Elizabeth, zoo menigwerf beproefd
Maar altoos sterk, ook thands geen troosttaal had behoefd.
Ik doe u geen verwijt; maar wijze u d'edelaarde,
Die 't lot een Koningskroon en een schavot bewaarde;
Uw moeder.... volg haar na.... haar was de dood gewin,
Ze leed als mart'lares, maar stierf als Koningin.
elizabeth.
Denk niet, dat de aanblik van den dood mij doet vertsagen,
't Ontblootte staal des beuls me een huivring aan zal jagen.
Ook deze zegepraal gun ik Maria niet;
Maar eer die ure slaat wacht mij de waanzin.... bied
Mij thands geen troost.... mijn Kroon.... mijn Kingston.... 'k dorst nog wanen...
Ik ween... Gravin! veracht mij niet om deze tranen,
En val de vrouw niet hard, die wrok aan wanhoop paart,
En nog niet bidden kan.... God maak mij los van de aard.
| ||||||||
[pagina 60]
| ||||||||
Tweede tooneel.
De vorigen, Lord gardiner en twee lords.
gardiner.
Mevrouw! Haar Majesteit de Koningin heeft mij gemachtigd,
U aan te zeggen, dat zij 't vonnis heeft bekrachtigd,
En zijn voltrekking heeft bepaald op Heden...
sussex.
God!
elizabeth.
't Is wel.... vertrek...
gardiner.
Is dit uw laatste wensch? 't schavot
Wordt opgeslagen. Gij hebt niets meer? Geen bevelen?
elizabeth.
Ze zijn van zulk een aard, dat 'k ze u niet meê kan deelen;
Maar toch.... 'k heb één verzoek aan u.... Ontwijk deez' plaats;
En spaar me één foltering.... den aanblik uws gelaats.
gardiner.
'k Vergeef u - 'k zou van u geen andre taal verwachten.
Verstokte! nog dien toon; bespaar veeleer uw krachten,
Pleeg met den hemel raad - uw heil is in zijn hand -
En leg dit uur ten minste uw vloekb're drift aan band.
Gij haat mij, en te recht: als wachter van de wetten,
Als prins van 's Heeren kerk, moest ik de vrouw verpletten,
Die tegen beide is opgestaan. -
elizabeth.
Hoe! opgestaan?
Zegt gij dit? ja, gij waart een volgzame onderdaan,
Een huich'laar! gij, bij Hendrik een der kloosterstormers,
Zijt bij Maria, beul van de eigen kerkhervormers,
Die gij uw broeders hebt genoemd. Zegt gij dit! gij
Verruilde uw godsdienst als de hoov'ling zijn livrij.
Gij kent geen wetten en geen kerk. Gij hebt gelogen;
| ||||||||
[pagina 61]
| ||||||||
Gij hebt met mijnen dood een ander doel voor oogen;
Ik ken 't, Geveinsde! ik heb uw lage ziel doorschouwd;
Gij handelt niet uit plicht, maar slechts uit zelfbehoud.
Gij beefdet voor mijn wraak - wierd ik ten troon verheven,
Zoo dacht ge - Elizabeth zou nimmer u vergeven.
En gij dacht wèl.
gardiner.
Als ge eerst u zelv' had vrij gepleit
Van landverraderij en dubbelhartigheid;
De Kanselier des rijks zou zich misschien verlagen,
U zijn verdediging in 't breede voor te dragen.
Thands echter is uw taal geen wederlegging waard.
Zij kenmerkt goed de vrouw, wier al te onbuigbare aard
Van geen vermurven weet, wier lang verkropte woede
In smaadreên losbarst, bij het dreigen van de roede.
De vrouw, die doof voor reên, verhard in 't kwade, sneeft,
Dat haar het brein verpest en 't hart doorkankerd heeft.
Wij gaan Mylords!
| ||||||||
Derde tooneel.
elizabeth, sussex.
elizabeth.
Gij hebt mijn lot verstaan.... Nog heden!
Gij beeft.... thands heb ik kracht om moedig voort te treden;
Gebruiken wij den tijd die ons geschonken wordt.
Groet Kingston....
sussex.
Hij, die u in d' afgrond zag gestort,
Te laf, om u de hand tot redding aan te bieden,
Vol vrees op zijde kroop en ijlings heen ging vlieden.
Heet Kingston? ...
elizabeth.
Ja, doch zwijg.... gij kendet mijn verbod,
En gij verdenkt hem....
| ||||||||
[pagina 62]
| ||||||||
sussex.
Ja, Mevrouw! ... nam hij uw lot
Ter harte, hij had u bezocht of u geschreven....
Maar neen, geen teeken zelfs.... hij vreest voor 't eigen leven.
Noem dezen naam niet meer.... Uw Sussex blijft u trouw.
elizabeth.
En hij waar' me ontrouw! Zwijg.... misken hem niet Mevrouw!
Mij is 't behoefte aan zijne liefde te gelooven!
Waarom den laatsten schat baldadig mij te ontrooven?
'k Had niet vermoed, dat tot vermeerd'ring van mijn pijn,
Elk woord van mijn vriendin in gal gedoopt zou zijn.
sussex.
o Neen, 'k verdenk hem niet.... Gij hebt mij opgedragen....
Een zending... 't was uw groet... De Heer moog' me onderschragen,
Ik kan niet meer.
elizabeth,
een ring van den vinger trekkende.
Geef hem dien ring, 't geschenk is kleen,
Maar zeg dat ik hem droeg.... Staak Sussex! dat geween,
Gij maakt mij 't harte week.... Meld hem, hoe 'k heb gestreden,
En dat de dochter als de moeder heeft geleden,
Breng hem dit laatst bevel met mijnen laatsten groet,
Dat, zoo hij heeft bemind, hij eenmaal wreken moet.
| ||||||||
Vierde tooneel.
De vorigen, maria tudor, filips, gardiner, Lords, een wacht van Hellebardiers.
sussex.
Men komt Elizabeth....
maria tot elizabeth.
Gij hebt de kroon beleedigd;
Maar klaagde Tudor aan, Maria heeft verdedigd;
Maria overwon; schoon 't met haar plichten strijdt,
Scheldt ze onder één beding u elke straffe kwijt.
| ||||||||
[pagina 63]
| ||||||||
Maar onder één beding: het zal uw toekomst regelen;
Het bloed uws bondgenoots moet ons verdrag bezegelen;
Één offer eischt het recht, eerbiedig dit besluit,
Zijn bloed, zijn bloed alleen wischt al uw vlekken uit:
Gij zwijgt: gij zult den naam des landverraders melden,
En 'k zal ten tweeden maal, genâ voor recht doen gelden.
elizabeth.
o Goede Zuster! als gehoorzaam onderdaan,
Zal 'k u den waren naam van Hastings doen verstaan;
Hij is baron uws rijks, onwaardig zijn vermogen;
Hij heeft uw gunst misbruikt, mij laag en laf bedrogen.
Ik ruk hem 't masker af, zie om u... hij is hier!
maria.
Hier... hier... noem mij zijn naam!
elizabeth,
op Gardiner wijzende.
Het is uw Kanselier.
maria,
teleurgesteld.
Hoe valsche vrouw! gij wilt den besten vriend me ontrooven?
elizabeth.
Gelooft gij nog aan trouw... hoe kost ge dan gelooven,
Dat 'k hem, dien ik mijn vriend, mijn besten vriend beschouw
En zelfs als gade min... aan u verraden zou!
maria,
woedend.
Misbruik mijn goedheid niet... 't Geduld is ras ten ende,
Voor 't laatst, Elizabeth! den naam van d' onbekende;
Verdien het thands dat u genâ voor recht geschiedt.
elizabeth
Spreek niet van recht, genâ... gij kent die woorden niet.
Recht! kendet gij het recht, 'k was dan niet in uw kerker;
Van 't heilloos eedgespan is slechts uw haat bewerker;
Mijn hand greep naar het zwaard, ... vergeefb're razernij!
Want wat mijn eed verbood, gebood de noodweêr mij.
Uw afgunst volgde altoos de dochter van uw vader;
| ||||||||
[pagina 64]
| ||||||||
Altoos vloeide u het bloed onstuimiger door de ader,
Als u mijn naam gemeld werd; ja sints lang,
Vooral sints Edwards dood, zocht gij mijn ondergang.
Die afgunst spitste zich, om langzaam me af te martelen;
In 't los gesproken woord, in 't schuldloos spelend dartelen,
Zaagt gij verraad. Ik zweeg, en woog voortaan elk woord,
Ik zweeg en kropte 't wee... 'k heb 't in de borst gesmoord,
Tot me alles werd vergald en 'k niet meer kon verdragen.
Toen hebt ge mij gespaard om feller mij te plagen;
Spaar thands niet weer; voleind, ik ben ter dood bereid,
Maar noem die gruweldaad toch geen rechtvaardigheid.
maria,
tot Filips.
'k Heb 't u voorspeld Filips. Nooit wordt zij overwonnen;
Ik had me een bitter uur te meer besparen konnen.
Gij wildet zoo;
(tot Elizabeth.)
Elizabeth Bolein! de maat
Is tot den rand gevuld... het uur der straffe slaat.
(Zij geeft een teeken, de achtergrond wordt geopend; een groote zaal aan wier einde op eene verhevenheid de beul, in rood kostuum, op de bijl rust, omgeven door een dubbele rij hellebardiers.
sussex.
o Hemel...
(Elizabeth huivert.)
Koningin...
elizabeth.
Zwijg Sussex.
sussex.
Neen de woorden
Verzengen mij de tong... o Laat me, zij vermoorden
(tot Maria.)
U... Kingston is zijn naam; voldaan is thands het recht.
maria.
Gij tijgt Lord Kingston aan? bewijs hetgeen gij zegt
Of beef...
| ||||||||
[pagina 65]
| ||||||||
sussex,
op Elizabeth wijzend.
Zij kan 't Mevrouw...
filips naar elizabeth tredende.
Nog kunt gij overwinnen;
elizabeth.
Ik ken Lord Kingston niet.... de smart ontstelt haar zinnen.
(Sussex bedekt zich 't gelaat met de handen.)
filips.
Mevrouw! ik ben uw vriend.... en zeg u onverbloemd,
'k Herken de vrouw niet meer, alom zoo hoog geroemd,
Om geest en schranderheid... Gij kost op redding hopen,
En wilt tot zulk een prijs, geen kostbaar leven koopen.
Bedenk wat gij verliest... een Kroon...
elizabeth.
Verleider vlied!
Ik ben een mensch, mijn God! verzwaar mijn lijden niet,
Verlam mijn tong, eer zij een bloedschuld op mij lade;
(Tot Maria.)
Voltrek aan mij uw recht... ik weigerde uw genade.
gardiner.
Mylords! haar Majesteit schenkt tot dit oogenblik
Genade... Wie van u kent 's vreemd'lings titel?
kingston,
nog onzichtbaar voor den aanschouwer.
Ik.
| ||||||||
Vijfde tooneel.
De vorigen, kingston.
gardiner,
in wanhoop.
(ter zijde.) Gij hier... hij keert terug en alles is verloren...
maria.
'k Dacht u naar Frankrijk, gij verdient Mariaas toren;
| ||||||||
[pagina 66]
| ||||||||
kingston.
Het hoofd van 't eedgespan bleef ieder onbekend,
Welnu, ik ken hem.
maria.
Gij, gij kent hem?
kingston.
Ja ik ben 't.
maria.
Gij! ...
kingston,
neerknielende.
Dierb're Elizabeth! gij zult genâ verwerven;
Gij hebt voor mij geleefd, ik, ik mag voor u sterven.
elizabeth.
Helaas! ...
maria,
tot Kingston tredende, als uit een droom ontwakende.
Is 't werkelijkheid.... Thands spreke de onderdaan.
kingston.
Ja thands behoor ik u, gereed om toe te slaan.
'k Beken mijn misdaad. Ik heb mij den eedgenoten,
Maar onder valschen naam, als Hastings aangesloten;
Ik heb hen goed gediend.... De rang, dien 'k heb bekleed,
't Vertrouwen, dat uw gunst mij hier verwerven deed,
'k Heb 't alles aangewend tot heil der dierbre broeders,
Geen muiters, zoo gij zegt, maar ware staatsbehoeders.
Ik heb uw spie vermoord; op mij slechts drukt de schuld;
Spreek thands haar vrijspraak uit - uwe eischen zijn vervuld.
maria.
Bewijzen.... logentaal, ... uw oordeel is beneveld,
En 'k sloeg bijkans geloof aan 't geen de waanzin revelt.
Niet waar Filips? hij ijlt... en alles is bedrog.
filips,
haar aanstarend.
Zijn schuld is zonneklaar.... Maria twijfelt nog;
| ||||||||
[pagina 67]
| ||||||||
Bewijzen vordert gij.... Maria wordt voorzichtig,
Maar alles tijgt hem aan.... de liefde is medeplichtig;
Die liefde is u het best bewijs....
maria.
Dus is het waar!
Een Kingston aan het hoofd van Englands muit'renschaar!
Een Kingston spande saam. Afschuwlijk - vloekbre boosheid!
Gij beeft en siddert niet, of hoopt ge op straffeloosheid?
Man! alles wat gij zijt.... zijt, waart gij slechts door mij,
Ik heb u groot gemaakt en zoo betaaldet gij.
(met klimmenden hartstocht).
Wat waart ge zonder mij? wat muiter! was uw vader?
Cipier eens kerkers, wien slechts burgerbloed in de ader
Vloot. 't Was uw erfdeel ook geweest; 't geboorterecht
Maakte u tot zoon van 't volk en mijner eed'len knecht.
Wat deed ik! o 'k zal nooit die zwakheid mij vergeven;
Uw vader bood me u aan.... een blik.... ik heb verheven
Dien ik vertrapt moest hebben.... hij werd u gelijk,
U Clinton, Pembroke, u baronnen van mijn rijk;
Slechts u gelijk! neen 't was verkrachting aller orden,
Hem, die uw knecht moest zijn, heb ik uw Heer doen worden.
Ik schonk bescherming, ja mijn vriendschap aan dien man,
Een vriendschap, zoo als ik slechts eenmaal schenken kan.
En 'k werd bedrogen....
(Tot Gardiner.)
Gij hebt wèl gezien.... Verdedigd,
Geprezen heb ik hem, toen gij hem hadt beleedigd.
Gij gaaft uw denkwijze op en hij werd afgezant,
Zelfs op uw voorbeê
gardiner,
pijnlijk.
't Was tot heil van 't vaderland....
maria.
Mylords! ontrukt dien mensch zijn zwaard, die keten;
Gij aarzelt.... zijt ge uw wrok, uw ijverzucht vergeten!
| ||||||||
[pagina 68]
| ||||||||
Gij moogt dien koelen.... hebt gij eenmaal hem gevreesd,
Hij is uw knecht - hij wordt, hetgeen hij is geweest.
(Gardiner rukt hem de gouden keten af.)
kingston.
Thands ben ik vrij.... ontneem mij alles in uw woede
Wat gij gegeven hebt.... 't is gunst.... het harte bloedde
Mij onder 't staatsiekleed, en 'k wenschte menigmaal
Dat 'k zielsrust koopen mocht, voor vorstelijke praal.
Ik heb het uur gevloekt, toen mij mijn dierbre vader, -
Wiens naam 'k met eerbied noem - Maria Tudor nader
Bracht. Toen begon mijn leed; de jong'ling had zijn jeugd
In eenvoud doorgebracht en schuldeloze vreugd;
Maar toen begon mijn leed; toen moest ik leeren veinzen,
En achting huich'len, waar mij de afschuw weg deed deinzen:
't Is waar, voor andren slechts hieldt gij den geeselroê;
Mij reiktet gij uw hand, en mild uw gaven toe;
'k Beken 't, er sprak een stem me in 't hart, die u deed winnen
Wat gij door wreedheid hadt verloren.... 'k wou beminnen....
Er is een oogenblik, één oogenblik geweest,
Niet dat ik hem bemind, maar minder heb gevreesd.
o Hadt ge toen mijn raad, mijn beden willen hooren,
Om niet de stem uws volks in brand en bloed te smoren;
Ik had u toebehoord.... Rampzalig vaderland!
De bloeddorst had Natuur dien boezem ingeplant:
Ik zag u d' eigen weg dolzinnig t' einde rennen
En plassen in het bloed. Ik leerde uw zuster kennen,
De diep verneêrde, die gij ook mishandeld hadt.
Ik zag haar in haar rouw en heb haar hoog geschat;
Haar aanblik deed me in 't hart, uw beeldtenis versterven;
Wat zij aan achting won, moest gij aan achting derven,
En toen zij me alles was, waart gij niets meer voor mij.
Toen gespte ik 't harnas aan, en gordde 't zwaard me op zij.
Wat gij me ook aantijgt, 't doel was edel, en mijn streven
Was recht.... ik wilde recht, en niet uw vorst'lijk leven.
'k Had u doen vallen en Elizabeth gekroond,
| ||||||||
[pagina 69]
| ||||||||
Maar 'k had dan ná uw val me eerst recht uw vriend getoond.
Denk echter niet dat mij de vrees alzoo doet spreken,
Dat 'k huichelend berouw, om meêlij' wensch te smeeken,
'k Heb billijkheid gewild, en wie slechts daar naar vraag',
Vindt rust en kalmte in 't hart, zelfs na den nederlaag.
filips.
Maria overpeinst!!
maria.
Men kan hem heen geleiden...
filips.
Gij schenkt genade aan haar?
maria.
Genade? aan geen van beiden!
Zij sterven...
filips.
Maar uw eed,
maria.
Mijn eed... ik breek mijn eed,
Wat zou mij binden? Wat is heilig? hij vergeet
Zijn eeden wel! Filips! een ondier heb 'k gevoesterd,
't Heeft de eigen borst verscheurd waaraan het werd gekoesterd.
filips.
Uw zuster...
maria.
Zuster! .... Heeft zij Hastings naam gemeld?
Zij valt.... maar 'k gun u dit - haar straf zij uitgesteld,
Maar niet vergeten... zij heeft slechts mijn wraak te wachten,
Zij leerde hem de plicht der dankbaarheid verkrachten;
Want hij was goed, was rein... zij leende haar venijn;
Vergiftigde zijn hart; en 'k zou een zuster zijn!!
(Zij gaat.) Elizabeth volgt haar smeekende na.
Neen! wreek op mij den rang, dien ik miskende en smaadde;Ga naar voetnoot(*)
Neen! wees geen zuster meer, maar schenk aan hem genade.
(Een gebiedende wenk van Maria doet haar deinzen, in wanhoop valt zij neer.)
Einde van het Vierde Bedrijf. |