Twee Tudors
(1847)–H.J. Schimmel– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| ||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||
Personen.
| ||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||
Eerste tooneel.
Een gewelf in den Tower, deuren ter rechter en linker zijde, meer op den voorgrond een steenen bank, tegen den muur gemetseld; het is duister.
nickel en john.
nickel.
Ja John, hij sterft...
john,
gemelijk.
De dag is nog niet aangebroken.
Zoo vroeg... Haar Majesteit,
nickel,
angstig rondziende.
St.
john.
Ik heb geen kwaad gesproken,
(zijn muts afnemende.)
God zeeg'ne hare Majesteit! ... maar gistren toen
Was 't later op den dag... nu kon men 't ook zoo doen.
nickel:
Hoor John! wat onze Koningin bepaalt, is 't beste;
Mor niet... wat klein begint wordt dikwijls groot, ten leste
Wordt m' als Milord
(John rilt.)
Ach! ja, ik heb 't van hem voorspeld,
Hoe vaak heeft de arme knaap zijn sprookjens mij verteld,
Die hij gelezen en geleerd had uit zijn boeken.
De jongen hield van mij... kwam altoos Nickel zoeken;
(fluisterend.)
En John, 'k beken het u... ik mocht hem ook wel zien.
Hij was voor de armen goed, een steun voor de oude liên.
| ||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||
john.
Wat heeft bij toch gedaan! 'k heb gistren wel geluisterd,
Maar ik begreep het niet... er werd zoo zacht gefluisterd,
Men zei zoo 'k meen, gevaar... Maria...
nickel,
omziende.
St.
john.
Vaderland.
nickel.
Wat hij gedaan heeft John? ... hij had te veel verstand...
john.
Is werk'lijk het verstand dan zóó gevaarlijk... 'k dacht het
Wel... Ik was nooit er opgesteld... mijn moeder bracht het
Van Londen... Vader wou...
nickel.
Nooit was 't hem naar den zin
En hij wou wijzer zijn dan onze Koningin.
john.
Hij heeft gelijk, men zegt dat ze ook niet bijster knap is.
nickel,
op schrikbarenden toon.
Rebel!
john,
bevreesd.
Wat, meester!
nickel,
geruststellend.
Niets.
john.
Nu, als 't maar voor de grap is,
Want anders 'k haat dien naam; ik heb hem meer gehoord,
Maar op een slechte plaats...
nickel.
John! langtong! ga zoo voort,
En gij komt waar hij gaat... Dat zijn Mylords gebreken.
| ||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||
john.
Hij had te veel verstand!
nickel.
En waagt te veel te spreken;
Bij voorbeeld... 't heugt me nog, schoon jaren reeds geleên,
Wie ja bij Hendrik zeî, zei weer bij Edward neen.
(de muts afnemende.)
En toen Maria, dat de Heer haar, zwakke, sterke,
In Londen intrek nam, tot heil der oude kerke,
Toen werd het weder ja... maar hem was dat niet recht,
Hij had te veel verstand.....
john.
En hij heeft neen gezegd.
nickel.
Juist; hij is veilig, die steeds aanneemt, wat van Londen,
Bij koninklijk mandaat als leer wordt uitgezonden...
john.
Die 't minst verstandig is... geweken is mijn angst,
Als dat het leven rekt, dan leven wij het langst.
(Een zware klok slaat vier slagen, Nickel verdwijnt door de deur ter linker, John door die ter rechter zijde.
| ||||||||||
Tweede tooneel.
nickel en Wachten brengen kingston op met gray in monnikskleed; de Wachten verdwijnen.
gray.
Wat kalmte vóór den strijd! was de onschuld dan uw wapen?
Voor u geen avond meer en gij kost rustig slapen...
(Als tot zichzelven.)
Zoo sliep ik nooit... schoon Gray toch ook die rust behoeft.
Mij wordt bij elken slaap den gorgel toegeschroefd,
Den boezem ingeperst... een bloedstroom opgedreven,
| ||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||
Naar 't brein, dat in zijn koorts wanschapenheên doet leven,
En doet ten reie gaan.
kingston.
Mijn slaap was zacht... 'k Zag u
En mijn geliefde - Ik zag lord Gray niet zoo als nu,
Maar als hij eertijds was - toen hij mijn schreden stierde,
Ter liefde van den knaap door bosch en beemde zwierde;
Gij waart mijn vriend...
gray,
somber.
Reeds de oude Kingston was mijn vriend,
Hij heeft als paadjen in mijn vaders huis gediend.
kingston.
Die goede vader! 'k Heb mijn moeder vroeg verloren,
Niet waar lord Gray?
gray.
Uw moeder stierf toen gij geboren
Werdt!
kingston.
Was zij goed? Nooit sprak mijn dierbre vader mij
Van haar.
gray,
dof.
Zij leefde kort, en leefde in Frankrijk. -
kingston,
zijn hand vattend.
Gij
Zijt nog mijn vriend, maar niet zoo open meer als vroeger.
Doch wie ontsloot mijn kerker aan de vriendschap. Droeg er
Een engel op zijn wiek u in.
gray.
Nooit waart gij hier? Gij zijt
In 't voorvertrek des doods, waar een Marie den strijd
Der martelaars aanschouwt, want elk ter dood gedoemde
Gaat daar voorbij - Dit kleed gaf toegang - want ik noemde
Mij priester...
| ||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||
kingston.
Vlucht thands Gray! gij hebt genoeg gewaagd,
gray.
Vrees niet voor mij...
kingston.
Vergeet gij dan, wat naam gij draagt,
En dat ontdekking u den dood brengt? Vlucht thands edel
Mensch!
gray
Edel mensch...
kingston.
Mariaas wraak bedreigt uw schedel.
gray.
Vrees niet... ik val, maar wreek me als Simson deed. De strijd
Zal bloedig zijn... de pijler die mijn schedel splijt,
Verbrokkelt op haar kruin.
kingston.
Maar hoe! ....
gray.
't Blijve u verholen.
| ||||||||||
Derde tooneel.
De vorigen, elizabeth, Wachten.
kingston.
Elizabeth gij hier? heeft ze ook uw dood bevolen?
Voegt ze ook den meineed, bij haar oov'rig schuldental?
elizabeth.
(Een gebiedende wenk doet de Wachten deinzen.)
Neen, Flips heeft mij gemeld, dat zij me sparen zal;
Maar 'k moet door lijden haar vergiffenis verwerven;
Zij spaart mij éénen dood, want 'k moet er duizend sterven.
| ||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||
Toen gij mij straks verliet, verliet ook zij me. Nacht
Was 't in mijn ziel... Vergeefs het offer dat gij bracht,
Ik bleef gevangen.... 'k viel gevoelloos op den drempel
Mijns kerkers neêr.... ik dacht, dat reeds de dood zijn stempel
Me op 't voorhoofd had gedrukt.... het was voor de eerste maal,
Dat 'k zwijmde van verdriet.... Háár bleef de zegepraal;
Ik keerde in 't leven weer.... Filips stond aan mijn zijde,
Hij sprak van redding, dat zijn voorbeê mij bevrijdde;
Maar dat Maria had bepaald, o God! ik gruw er van,
Dat ze elken graad van smart zoo goed bereek'nen kan,
Dat ik, te gruwzaam schier, om u haar last te ontvouwen,
Dat ik met eigen oog úw sterven moest aanschouwen.
kingston.
Afgrijs'lijk.... Toon u sterk, geliefde Elizabeth,
Gij wordt gespaard.
elizabeth,
hevig bewogen.
Gij sterft.... ik heb het zwaard gewet
Dat u doorboren zal.... wat onverzwelgbre smarte!
Had ik u nooit ontmoet! ....
kingston.
Dit woord verscheurt mij 't harte,
Ik zegen nog het uur, dat mij uw borst ontsloot.
elizabeth.
Mijn adem is de pest, mijn handdruk geeft den dood.
Wat vriend ik ook bezat, door beulshand moest hij sterven....
Ik ben gedoemd alleen deze aarde rond te zwerven....
(Omhoog blikkend.)
Dat geen na dezen, ooit mijn vloekbre vriendschap win';
God! brand het Kainsmerk dit rimplend voorhoofd in.
kingston.
Elizabeth!
elizabeth.
Waarom hebt ge ook mijn last vergeten,
| ||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||
De liefde gaf u dien.... gij zoudt nog gunst'ling heeten.
kingston.
En mijn' geliefde, mijn' vorstinne, en aller hoop
Zou sterven! Neen, hoe duur ik ook een leven koop,
Tot dien prijs niet. 't Was plicht voor Eng'land 't op te geven,
Mijn dood ontneemt het niets, 't wint alles, door uw leven.
elizabeth.
Dat leven Kingston! neen gij kent Maria niet,
Als gij me veilig denkt in Eng'land; in 't verschiet
Zie ik den houtmijt of de bijl.... want geen verzoening
Is moog'lijk tusschen ons.... slechts dán smaakt zij voldoening,
En zwaait ze in kalmte en rust den looden vorstenstaf,
Wanneer de dochter bij de moeder rust in 't graf.
kingston.
Neen mijne Elizabeth! voor u de kroon en scepter....
Gij zult regeeren in dit England en gij schept er
Den vrede en welvaart. Straks, 't was in een droomgezicht,
Werd mij de sluijer van de toekomst opgelicht:
Het was een Hooger macht die mij 't geheim verklaarde,
Om troost te schenken aan mijn hart. Zij openbaarde
Uw glorie.... Gij gaaft rust aan 't bloedend vaderland,
Dat zoo baldadig wroette in 't eigen ingewand,
En waar partijhaat, 't zwaard aan ieders lenden gordde....
Gij schiept den bajert om, schiept uit dien bajert orde,
Het dierbaar vaderland werd jaren leeds vergoed;
Geen houtmijt vlamde meer, en 't zwaard betint met bloed
Van 't schuldloos offrental, roestte in de schede. Vloten
En legers zondt gij uit.... werd 's menschen bloed vergoten,
Het was tot 's menschen heil; en waar de tirannij
Door overmacht gesteund, verhit tot razerij,
Wou heerschen in den mensch en met haar ijzren ketens,
Den wil te boeien dacht, de vrijheid des gewetens;
Daar zondt ge uw' helden heen, en in zijn vaart gestuit,
Blies 't monster aan uw voet, stuiptrekkend d' adem uit.
| ||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||
Daar stond ge vóór mij, met den lichtkrans om de slapen,
De vrijheid tot blazoen.... gerechtigheid tot wapen,
Europa lag geknield.... Geliefde! gij waart groot.
elizabeth.
Zoo dit mijn toekomst waar'.... ik koop haar voor uw dood.
kingston.
Mij zwelt de borst bij die gedachte.... Zij is edel;
Mijn werk al wat gij wordt, mijn werk als eens uw schedel
De kroon draagt, en uw hand den gouden scepter tilt -
Gij wordt verheven, groot, wijl ik het heb gewild.
Ja, die gedachte is schoon.... zij heft mij boven de aarde;
Geen valsche hovaardij! ... 'k gevoel mijn eigen waarde!
'k Bewonderde u altoos, uw vorste', uw zieleglans;
Ik heb u nooit verdiend, maar ik verdien u thans.
(Gray door zijn gevoel overweldigd, vertrekt door de deur ter rechterzijde.)
een der wachten.
Zijt gij gereed, Mylord!
kingston.
O ja...
elizabeth.
Neen, neen, erbarmen
(tot de Wachten.)
Voor hem, voor mij... Wie, wie ontrukt hem aan mijne armen.
Weet gij wie 'k ben? 'k Wordt eens uw Koningin... ik bied
U schatten voor zijn losprijs... Hoort...
(zij doen een schrede achterwaarts.)
Zij hooren niet,
Blijft bij uw leven! blijft...
(omhoog schouwend.)
Eens heb ik in 't verleden
Tot u, om glorie, om een Koningrijk, gebeden.
Misschien verhoordet gij... en maakt me aan schatten rijk...
| ||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||
Ik neem die beê terug... ik wil geen Koningrijk,
Zijn leven slechts...
hoofdman der wachten.
Wij gaan...
kingston,
na haar toeijlend.
Ik heb u lief... ik zegen
U... 'k heb één bede aan u... wanneer gij hebt verkregen
Wat mij voorspeld werd; als gij op den staatsiestoel
Gezeten, hulde ontfangt, elks vleitaal staat ten doel,
Omstuwd door eed'len, 't feest moogt vieren van uw krooning,
Denk dan niet slechts aan u, bij al die vreugdbetooning;
Maar keer naar 't bidvertrek, als need'rig onderdaan,
En denk er dan aan mij, en wijd mijn' assche een traan.
Vaarwel....
(Hij ijlt weg, begeleid door de wachten.)
elizabeth
als verbijsterd.
Neen geen vaarwel... weg... weg...
(De deur willende openrukken.)
Ze is dicht gegrendeld.
Geen uitgang... maar die trap, die zich naar boven wentelt...
Hoor... hoor... een kerkerdeur die op haar hengsels knart,
Men komt... vergeefs... 'k hoor niets dan 't bonzen van dit hart...
| ||||||||||
Vijfde tooneel.
elizabeth, maria, de deur ter rechterzijde binnen tredende.
maria.
Zij is vernederd...
elizabeth.
Wie, wie sprak daar! ..
(Maria ziende) o Genade,Genade! Zuster... spreek... nog komt zij niet te spade;
Spreek... spreek een enkel woord... 'k doe boete, ik toon berouw,
Mijn God! geen enkel woord... wat wreedheid in een vrouw!
| ||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||
maria.
Bid voor u zelve! ...
(de groote klok des Towers vangt aan te kleppen..)
elizabeth.
Hoe! maar ik begrijp die woorden;
Als hij vermoord is, dan, dan zult ge ook mij vermoorden;
Het is een weldaad... want die jong'ling is mij waard,
Hij sterft en zonder hem, is 't leven mij, wat de aard
Waar' zonder zon... Verstaat ge mij... bij onzen Vader,
Spreek... hebt ge mij verstaan...
(zij dringt op Maria aan.)
maria.
Terug... tree mij niet nader.
elizabeth.
Neen gij begrijpt mij niet... nooit loeg de liefde u aan.
Als ik van haten sprak, dan zoudt ge mij verstaan.
maria,
met klimmenden hartstocht.
Bid voor u zelve, niet voor hem... Gij hoont mij... Huldig,
Me als goedertieren... 'k spaar u... gij zijt even schuldig,
Nog meer misschien dan hij; en nimmer sprak een stem,
In deez' beklemde borst voor u, maar wel voor hem,
En toch u spaar ik... gij, door eerzucht aangedreven,
Stondt mij, uw Koningin, ten tweeden maal naar 't leven,
En ik, 'k spaar u ten tweeden maal... en hij was goed,
Eer hij u kende, vroed en deugdzaam van gemoed;
Vrouw! Zoo ik wist dat gij hem 't moordtuig aan deedt gorden,
Dat hij door úw' raad was, hetgeen hij is geworden;
O bij de moedermaagd! gij stierft...
(zij gaat naar den a htergrond.)
Beproef, hoe sterk
Gij zijt... en volg me, aanschouw uw eigen werk....
(zij heft het gordijn op; een wijd geopend venster waar achter een groot steenen balkon; in het verschiet ziet men de huizen van Londen en de St. Paulus kerk, wier spits door de morgenstralen wordt verguld.)
| ||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||
elizabeth,
volgt haar na en leidt haar terug.
(zij knielt neder.)
Nooit knielde ik neêr, dan voor mijn God... gij zijt gewroken
Vorstin! ... en zuster! Zie, gij hebt mij 't hart gebroken;
't Zij u genoeg Marie; heb 'k in uw oog misdaan,
o Ik geloof dat ik 't vergrijp geboet heb... Met één traan,
Als deze is, waar' 't geboet... en zóó weende ik er velen;
Mijn Koningin! 't is schoon vergif'nis uit te deelen,
Het is het schoonste recht van God u toegeleid,
Toon, toon dat gij 't verdient door goedertierenheid. -
maria.
Door goedertierenheid! ik had haar mogen hopen,
Als gij verwonnen hadt, 'k had dan voor u gekropen.
(bijtend.)
'k Waar dan door u vertrapt. Is mijn genâ niet groot
Genoeg? ... gij waart gedoemd - ik red u van den dood.
elizabeth.
O, red ook hem... Gij hadt hem lief...
maria.
Ik ben bedrogen.
Herinner mij die liefde niet...
elizabeth.
Geen mededogen,
Is alles dan vergeefs? ... dit hart met ijs omschorst,
Géén snaar, hoe teeder ook, die klank geeft in die borst!
| ||||||||||
Zesde tooneel.
de vorigen.
gray,
de deur ter rechterzijde intredende
Lord Wright, uw zoon, Maria Tudor! is in leven,
| ||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||
maria.
Wie zegt dit?
gray,
voorwaarts tredende.
Ik...
maria.
Mijn zoon...
gray.
Wordt straks u weêrgegeven.
maria.
Gij kent dien zoon...
elizabeth,
omhoog blikkende.
Is haar die weldaad toegedacht!
maria.
Gij waart het dus, die zoo geheim de tijding bracht,
Van zijn bestaan... Hij leeft... Mijn God! 'k ben moeder;
Ik heb een erfgenaam... gij waart zijn hulp, zijn hoeder?
Gij kent mijn zoon en zwijgt zoo lang!
gray.
Kent gij dit lint?
Kent gij dit kruis?
maria.
Ja, ja. ik gaf het aan mijn kind...
gray.
Men heeft uw zoon geroofd en deed de roovers zweeren,
Hun hoofdman was een vorst - hem nooit als Tudor te eeren;
't Was eerst uws vaders wil, den fel gehaten knaap,
Wiens misdaad 't leven was, te worgen in den slaap.
Mijn vriend was kinderloos; hij had zijn eengeboren,
In d'eigen ouderdom, sints korten tijd verloren;
De knaap werd hem vertrouwd en bleef door hem bewaard.
Die vriend heeft mij 't geheim, op 't sterfbed geopenbaard;
Of neen, hij schreef me een brief; 'k was 't vaderland ontweken.
(de klok des Towers houdt op te kleppen.)
| ||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||
elizabeth.
't Is stil... zoo 't waar' volbracht... beulin! is dit het teeken!
maria, tot gray.
Uw loon zal vorst'lijk zijn.
| ||||||||||
Zevende tooneel.
De Vorigen, filips, gardiner.
filips.
Grijp moed Elizabeth!
(fluisterend.)
Vergeet het nooit Mevrouw! dat ik u heb gered,
gardiner,
ter zijde, met verbeten woede.
Zij is gered!
elizabeth.
Ik ben gered! Hij is gestorven!
Ik heb voor zijnen dood, mijn vrijheid weêr verworven,
En ik gebruik haar wel; zij is ook duur betaald,
(tot Maria.)
Ik heb voor u geknield, gij hebt gezegepraald;
Ik heb mijn schuld geboet... de hemel zij rechtvaardig,
Hij stierf door uwe hand, hij, hooger leven waardig,
De smart doorvlijmt mijn ziel, maar weenen kan ik niet.
Maria! denk aan mij, wanneer u leed geschiedt;
Gij hebt een zoon.. een zoon! 'k heb nooit van hem vernomen;
(op Gray wijzende.)
Die monnik meldt het u... maar mocht hij tot u komen;
Vrees dan, dat God omhoog, u in dien zoon bezoekt,
Die eens mijn wreker wordt en dan zijn moeder vloekt.
(Uitgeput zinkt ze neêr.)
filips tot maria.
Vergeef Mevrouw.
maria.
Gij vreest voor haar! Ik schenk haar 't leven;
| ||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||
Zij kan zich, zoo zij 't wil, naar Hatfield heen begeven,
Ze is vrij... Niet waar gij zijt tevreden? Zij is vrij;
Flips! wilt gij haar behoud... noem nooit haar naam aan mij.
Lord Kanselier! beveel dat hier mijn hof vergader'.
(Tot Gray.)
Geef thands mijn zoon! Wat eischt ge?
gray
zijn pij afwerpend, staat daar in ridderkleedij.
't Leven van mijn vader
Van broeder, zuster.... Gij herkent mij tijgerin?
maria.
Gray! ...
gray.
Ja gij kent mij wel.... Maria 'k overwin;
'k Word goed gewroken.... hoor.... de wraakbazuine schettert,
Onnooz'le! ik leefde nog, schoon door uw knods verpletterd;
Gij spoordet mij niet na, tot 's waerelds uiterste end,
Gij wist dat Gray bestond en hebt nog rust gekend. -
't Is bloed voor bloed.... Kunt gij me een vader wedergeven,
Dan spreekt ge uw zoon....
maria.
Filips... die mensch... hij doet mij beven.
(tot de wachten.)
Men boei dien man... 'k vermoed... mijn kind....
gray.
Erft nooit uw troon,
Gij moeder, als vorstin, gij offerdet uw zoon.
Maria stort met een gil neder. Elizabeth heft zich op, een zegekreet ontsnapt haar mond.
Einde van het Vijfde en Laatste Bedrijf. |
|