Twee Tudors
(1847)–H.J. Schimmel– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| ||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||
Personen.
| ||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||
Eerste tooneel.
Een zaal in Whitehall, ter linkerzijde een leunstoel en een voetschabel van ebbenhout; het kussen is karmozijn rood met koorden en kwasten van gouddraad, waarop het wapen van Engeland en de leliën van Frankrijk op een azuur-blaauw veld zijn geborduurd, naast den leunstoel een lager gestoelte. Lord Pembroke en Clinton in gesprek op den voorgrond; verscheidene lords in gesprek op den achtergrond met sir Williams.
clinton.
Elizabeth gevat....
pembroke.
En zoo ik vrees verloren,
Verloren voor het rijk dat Spanje moet behooren.
clinton.
Spreekt zachter.... Spanje is alvermogend.... Denkt gij haar
De stoute samenzweerster thands verschalkt? 't is waar,
Haar schuld spreekt luid, maar eens werd ze op Filips verlangen
Gespaard, bevrijd....
pembroke.
En thands is ze op zijn raad gevangen;
Gelooft ge in ernst, dat hij een Tudor redden zal?
Flips stapte in domino, te Southampton aan wal.
Zijn eerst verzoek was háár bevrijding.... om die bede
Achtte elk hem.... Vrede was zijn leuze, hij bracht vrede,
In Spaanschen zin....
clinton.
En vond een waardige ega... Maar
Wat voordeel, wat gewin, brengt hem de dood van haar?
| ||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||
Hij erft den troon toch nooit....
pembroke.
Weet gij hoe Flips durft erven?
Eerst moet dit land, zijn hoop, zijn troonopvolgster derven;
clinton.
Neen, onze voorspraak bij Maria....
pembroke.
Baat niet meer;
Wel hebben wij Marie op 's vaders zetel neêr-
Gezet, en haar geschoord toen alle haar verlieten;
Maar zullen nooit het loon voor onzen trouw genieten,
Zij haat ons beide, want we ontdekken al te stout,
Wat 's hoov'lings zoet gevlei voor haar verborgen houdt.
Ook is de dankbaarheid, te zwaar een last voor vorsten.
Haar opgekropte spijt, waar' lang reeds uitgeborsten,
Als ze ons gevaarlijk wist.... thands dreigt ze alleen den man,
Door wien ze een troon verkreeg, maar niet verliezen kan.
Het is een Gardiner de felle Ketterjager,
En ook de vlasbaard haar geliefde slippendrager,
Lord Kingston die haar gunsten veilen,
(Deze woorden luide geuit doen Williams naderen.)
williams.
Weet Milord!
Dat al te ruwe spot meest mild vergolden wordt.
pembroke,
bijtend.
(Al de Lords verzamelen zich om dezen.)
Sir Williams hier! en ongedeerd 't gevaar ontkomen!
Ik heb met vreugde uw schittrend wapenfeit vernomen,
'k Zag gister d'uittocht van uw bende.... toegerust
Als landde Frankrijks heir op onze ontbloote kust.
williams.
Ik wil die taal den ijverzuchtigen vergeven,
Die zelf zich de eer had toegedacht....
| ||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||
clinton.
Welke u verheven
Verheerlijkt heeft; maar staak die twist, die schamperheid;
Verklaar veeleer 't gerucht, gants Londen door verbreid, -
't Schijnt me ongelooflijk toe - dat zich den eedgenoten
Een edelman van d' eersten rang had aangesloten,
Die bij Elizabeth op heeter daad betrapt,
Door u gevangen werd, maar later is ontsnapt.
williams.
Men mengt de waarheid immer kunstig met de logen.
clinton.
Verklaar u....
williams.
't Is mij zelv' stikdonkren nacht voor de oogen
Als 'k die gebeurtenis herdenk! Die eedgenoot
Is mijn gevangne niet geweest, maar 'k dacht hem dood;
Hij, door mijn krijgsbende achtervolgd, ter vlucht gedrongen,
Is, in vertwijfeling, den stortvloed ingesprongen;
Hij moest verloren zijn waar' hij een mensch geweest.
Lord Clinton! ik heb nooit een sterveling gevreesd,
Maar 'k schuw de tooverij en Satans zwarte treken;
Naauw gaf Lord Gardiner tot d' aftocht mij het teeken,
Of 'k zag des vluchtlings vorm door velen mede aanschouwd,
Zich snel verbergen in de slingers van het woud.
pembroke.
Hoe wonderbaar! maar 'k moet mijn ongeloof belijden;
Gij keerdet weer in zegepraal.... verhit van 't strijden,
Heeft 't opgewonden brein, de ontvlamde moed misschien,
U achter elken boom een vluchteling doen zien.
williams,
naar zijn zwaard grijpend.
Lord! ...
een kamerheer.
Hare Majesteit
| ||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||
Tweede tooneel.
De vorigen, maria tudor, gevolgd door gardiner.
clinton, tot pembroke.
Wat stroefheid in haar wezen,
Wat strakke blik! ... Ze is immer zóó het meest te vreezen.
pembroke.
Wat wankelende gang, hoe neemt ze in krachten af,
Gelukkig vaderland! zij wachelt naar het graf.
maria,
statig en plegtig, den kring rondziende.
Lord Kingston! ... Men ontbie hem hier.... Baronnen!
Weer is de muiterij den stouten kamp begonnen;
Ze wapent tegen mij het heilloos kettrenbroed;
Verraders aan mijn hof en zelfs vermaagschapt bloed.
Na eene pauze. (Kingston voegt zich bij den kring.)
Wellicht bergt ge in dien kring den snooden samenzweerder,
Voor 't oog een zoon der kerk, in 't hart een kerkonteerder,
Getrouwen onder u! hoort Tudors, hoort Gods stem,
Omringt uw Koningin, beschermt haar tegen hem.
Mijn taak wordt zwaar, Milords! ik heb om kracht gebeden;
'k Heb steeds met goeden moed, den grooten strijd gestreden.
Altoos, ik noemde 't plicht, een zwaar maar heilig werk,
Het onkruid uitgeroeid, dat opwies in Gods kerk.
Ik dacht mij 't doel nabij, ik dwaze, ik zinnelooze!
'k Zie 's Heeren heiligdom, belegerd door den booze,
Mijn zetel aangerand op recht en wet gegrond,
De ontaarde Elizabeth met ketters in verbond.
kingston,
voortredende.
Mevrouw! ...
(ter zijde.) Wat aanblik! ... 't bloed verstijft me in pols en ader;Uw hoog bevel...
maria.
Gij toefdet lang, Milord! tree nader,
| ||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||
Gij weet dan niet, wat hier uw Koningin omgeeft,
En dat ze meer dan ooit uw bijstand noodig heeft?
Dat een verrader....
(Kingtons bleek gelaat aanschouwend.)
maar hoe koortsig tint'len de oogen,
Die ingevallen wang, met loodkleur overtogen,
Duidt krankheid aan.... 'k heb reeds voor lang uw kwaal bespied;
Is 't eerzucht die u kwelt?
gardiner.
Lord Kingstons zielsverdriet
Doet al te vaak helaas! ons de eer zijns bijzijns derven,
En hem in de eenzaamheid, om Londens vesten zwerven,
Hij vliedt het hof, maar op dien stillen wandeltocht,
Laat hij, - zoo wil 't gerucht - geen landhoeve onbezocht.
kingston.
Gij stelt wel veel belang in mijn geringste daden:
De Kanselier, zoo 't schijnt, met zorgen overladen,
Vernedert zich tot hoofd van een spionnenschaar,
Begluurt de schreden van den stillen wandelaar.
maria.
Zwijg.... Gardiner doet wel die levenswijz' te wraken;
Waarom voor de eenzaamheid genoegens te verzaken,
Die nog uw leeftijd eigen zijn.... Lord Kingston, ik
Verlang van u ten minste een opgeruimden blik.
Maar doen we 't onderzoek naar 't groot geheim beginnen:
't Belang van kerk en staat gebiedt het...
(tot Gardiner) Lei haar binnen.
(Pauze.)
| ||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||
Derde tooneel.
De vorigen, elizabeth.
Deze treedt statig maar langzaam voort: haar oog dwaalt langs de rei der edelen; zij ziet Kingston, een blos van vreugde kleurt haar gelaat. Zij verraadt schier hare vreugde; deze toestand duurt echter slechts een oogenblik. Aller oogen zijn op haar gevestigd.
elizabeth,
tot voor den troon gekomen.
Maria riep Elizabeth....
maria.
Wat trotsche waan!
De Koningin ontbood de muitende onderdaan,
Die haar bezworen plicht dorst schenden; te vermetel
De wettige oppermacht wou bonzen van den zetel;
De ketterin, die 't heiligst aanrandt, ja Gods Zoon,
In 't loochnen van zijn leer, durft lastren op zijn troon.
elizabeth.
Die aanklacht is wel zwaar... 'k Hoop voor uw eigen vrede,
Dat gij nooit keeren moogt op de eens gezette schrede;
Dat de onpartijdigheid mijn misdaad wikte en woog
En u voor bittren spijt en wroeging sparen moog'.
maria.
Vermeet'le! in stede van 't oodmoedig schuldbelijden,
Bestrijdt gij onbeschaamd, die aanklacht van ter zijden,
En twijfelt ge of uw schuld wel goed bewezen zij.
Ontkennen baat niet meer, de bende in uw soldij
Ontdekte uw misdaad, en waartoe gij waart verbonden;
De lijst in Dudleys huis, bij zijn vertrek, gevonden,
Geeft elken schuldige aan; slechts één heeft zich bediend
Van valschen naam en rang... wie is hij?
elizabeth.
't Is mijn vriend,
Die me in mijn ballingschap getroost heeft en mijn dagen
| ||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||
Van zielsmart heeft gekort... hij heeft den naam gedragen
Van Hastings... hij is dood...
maria.
Gij liegt... hij is gered...
Hij leeft nog, meld zijn naam of beef Elizabeth.
elizabeth.
Zijn naam is Hastings.... 'k weet geen andren! Hij zou leven!
maria.
Die naam zij met geweld uw boezem uitgedreven!
Ik wil hem weten... hoort ge? ik wil! Onkuische vrouw!
Gij wordt van moeders kant uw afkomst nooit ontrouw;
Als zij, brengt gij dit rijk de tweedracht, alle kwalen
Uit ketterij geteeld... Als zij, leert ge af te dwalen
Van eer baarheid en goede zeden... Haar gelijk
Zijt ge ook ten allen tijd aan goede vrienden rijk.
elizabeth.
'k Wil geen beleediging met eigen munt betalen,
Hoe diep ze ook grieft. Zij viel door hofkabalen,
Wier naam gij vuil bevlekt, wier wandel gij verdoemt,
Maar die een treurend volk nog mart'laresse noemt.
Was in uw dweepziek hart niet elk gevoel verbasterd,
Gij hadt het kind, in 't beeld der moeder, niet gelasterd;
o 'k Zweer 't bij 't heilig kruis! als gij haar dochter waart,
'k Had u, uit menschlijkheid, die levensschets bespaard.
Wat zeg ik! welk een woord, doe ik in Whitehall hooren!
't Woord menschlijkheid is toch een wanklank in uw ooren!
Het is een vreeslijk woord, waarvoor Maria beeft,
Die elken stap haars voets met bloed geteekend heeft.
maria.
Uw overmoed wordt razernij! - Gij kunt vergeten,
Dat Englands Koningin, ter vierschaar is gezeten,
Dat ze oppermachtig is, en gij zijt aangeklaagd?
elizabeth.
o Neen; 'k eerbiedig haar, die Englands rijkskroon draagt.
| ||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||
En heeft mijn vrije taal de Koningin beleedigd,
Zij heeft mij uitgedaagd, ik heb me alleen verdedigd.
Zij heeft onbillijk mij het aangeboren recht,
Als bloedverwant der kroon, bij 't bits onthaal ontzegd.
En eischt zij dat ik haar als Hendriks dochter huldig,
Ik draag den eigen naam; ook mij is ze achting schuldig.
maria.
Gij draagt den eigen naam? Mijn naam? wie gaf u dien?
Mijns vaders minnarije met Bolein misschien?
Of durft gij nog den band, die bij mijn moeders leven,
Door ketters werd geknoopt, den naam van huwlijk geven?
Neen, Rome sprak zijn doem, - de dochter van Bolijn
Kan Eng'land nimmer meer dan Hendriks bastaart zijn.
elizabeth.
Ik Hendriks bastaart? ik! Gij zocht, en hebt gevonden
De zwakste plaats van 't hart, dat gij zoo gaarne wonden
Verscheuren wildet... Maar, ofschoon ik met mijn bloed
Dit woord van bitterheid misschien betalen moet,
Als dochter van Bolein zal ik mijn moeder wreken,
En zij 't de laatste maal, tot u de waarheid spreken.
Ik heb op 's vaders knie, in deze zaal getroond;
'k Werd hier, op zijn bevel, als erfgenaam gekroond;
Toen waart gij bastaart, en een balling, diep ellendig,
Want de echt, waar gij uit sproot, was onecht, was bloedschendig.
Ja, was het ons, naar recht en billijkheid gegaan,
Ik had hier niet voor u, maar gij voor mij gestaan.
maria
opstaande.
Hebt gij 't gehoord Milords! Lord Kanselier wij stellen!
De muit'ling in uw' hand. Gij zult het vonnis vellen,
Vereenigd met de pairs. Sir Williams voer haar heen,
Voort naar den Tower... Voort...
(Elizabeth en Williams af.)
Na een oogenblik zwijgens. Milords! laat ons alleen.
(De Lords af.)
| ||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||
Vierde tooneel.
maria, gardiner.
maria.
Lord Kanselier! ik wil uw streven en uw werken
Als rechter van Elizabeth in niets beperken;
Ze is ketterin en bovendien ze is deelgenoot
Van 't eedgespan. Die dubble misdaad eischt -
gardiner.
Den dood.
maria.
Zoo zij 't...
gardiner.
Vervuld wordt dan in 't eind de wensch van allen
Die nog de moederschoot der kerk niet zijn ontvallen.
Vergeefs wordt toch den boom, èn tak èn kruin gesnoeid,
Zoo niet de wortel wordt gekapt en uitgeroeid.
maria.
Ja Gardiner! ze sterv'... Mocht God mijn dagen rekken,
Tot ik mijn England heb gereinigd van zijn vlekken.
Nog heeft de waarheid niet alom gezegepraald.
Heeft menig ketter ook de schuld met bloed betaald,
't Schijnt, dat het dwaalgeloof door velen wordt gehuldigd,
Dat niet hun aantal dunt, maar staâg vermenigvuldigt.
Misschien is wel mijn zwakheid de oorzaak, die het kwaad
Nog met te slappe hand, te krachtloos tegengaat.
De zwakheid heeft altoos de ketterij bevoordeeld.
'k Herstel wat ik misdreef. Is Cranmer reeds veroordeeld?
Hij, die men hier te recht, den vriend van Luther noemt.
gardiner.
Uw raad sprak 't vonnis uit, hij is ter dood gedoemd,
Met Staunton, Udal en Throgmorton, die beroerders
Van Kerk en staat...
| ||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||
maria.
Werd u de naam des hoofdaanvoerders,
Die zich zoo sluw 't gevaar onttrok, beleden!
gardiner.
Neen,
Dien naam weet Dudley en Elizabeth alleen.
De eerste is ontvlucht, de laatste zal halstarrig zwijgen;
Van de and'ren, schoon gevat, kon ik geen licht verkrijgen,
Hoe ook de pijn hun leden wrong, 't bleef aller woord,
Wij hebben hem gezien, noch ooit zijn stem gehoord.
‘Hij gaf aan Dudley en slechts mondlings zijn bevelen,
‘Die deze op d'eigen naam aan allen meê moest deelen;
‘Maar bleef zijn naam ook onbekend, wij merkten ras
‘Dat die vermomde vriend, een goede hoofdman was.
‘Hij gaf een teeken, en de hoeve werd verlaten
‘Eer zij omsingeld werd door spiën en soldaten.
‘Hij gaf een wenk en waar verdwenen, hoe verspreid,
‘Men keerde weer op 't pad en toefde in veiligheid
Die taal uit zulk een mond gehoord, sterkt me in 't vermoeden,
Dat hij een man van aanzien is....
maria.
Kunt gij bevroeden,
Wie 't hier zou kunnen zijn. Uw oog is scherp....
gardiner.
Mevrouw! ....
Wanneer ik sprak.... ik vrees.... mijn los vermoeden zou
Uw toren wekken....
maria.
Spreek.
gardiner.
Toen Williams bende
Haar in bewaring nam, ontvluchtte de onbekende,
Die, zoo ik aan haar angst en droefheid merken mocht,
| ||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||
Haar dierbaar was. Hij heeft dus dikwerf haar bezocht.
En hier aan 't hof wordt mede een jongeling gevonden,
Die, naar 't bericht van mijn spionnen, steeds om Londen
In de avondscheem'ring heendwaalt....
maria.
Hoe! Lord Kingston! Hij
Zou 't zijn? hij! Wat gedachte! Zou die jongling mij
Bedriegen, heulen met den vijand! mij verraden!
Hij! dien 'k gekoesterd heb, met weldaân overladen!
Hij mij ontrouw.... neen ik geloof aan dankbaarheid....
Hij is het niet... misschien heeft de afgunst u verleid,
Om dien benijden knaap bij mij verdacht te maken;
Gij doet hem, naar ik merk, door spiën trouw bewaken;
Wijl gij zijn vijand zijt, werpt gij op hem dien blaam;
Gij hebt mij niet gediend door 't noemen van zijn naam.
gardiner.
'k Vraag Uwe Majesteit verschooning. Ik beschouwde
't Een los vermoeden... Stephen Gardiner vertrouwde
Op uw bevel, dat hem tot spreken dwong... maar zwijgt
Tot hij bewijzen kan wat hij heeft aangetijgd.
(Gardiner vertrekt.)
| ||||||||||
Vijfde tooneel.
filips van oostenrijk, maria.
filips.
Mevrouw...
maria.
Hoe! wordt mij Heden nog 't geluk beschoren
U hier te zien... Ik had alreê de hoop verloren.
'k Zocht straks vergeefs... 'k Ben ook geen druk bezoek gewoon,
Ik heb toch niet Filips maar slechts des Keizers Zoon
Tot echtgenoot... Van waar dit afzijn?
| ||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||
filips.
Bezigheden...
maria.
Die u den plicht van echtgenoot vergeten deden.
filips.
'k Schreef brieven aan den Keizer.
maria.
Hebt gij niet gehoord
Hoe 't oproer, in ons rijk den vrede heeft gestoord
En mij bedreigd heeft?
filips.
Had zij Flips gehoor gegeven,
De Koningin Maria Tudor zou niet beven,
Maar's eedlen opstand of oproerig volksgejoel,
Een middel heeten tot bereiking van haar doel.
Mijns vaders voorbeeld had haar eenmaal kunnen leeren,
Hoe men in veiligheid zijn landen kan regeeren.
Toen hij de Spaansche kroon op 't jonglings hoofd ontfing,
Zag hij zijn zetel, afgesloten door een kring
Van eedlen, stout, weerbarstig, trotsch op rechten,
Die hij de zijne noemde en aan zijn kroon zou hechten.
Hij deed den eersten greep; en wat hem werd betwist,
Verkreeg hij voet voor voet, door strengheid of door list.
Hij schuwde 't oproer niet, maar hitste 't in zijn staten;
Want ieder die aan hem de zegepraal moest laten,
Verloor een deel zijns rechts; hij zette 't door, tot dat
De rijkste Kastiliaan niets meer te geven had.
maria.
Filips! waar' steeds die raad mij onbekend gebleven.
filips.
't Is wel... uw zuster wordt de misdaad aangewreven
Van deelgenoot te zijn...
| ||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||
maria.
Haar schuld is openbaar,
Zij is gevangen...
filips.
Wat besluit gij over haar?
maria.
Gij vraagt dit... en gij kent Maria en haar zuster!
Haar dood maakt mij, maakt u op Eng'lands troon geruster.
filips.
Mij, mij op Englands troon? vergeet ge uw parlement,
Dat slechts een Koningin, maar hier geen Koning kent?
Mij doet haar dood geen dienst, maar ondienst... En uw gade
Komt Eng'lands Koningin, behoud en lijfsgenade
Voor de oproerling verzoeken.
maria.
Hoe? .... vraagt mijn gemaal? ....
Neen, neen, gij schertst gewis - 't is u niet ernst die taal.
filips.
Filips schertst nooit; en mocht hij 't immer doen na dezen,
Hij geeft zijn woord Mevrouw! 't zal nooit in England wezen.
'k Herhaal u mijn verzoek. -
maria.
Gij vraagt haar lijfsbehoud.
Gij hebt haar steeds gehaat! .... Die haat is ras verflaauwd.
Misschien, 't verraadt gewis uw staatkunde en uw oordeel,
Dat altoos zeker ging, zich spitste op 't meeste voordeel,
Is de eenmaal felle haat in liefde wel verkeerd.
Ze is jong en ik ben oud, door zorgen uitgeteerd,
Mijn dagen zijn geteld, mocht gij haar hand verkrijgen,
Gij zoudt ten tweeden maal dien schoonen troon bestijgen.
Maar gij verrekent u....
filips,
trotsch.
Maria! bij dien hoon,
| ||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||
Vergeet gij d'Infant en den rijken Keizerszoon,
Wiens roeping 't is, een' halve waereld te regeeren;
Hij zal, tot zulk een prijs, uw Eng'land nooit begeeren;
Het belge u niet Mevrouw, maar 't nietig plekjen aard,
Is Don Filips, geen knieval voor uw Zuster waard.
En 't best bewijs daarvoor, is, dat ik thands uw Staten,
Waarin ik reeds te lang vertoefd heb, ga verlaten.
maria.
Verlaten! wreede man! begrijpt gij niet dat 't woord,
Zoo koud uw mond ontglipt, mij pijnigt, mij vermoordt?
Verlaten! weet gij niet dat alle mij verlaten,
Wijl ik u trouw ben.... dat mijn edelen mij haten,
Wijl ik u lief heb! .... en hun haat is wel gerecht.
'k Vervulde trouw mijn plicht als echtgenoot, maar slecht
Als Koningin.... wat zeg ik! Ja, 't is bittre waarheid!
Die me in dit oogenblik met onverdoofbre klaarheid
Voor oogen staat.... Man! is uw gouddorst nooit gestild?
Ik heb voor u alleen millioenen schats verspild,
'k Heb daarvoor eerst mijn eigen schatten afgezonderd,
Toen niets mij oov'rig bleef, mijn Eng'land arm geplonderd;
En zóó beloont gij.... Infant ik ben Koningin
En gij zijt onderdaan.... gij blijft -
filips.
Mijn gemalin,
'k Ben niet ondankbaar... Ik erkende altoos uw streven,
Om zooveel in u was, mijn eischen toe te geven;
Bleef veel wat 'k wenschte ook onvervuld - ik merk niet aan,
Wat gij hadt moeten doen, maar wat gij hebt gedaan.
En gaarne sleet ik hier mijn dagen aan uw zijde,
Als mijn verblijf bij u, de klove niet verwijdde,
Die ik gedempt dacht, door ons heuch'lijk echtverbond;
Uw muitend volk betwist mij elken voetstap grond.
De wet, die mij als erfgenaam heeft voorgedragen,
Is door uw parlement stoutmoedig afgeslagen;
| ||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||
Ik haat, ik vrees een volk, dat tucht noch band gewoon,
Thands met uw scepter speelt, straks dartelt met uw kroon.
Ook vind ik, 't is misschien 't gevolg van 's adels pogen,
(Het doet mij leed Mevrouw!) me ook in uw hart bedrogen....
Ik heb uw gunst verbeurd.... gij hebt mij diep gekrenkt
Door 't weig'ren van die bede....
maria.
Is 't Flips die mij verdenkt....
filips.
'k Vroeg voor Elizabeth en....
maria.
Zij verdient mijn toren,
Gij steunt haar, en zij heeft....
filips.
Met Dudley saamgezworen;
Maar gij vergroot haar schuld; hoe wonderbaar het schijn,
Waart gij Elizabeth, zij zou Maria zijn.
Ja zij heeft recht op uw genade.... 'k vraag haar leven!
(Haar aanstarend, als op andwoord wachtend, na eene pauze.)
En bovendien.... onze echt is kinderloos gebleven,
En sneeft Elizabeth, dan volgt na uwen dood,
Maria Stuart op, die 'k gaarne buitensloot.
In Frankrijk opgevoed, de vijand van mijn' vader....
maria.
Hou op; ik weet genoeg, verklaar u slechts niet nader,
Gij dringt gewis niet verder aan.... Filips! die troon
Erft Stuart noch Elizabeth.... ik heb een zoon.
filips.
Een zoon! gij hebt een zoon!! ....
maria.
't Is onbekend aan allen;
| ||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||
Toen mij te Kimbolton mijn moeder was ontvallen,
Sleet ik in droeve rust mijn dagen.... Eens bezocht
(Schoon niemant, wie 't ook zij, Maria naadren mocht)
Een edelman, Lord Wright, mijn toevluchtsoord. Hij woonde
In mijn nabijheid.... 't hof waar toen de dwaling troonde
Was hem ontzegd. Hij was een balling zoo als ik.
Ik vatte vriendschap voor hem op van d' eersten oogenblik.
Die vriendschap werd in 't jeugdig harte liefde.... Ik waagde
Een stouten stap.... wij huwden.... een verspieder klaagde
Ons bij den Koning aan. Men nam mijn echtgenoot
Gevangen.... Spoedig werd ik weduw.... na zijn dood
Baarde ik een zoon.... Hij werd me ontrukt door mijn verraders.
Zijn lot bleef me onbekend.... want op bevel mijns vaders
Werd allen 't zwijgen opgelegd.... zij hielden d' eed....
En toen het recht, mij 's vaders troon beklimmen deed,
Was reeds de dood mijn wraak vooruitgesneld. Maar heden
Toen ik mijn bidkapel alleen was ingetreden,
Werd mij het leven van dien zoon bericht. Ik vond
Een perkamenten rol, waarop geschreven stond:
‘Lord Wright, uw zoon, Maria Tudor! is in leven.’
filips.
En is met dat bericht die zoon u weer gegeven?
Kent gij den man die u die tijding bracht? Mevrouw!
Een ijdle hoop wiegt u in slaap; en daarom zou
Ik afstaan van mijn eisch? al werd het ook bewezen
Dat gij een zoon hadt; hij, zoo plotseling verrezen,
Beklom uw zetel nooit.... onwettig was die echt,
Slechts voor Elizabeth of Stuart spreekt het recht.
Bedenk dit, hoor Filips.... Maria schenk haar 't leven
Om mijnentwil!
maria.
Waarom 't halstarrig doorgedreven!
Ik haar het leven laten? .... haar, die mij getergd,
| ||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||
Gehoond heeft, mij den naam des muitelings verbergt,
Die met haar boeide en samenspande.... Neen mijn Gade!
Schenk ik genade aan haar, ik schonk ook hem genade.
filips.
Welnu, als ze u den naam diens onbekenden meldt,
Spreekt gij haar vrij....
maria.
Als zij hem mij in handen stelt.
Hij kon gevlucht zijn... Ja slechts dan zijt ge overwinnaar,
Als zij haar leven koopt, voor 't leven van haar minnaar.
Einde van het TWEEDE BEDRIJF. |
|