Twee Tudors
(1847)–H.J. Schimmel– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||
[pagina 2]
| |||||||
Personen.
| |||||||
[pagina 3]
| |||||||
Eerste tooneel.
Een vertrek in gothieken bouwtrant, op Elizabeths landgoed, een mijl buiten Londen gelegen; op den achtergrond een geopend venster, toegang gevende tot een balkon, waarop elizabeth zich bevindt, in gepeinzen verdiept; op den voorgrond de Gravin van sussex; naast haar een ledige leunstoel op wiens rug eene enkele E, met het devies: Semper eadem, is gestikt.
elizabeth.
Schatert ginds de vreugde in 't ronde bij het weeldrig hofbanket,
Speelt en dartelt ze om Maria, zij ontvliedt Elizabeth.
(Na eene kleine pauze.)
Zuster! vindt gij vrede en zielsrust in 't fluwelen staatsiekleed,
Kemt de vreugd den rimpel effen die de smarte u plooijen deed?
'k Wensch 't u toe; voor de eerste male moog' de daemon u ontvliên,
Moogt ge blijde 't feest begroeten... 't is uw laatste feest misschien.
(Na een oogenblik peinzens.)
Ja, te lang verspilt een Spanjaard, Englands rijkdom, Englands bloed;
Trapt Maria wet en vrijheid, waar haar bloeddorst ze ook ontmoet.
Reeds te lang, mij, arme onterfde, maar een Tudor! ruw gesmaad,
Mij, de kruimkens toegeworpen van haar gulzige overdaad.
Maar ik zweer bij d'Allerhoogste, ras verkeer ons beider lot....
Ik beklim mijns vaders zetel of mijn moeders bloedschavot.
sussex,
beangst tot haar tredend.
Wat meent ge Elizabeth? Dat de Almacht u behoede,
Wat eed ontslipt uw mond! Is 't waar wat ik vermoedde.
Gij dorst het wagen? God!
elizabeth.
Wat twijfel grijpt u aan,
Wat vreest gij?
| |||||||
[pagina 4]
| |||||||
sussex.
Dat ge uw plicht vergat als onderdaan.
elizabeth.
Neen Sussex! de onderdaan heeft niet haar plicht vergeten. -
Zij draagt de band der wet, maar duldt geen slaven keten,
Ze eerbiedigt de oppermacht, maar als 't gezag ontaart,
De scepter roede wordt, grijpt de onderdaan naar 't zwaard.
sussex.
Gij hebt u meer dan eens met 't eigen schild verdedigd;
Door de eigen taal, den richter in uw borst bevredigd.
Zie toe.... Elizabeth! gij ziet in uw vorstin,
Wier vader de uwe was, gestaâg uw vijandin.
't Is waar, zij maakt zich jegens u aan wreedheid schuldig;
Maar droeg Elizabeth Mariaas druk geduldig?
Maria ziet in u de zuster vaak voorbij,
Maar kent Elizabeth van alle schuld zich vrij?
Tuig' Wyat! Suffolk tuig'! gij zoudt mijn woorden staven,
Als gij 't bebloede hoofd kost heffen uit uw graven;
Zij stierven voor uw zaak....
elizabeth.
Ik had ze vrij gemaakt.
sussex.
Ook Courtnay heeft door u zijn eed zijn plicht verzaakt.
elizabeth.
De trouwe, de eedle vriend, toog eens voor mij ten strijde;
Gij noemt Elizabeth dien naam ter rechter tijde!
'k Zwoer eenmaal wraak aan haar, beschuldigd van zijn moord,
En, Sussex! vroeg of spa, Elizabeth houdt woord.
sussex.
Wijt gij dien moord aan haar! Maar deed ze ook Courtnay sneven,
U wrokkende onderdaan schonk zij 't verbeurde leven.
Heeft dan de dankbaarheid geen woonplaats in uw borst?
Of is uw hart met 't ijs van 't zelfbelang omschorst?
| |||||||
[pagina 5]
| |||||||
Verstik die zucht naar wraak, eer zij, door nijd geprikkeld
Door eerzucht aangevuurd, gevoed wordt, zich ontwikkelt
En 't licht ontbrand gemoed in laaie vlammen zet.
Bedenk eer gij begint; laat af Elizabeth.
Weer grijpt gij 't uiterste aan, weer durft ge uw plichten schenden,
En, met de hand aan 't zwaard, u tot Maria wenden.
De zelfweer stier' het staal, geen heerschzucht en geen haat,
'k Noem 't één, een duren plicht maar 't ander.... landverraad.
elizabeth.
Mevrouw! het doet mij leed dat, niet in deze stonde,
Maria uit uw mond, die reden hooren konde.
Haar gunst had u verbeid; ja zulk een onderdaan
Wijst zij een eereplaats in haren hofstoet aan.
sussex.
Elizabeth....
elizabeth.
Mevrouw! had niet een reeks van jaren,
In voorspoed en geluk, in 't barnen der gevaren,
Uw vriendschap mij verzeld; wellicht had de achterdocht,
Het scherp verwijt gereed dat u verplettren mocht.
sussex.
Elizabeth! gij wondt mij diep. Gij kent dit harte
Hoe 't klopte voor uw vreugd, hoe 't klopte voor uw smarte;
En zulk een taal.... maar ja, 'k vergeef 't Elizabeth;
Hij, die tot muiterij haar laag heeft opgezet,
Haar leert de band van 't bloed weedaardig los te rukken,
Leerde ook het trouwste hart den angel in te drukken;
Die Hastings...
elizabeth.
Zwijg.... en dat gij 't nimmermeer vergeet,
Een Sussex eer voor 't minst wat Tudor dierbaar heet.
Ik heb genoeg gehoord. Ik wil 't regtschapen noemen,
Dat, wat uw hart verdoemt, uw lippen ook verdoemen.
| |||||||
[pagina 6]
| |||||||
Maar als gij 't snood verraad het schandlijk opzet wist,
Gij hadt gewis mij 't recht tot opstand niet betwist.
't Verdrag dat England met den Spanjaard heeft gesloten,
Vermaakte 't kind, uit dien onzalige' echt gesproten,
Den troon; aan Flips den naam van voogd, maar geen voogdij,
En bleef het echtpaar kinderloos, den troon aan mij.
Thands breekt Maria d'eed; waagt de erfwet aan te randen;
Zij wil den bastertnaam mij op het voorhoofd branden.
En heeft zij 't wettig deel, aan de arme wees geroofd,
Dan drukt ze mijne kroon den Spanjaard op het hoofd.
sussex.
Onmooglijk! Wat ze ook schend'... Maria eert die wetten.
Het volk... het parlement....
elizabeth.
Neen Hastings zal 't beletten,
Hij, gunst'ling der fortuin, in Londen hoog gevierd
Heeft hier, met wijs beleid, het eedverbond bestierd,
Dat een ontaarde vrouw, van Englands troon zal stoten.
Hij zelf, bleef onbekend aan al zijn eedgenoten,
Want Henry Dudley, Hertog van Northumberland,
Noemt zich 't besturend hoofd, maar is slechts Hastings hand.
sussex,
plechtig.
En gij, gij stelt u bloot; Prinsesse van den bloede
Hoor Englands stem in mij: laat af, Mariaas woede
Zal al verdelgend zijn en thands helaas! gerecht.
elizabeth.
Het pleit van recht en dwang wordt in dit uur beslecht
't Is Flips geboortefeest....
sussex,
verschrokken.
Waarom zóó lang gezwegen?
elizabeth.
'k Behoefde als bondgenoot, des krijgsmans heldendegen;
En niet het weegeklaag van de al te zwakke vrouw.
| |||||||
[pagina 7]
| |||||||
sussex.
Gij twijfelt aan mijn moed! gij twijfelt aan mijn trouw!
Wellicht slaat de ure ras, dat de onspoed u doet vreezen,
En Sussex moed en trouw uw beukelaar zal wezen.
Zij gaat. Elizabeth volgt haar met de oogen, ijlt haar na, en vat hare hand.
elizabeth.
Neen Sussex! niet alzoo. Verbasterd en ontaard
Voelt zich Elizabeth, niet meer uw vriendschap waard.
Mijn wrevel deed u zeer, maar 't ongeluk verbittert....
Maria om wier hoofd de gouden rijkskroon schittert
Liet mij 't verdriet tot bondgenoot. o 't Was een straf
Dat God, Elizabeth, Marie tot zuster gaf.
| |||||||
Tweede tooneel.
hastings, de vorigen.
hastings,
in een mantel gewikkeld.
Milady....
elizabeth.
Hastings! dierbre vriend! gij hier? en heden....?
Mijn God! uw aanblik jaagt me een huivring door de leden.
Wat spelt me uw komst? o Spreek....
hastings.
Des vijands zegepraal.
sussex.
Gerechte God!
hastings.
Verloren is de kamp....
elizabeth.
Verhaal
De toedracht.... Onze vrienden! -
| |||||||
[pagina 8]
| |||||||
hastings.
Zijn verkocht, verraden,
Verachtlijk voortgesleurd, met ketens overladen,
Eer nog de heldenvuist, kon grijpen naar het zwaard,
Voor 's vijands borst, des noods, voor de eigen borst bewaard.
Slechts Dudley is 't ontvlucht.
elisabeth.
Heeft men uw naam vernomen.
hastings.
Men kent me als Hastings, niet als....
elizabeth.
Zwijg
hastings.
Ik zal 't ontkomen
Maar wat zegt mijn behoud bij 't uwe Elizabeth
Ik heb genoeg geleefd, als ik uw leven red.
Maria kent uw schuld; haar raden zijn vergaderd,
Maar eer de beulenstoet, die ze op u afzendt, nadert;
Ontvoert mijn krijgsros, reeds gezadeld staat het daar,
Op vlugge' en rappen voet, u 't dreigend doodsgevaar.
elizabeth.
Genoeg Sir Hastings! Gij zijt wreed en onrechtvaardig,
'k Ben zoo veel liefde niet, maar toch meer achting waardig.
Denkt ge uw Elizabeth een eervergeten vrouw,
Die gaarne 't leven, voor een laagheid, koopen zou?
Die den geliefde, die ze méér mint dan haar kroonen,
Zijn moed en trouw, met schande en armoe wil beloonen;
Of bij ontdekking, hem doet deelen in haar lot,
Hem op den houtmijt werpt of meêsleept naar 't schavot.
hastings.
Is dat uw liefde? neen 't is wreedheid... op te geven
Wat mij het dierbaarst is! ... Gij spilt het kostbaar leven,
Elizabeth! ... want ieder polsslag dien gij draalt
Is reeds een voetstap door uw beulen ingehaald.
| |||||||
[pagina 9]
| |||||||
elizabeth.
Vlucht daarom Hastings... ik heb kracht om 't leed te dragen...
Wanneer 'k u veilig weet, van elk gevaar ontslagen;
Denk slechts aan uw behoud... vaarwel Geliefde! vlied....
Vergeet Elizabeth; maar neen vergeet haar niet.
hastings.
Mevrouw! ik heb te lang mijn plicht als man vergeten;
De stem gesmoord van mijn beschuldigend geweten,
Dat me aanklaagt van verraad aan vriend en bondgenoot,
Die 'k laf verlaten heb in 't aanzicht van den dood.
Daardoor bleef ik gespaard; terwijl Mariaas woede
Den trouwen vriend, wellicht gegeesseld tot den bloede,
Met duivlenwellust op den folter spannen doet.
Ik ware onteerd, hadt gij mij niet geboden, moed
En wil te breidelen; ik gehoorzaamde uw bevelen,
Met schaamte en weerzin; maar waarom zou 'k 't u verhelen,
Met die geheime hoep, dat ik, als Flips verwon,
Mijn dierbre Elizabeth te beter redden kon.
Gij stelt die hoop te leur; maar 'k zal mijn misgrijp boeten,
Met opgeschroefd vizier, het nakend onheil groeten;
Ik red, het huichlen moe, mijn gade en Koningin,
Of spring, is dat haar doem, met haar den vuurgloed in.
elizabeth.
Neen Hastings! ik beveel... niet langer moogt gij toeven.
sussex.
Mevrouw! wat Hastings wordt ontzegd, zal ik beproeven;
Mijn zwakke hand, leide u ter voorgeschreven baan.
'k Wil worstelen met 't gevaar, u redden of vergaan.
elizabeth.
Gravin! dat aanbod is een scherp verwijt.... 'k Miskende
Uw moed! ik snood ondankbare! ik verdien de ellende
Mij op het hoofd gehoopt. Gij wilt!.,.. uw ouderdom
Verbiedt, ....
| |||||||
[pagina 10]
| |||||||
sussex.
Sir Hastings werpe mij zijn mantel om,
Dat kleed geeft moed en kracht.
hastings,
tot Elizabeth.
Nog kunt ge op redding hopen....
Vlied aanstonds kustwaarts heen en Frankrijk staat u open;
Gij weigerdet mijn hulp, volg haar dan, die 'k weleer
Mistrouwd heb en veracht, maar thands bewondren leer.
Gewoekerd met den tijd! mijn moedig ros bestegen,
Gerend naar Rumford, waar mijn landgoed is gelegen,
Ge u bergt; tot ons een sloep te Dover afgehuurd,
Uit dit ongastvrij land naar beter streken stuurt,
Geeft ge aan dien wensch gehoor?
elizabeth.
Ik wil mijn leven sparen,
Als gij me zweeren wilt ook 't uwe te bewaren;
Dat niets, geen woord, geen wenk, uw, mijn geheim verraad! -
Dat Londen Hastings leer' vergeten....
| |||||||
Derde tooneel.
De vorigen, gage.
gage,
van het balkon springende.
't Is te laat.
elizabeth.
Wie is die mensch?
hastings.
Mariaas spie.
sussex.
Wij zijn verloren....
gage.
Het doet mij leed dit onderhoud zoo ruw te storen:
Ik vraag verschooning
| |||||||
[pagina 11]
| |||||||
hastings.
Zwijg spion; neen deze toon
Is te onnatuurlijk. Zijt gij 't huichlen ook gewoon,
Ik zie door 't masker heen....
gage.
Gewis; ik kan mijn trekken
Niet zoo als gij 't vermocht met vreemde kleuren dekken.
Helaas! Milord.... maar neen Sir Hastings 't is beslist,
Gij overtreft John Gage in veinzerij en list.
elizabeth.
God! hij weet alles, zelfs zijn naam...
hastings.
Gij durft mij honen
Ellend'ling
gage.
'K wil Milord mijn dankbaarheid betoonen;
Hij brengt me een rijk geschenk....
hastings.
Den geesselriem?
gage.
Zijn hoofd....
Waarvoor de Koningin me een goeden prijs belooft.
elizabeth.
Afschuwelijk.
gage.
Ik moet Milord zijn degen vragen.
Haar Majesteit....
hastings.
Dat zwaard, het heeft mijn naam gedragen!
In úwe hand! de greep bleef immer zuiver.
gage.
Heer!
Wees daarvoor onbezorgd - gij draagt het toch niet weer.
| |||||||
[pagina 12]
| |||||||
Maar neen, behoud uw zwaard.... ik billijk uw verlangen,
De kanselier kan 't zelve uit uwe hand ontfangen.
Hoort gij dat hoefgetrappel? 't meldt zijn aankomst....
elizabeth.
God!
Koopt goud uw tong? Hoeveel?
hastings.
Elizabeth! uw lot
Hangt aan zijn' dood.... o, de angst doet mij een denkbeeld vormen...
(Tot Gage, een woest vuur schittert uit zijn oogen.)
Spion! gij dorst den wolf in 't eigen hol bestormen,
Het ware u beter, in des afgronds diepsten kolk.
(Bliksemsnel hem naderend.)
Ik weigerde u mijn zwaard, maar schenk u dezen dolk.
(hij stoot hem neder.)
gage.
Help! ... Moord! ...
(hij sterft.)
elizabeth.
Afgrijslijk! ... Moord... het bloed verstijft me in de aâren...
Die daad klaagt me aan en moet mijn schuldenlast verzwaren...
Gij, gij zijn moordenaar! maar 'k spreek u vrij van schuld,
Ons beider heil gebood - gij hebt uw plicht vervuld.
hastings,
overdekt hem met zijn mantel.
Het is een weldaad! ... England heeft een monster minder.
Lag reeds de laatste zoo doorboord... Geliefde! ginder
Zie ik het glinstren van kurassen. - Nog is 't tijd.
Om Gods wil haast u....
sussex,
naar buiten wijzende.
Zie Elizabeth...
elizabeth tot hastings.
Bevrijd
U zelven. Ik herhaal met nadruk, red u zelven;
Waarom door mijne vlucht ons beide een graf te delven.
| |||||||
[pagina 13]
| |||||||
Mijn poging wordt ontdekt, daar niet de kracht van 't paard,
Maar slechts cens jagers list en vlugheid 't leven spaart.
sussex.
Beproef het, 't is uw plicht.
elizabeth.
't Besluit is onverwrikbaar,
'k Beveel als Tudor; keer naar London weer; beschik daar
Wat gij voor mij het heilzaamst oordeelt; zwijg maar waak.
hastings.
Ik blijf....
elizabeth.
En wie beschermt mij voor Mariaas wraak?
Wie mocht dat beter dan de gunstling, de onbekenden,
Die elken aanval weet, en macht heeft af te wenden.
(Met waardigheid.)
Maar neen, gij blijft... Sir Hastings, ik veracht den man,
Die met mij sterven, maar voor mij niet strijden kan.
hastings.
'k Vat thands het opzet - maar herroep dat woord; het griefde....
Ik ga.... wat niet de vrees vermocht, vermag de liefde.
Herroep! ....
elizabeth.
Mijn Edward! dat verwijt was onverdiend.
hastings.
Het is genoeg. Vaarwel....
elizabeth.
Tot weerziens, dierbre vriend.
(Hastings af.)
| |||||||
[pagina 14]
| |||||||
Vierde tooneel.
De vorigen, zonder Hastings.
elizabeth,
hem nastarend.
Tot weerziens!? Zal ik ooit hem weerzien? Die gedachte
Is vrees'lijk; maar ik moest.... het lot dat hier hem wachtte,
Gebood dat scheiden.... Liefde en eerzucht geev' hem moed,
Geev' kracht aan 't matte lijf en vleuglen aan zijn voet.
sussex,
haar beschouwend.
De minnares vergeet het eigen leed.... God sterke
't Vernederd opperhoofd van zijn verdrukte kerke,
Die alles prijs geeft....
(Men hoort het gedruisch, eerst naauw merkbaar, allengs luider worden.)
elizabeth
angstig, met steigenden angst.
Hoort gij 't joelen? Hoort ge! .... een schot!!
En hij is 't doelwit.... hij.... Bescherm hem Groote God!
(Zij luistert; op haar gelaat wisselen hoop en vrees gedurig af; deze toestand duurt eenige oogenblikken; in de verte het gejoel der soldaten.)
| |||||||
Vijfde tooneel.
De vorigen, Lord gardiner.
gardiner tot Sussex.
Verwijder u Gravin.
(Ter zijde.)
Voor 't eerst zie 'k haar verbleeken!
elizabeth.
Lord Gardiner bij mij? Wat onheilspellend teeken!
gardiner,
scherp.
't Kan zijn, Mevrouw! 'k bescherm het recht, vervolg de schuld,
Maar heb altoos bij u, den laatsten plicht vervuld.
| |||||||
[pagina 15]
| |||||||
Of thands mijn zending u een onheil moet verkonden,
Of 't koninklijk bevel, het opontbod naar Londen,
Te vreezen zij, beslis gij zelv'....
elizabeth,
ter zijde, angstig.
Is hij gered?
(Luid tot Gardiner)
't Verlangen van haar Majesteit is mij een wet.
Wel ken ik de oorzaak niet, die mij in deze stonde,
Zoo plotsling oproept voor haar troon. Mij dunkt ik konde
Op uitstel hopen.... Mij, van 't ziekbed opgericht,
Voegt rust.... maar zij beveelt. Gehoorzaamheid is plicht.
gardiner.
Haar Majesteit dacht u gezond en sterk te aanschouwen;
Zij bleef onkundig van uw ziekte en mocht vertrouwen, -
't Is op getuigenis van uwe vrienden - dat
In 't eind u de oude kwaal voor goed verlaten had.
(De kreten der soldaten naderen.)
elizabeth.
Lord Kanselier.... Maar wat gejoel klinkt mij in de ooren?
Wie waagt de kalmte en rust van 't stil verblijf te storen?
Straks knalde een schot en thands....
gardiner,
haar strak aanstarende.
't Schijnt dat die kreet ons meldt,
Dat 't aangeschoten wild ten leste is neergeveld.
elizabeth.
Wat meent gij Gardiner! Hoe! zonder me 't af te vragen,
Waagt een soldatenstoet mijn erfgoed rond te jagen?
Waarom....
gardiner.
Vraagt gij dit, die met beemde en bosch vertrouwd,
Het beste weet, wat wild zich hier verscholen houdt?
Aan welken vreemd'ling mocht dit huis gastvrijheid schenken?
elizabeth,
op hoogen toon.
Ik vat den zin niet van die woorden.... 'k Wil niet denken,
| |||||||
[pagina 16]
| |||||||
Dat gij me iets aantijgt, wat in 't minst met d' eerbied strijdt,
Dien ge aan een vorstentelg, een Tudor schuldig zijt!
gardiner.
Gewis niet.... maar ik mag op rechtstreeksch andwoord hopen!
Een man is straks dit huis, uw woning, uitgeslopen.
Meld mij zijn naam....
elizabeth.
Zijn naam? den naam des vreemdlings? Dien
Gij hier gezien hebt of gemeend hebt hier te zien?
Waarom dit stil verblijf, van elk een afgesloten,
Waarom mijn eenzaamheid bevolkt met bondgenoten?
De vrouw, aan wie men weinig meer dan de adem laat,
Is wel te vreezen en gevaarlijk voor den staat.
gardiner.
Kunt ge ook het grofst bedrog tot mooglijkheid verfijnen,
Verbergen wat gij zijt, en wat gij niet zijt, schijnen;
Denk niet dat Gardiner, 't beklaaglijk offer zij,
Van onbeschaamde list en looze mommerij.
'k Heb u van kindsbeen af aandachtig gâgeslagen,
'k Zag toen alreê den kiem die later vrucht moest dragen;
Mijn blik doorgrondde u; ik voorspelde in 't kind de vrouw,
Die moeders eerzucht, vaders geestkracht paren zou.
Reeds toen was 't hoofddoel, u den rijkstroon te verwerven,
Voor hij ontruimd werd door den dood der wettige erven:
En werd uw recht bestreên en bleef uw aanhang zwak,
Uw list vergoedde altoos, wat u aan kracht ontbrak.
Afvallig van 't geloof, van Romen afgeweken,
Om daardoor de oproersvaan te hooger op te steken,
Werd nooit, wat ketter ook Marie den troon betwist,
Den naam Elizabeth ter monsterrol gemist.
En zulk een vrouw noemt zich onwaardig afgesloten?
Waar' ze ook in de eenzaamheid van elk op aard verstoten,
't Is de eenzaamheid, die voor den zwakke een pijnbank heet,
Waar uw onbuigbre geest het best zijn plannen smeedt.
| |||||||
[pagina 17]
| |||||||
Weer hebt ge als onderdaan uw Koningin verraden;
Gij bergt den bondgenoot, die deel heeft aan uw daden;
Uw schuld vermeerdert.... beef voor de aanklacht.... maar ik slijt
In nutteloos gesprek mijn al te kostbren tijd.
(Koud.)
Maak u gereed, Mevrouw, naar Londen te vertrekken;
Omsluijer hier uw schuld, dáár weet men ze op te dekken,
(Naar het balkon gaande en den mantel, die Gage verbergt, opheffende.)
(Tot Elizabeth.) Wat zie ik! Gage! ... vermoord! ... Ontkent gij nog? ... Misschien
Heb ik des vreemdlings vlucht alleen gemeend te zien!
Wie is de moordenaar?
elizabeth.
Ik ben 't.... die mensch drong binnen,
Om voor den Kanselier berichten in te winnen.
Hij dorst mij honen! mij verguizen! ja wellicht
Had hem zijn meester zelf op 't handwerk afgericht,
Gij, die me straks zoo waar geteekend hebt, naar 't leven,
Bevroedt ook de uitkomst.... Ik, tot waanzin aangedreven,
Vergat in mij de vrouw.... 'k Ontrukte hem 't geweer,
En stiet, met eigen hand, den vuigen lastraar neêr.
| |||||||
Zesde tooneel.
De Vorigen, Sir williams.
gardiner.
Is hij gevangen?
williams.
Ons ontkomen Hoog eerwaarde!
elizabeth.
(De blik ten hemel heffend.)
Gered! ....
williams.
Het lot ontvlucht dat gij voor hem bewaarde;
Want de verrader heeft zich zelf beloond. Gij weet
Dat ik mijn ruiters van de paarden zitten deed,
| |||||||
[pagina 18]
| |||||||
Om fluks door weide en bosch den vluchtling na te rennen;
Nog mocht het scherpziend oog zijn vormen onderkennen;
'k Zond hem een kogel toe - hij heeft het doel gemist,
Maar is hem na aan 't hoofd de slapen langs gesist.
Wij stoven voort - 'k beken 't, die mensch waar' wel te duchten,
Als hij te strijden wist, zoo als hij wist te vluchten,
Daar hij, bij elken drang een nieuwen greep bedacht.
Die grond verliezen deed en op den dwaalweg bracht.
Wij naderden in 't eind - en zijn verflaauwde schreden,
Verrieden matheid.... was hem 't keeren afgesneden,
Een stroom lag vóór hem, die door elk vermeden wordt,
Wijl hij in dollen vaart den Theems in de armen stort.
Zijn schuimend golfgeklots dreigt ieder met vernieling,
Die, onbezonnen, zich dorst wagen in zijn wieling;
Den vluchtling bleef geen keus.... hij sprong in 't stroombed af,
Hij zocht zijn redding dáár en vond er wis zijn graf.
(Elizabeth moet gedurende dit verhaal door hare levendige mimiek, hare hoop, dan hare vrees, eindelijk hare ontzetting schetsen.)
gardiner.
Gij waart getuige van zijn dood....
williams.
Wij hoorden 't zwoegen,
De duisternis verbood te zien, het heigend ploegen
Des drenk'lings - 't scheen zijn doodstrijd - 't klonk ons schril in 't oor,
Dat langzaam zwakker wer den wegstierf voor 't gehoor.
elizabeth.
Geliefde! ....
gardiner.
Hoe! laat ge u 't geheim aldus ontglippen,
De schrik wringt dan in 't eind de grendels van de lippen?
Vanwaar de ontroering die u aangrijpt?
elizabeth,
in doffe wanhoop.
Dood.... die smart
Boog meer dan mensch misschien, zij brak een stalen hart.
(Zij zijgt neer.)
Einde van het EERSTE BEDRIJF. |
|