Het kind van staat
(1859)–H.J. Schimmel– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Eerste tooneel.
de witt, jakob.
de witt.
(Neergezeten aan een tafel met papieren overdekt; hij schelt; tot den dienaar die binnen komt.) Jakob, wie wachten er in de voorkamer?
jakob.
De Heer Graaf d' Estrades, de Heer Clingenberg en de kanselier van den Keurvorst van Keulen.
de witt.
Zeg Mijnheer den Gezant van Zweden en van den Keurvorst, dat zij van avond terug komen. Verzoek Mijnheer d' Estrades binnen te treden. | |
[pagina 42]
| |
Tweede tooneel.
De vorigen, d' estrades.
de witt.
(Opstaande en hem te gemoet gaande.) Goede morgen, Heer Graaf! Wel geslapen op den krachtiger boergonjer van Mijnheer van Gent?
d' estrades.
Perfekt. Alleen droomde ik van de deftige Hoog Edel Mogenden, die hoe langer hoe minder deftig werden, en eindigden als jeugdige losbollen.
de witt.
Gelukkig, dat Uwe Excellentie het droomde.
d' estrades.
Als of de droomen iets anders waren dan een herinnering van het werkelijk gebeurde.
de witt.
De Heeren waren vrolijk, even als Mijnheer de Graaf d'Estrades. Ook ik droomde. Het was eene herinnering van het werkelijk gebeurde, zoo als gij te recht aanmerkt. Weet Uwe Excellentie wat ik droomde? Dat Zijne Majesteit Uwe Soeverein ons de hulptroepen, bij de traktaten beloofd, werkelijk gereed is toe te zenden.
d' estrades.
Die droom kan wel iets anders zijn dan eene herinnering.... | |
[pagina 43]
| |
de witt.
Uwe Excellentie vergist zich. Mijn droom was werkelijk eene herinnering. Toen het laatste glas in de hoogte werd geheven, deelde Uwe Excellentie mij de eerlange afzending der hulptroepen mede. De depêche van Zijne Majesteit was eindelijk aangekomen, zeidet gij mij zeer vertrouwelijk.
d' estrades.
Gij zult mij verkeerd verstaan hebben. De boergonjer was zwaar.
de witt.
Ik heb er geen droppel van geproefd; ik kan dien wijn niet verdragen. Uwe Excellentie scheen dien echter zéer goed te vinden....
d' estrades.
Gij wilt alzoo zeggen, dat de alcohol mij naar het brein is gestegen...?
de witt.
Neen, volstrekt niet; dat wil ik juist niet zeggen. Integendeel, de duidelijkheid Uwer Excellentie liet niets te wenschen over, zoodat ik het komité van geheime zaken van morgen reeds de noodige mededeelingen deed.
d' estrades.
(Eenigzins scherp.) Gij hebt u wel zeer gehaast, Mijnheer de Raadpensionaris! Ik wist niet, dat ge zóo vroeg arbeiddet, en nog wel na een souper... Gij hebt u dan ook vergist. Het is waar, een depêche zoo als ge bedoelt is ontvangen,
| |
[pagina 44]
| |
maar er zijn aan het zenden der troepen eenige restrikties, eenige konventies verbonden...
de witt.
(Glimlachend.) Dan moeten ze dezen nacht geschreven zijn, want zeer konfidentieel vertrouwdet gij mij gister avond toe, dat Zijne Majesteit in het uiterste geval zonder voorbehoud u machtigde...
jakob.
(Binnen tredende met een pak papieren onder den arm.) Mijnheer Pestel verzoekt deze stukken na goedkeuring te teekenen.
d' estrades.
(Ter zijde; terwijl Jakob met de Witt spreekt.) Vervloekte Boergonjer!
de witt.
Goed, Jakob, leg ze hier neêr... Zeg aan Mijnheer Pestel, dat hij een paspoort opmake voor Mijnheer Bromley. (Jakob vertrekt.)
de witt.
(De stukken naziende.) Gij permitteert, Heer Graaf! Het zijn brieven aan de Admiraliteiten, om de uitrusting der schepen te bespoedigen.
d' estrades.
Ik moet nogmaals terug komen op die depêche...
de witt.
(Teekenende.) Uwe Excellentie hecht aan die zaak te veel
| |
[pagina 45]
| |
gewicht. Zij zou zich werkelijk kompromitteeren, zoo zij hare verklaring van gister avond, heden morgen, en alzoo na een nacht slapens, wederom in trok... (Op luchtigen toon.) Uwe Excellentie kan Zijne Majesteit melden, dat de machinatiën van den Prins voor goed zijn verlamd. Hij staat sedert gister onder de voogdij der Heeren Staten.
d' estrades.
Ik heb er van gehoord; het was een meesterstuk. (Met beteekenis.) De intrige is fijner dan die de gastvrijheid van Mijnheer van Gent voor mij gesponnen heeft. Het was tijd dat er een afdoende maatregel werd genomen. Gij zult nu beter in de gelegenheid zijn hem te leeren kennen. Hij moet van Engeland vervreemd worden. Zijne Majesteit zag hem gaarne in Frankrijk opgevoed...
de witt.
Zoo wij voor die opvoeding onmachtig blijken, dan zullen wij Zijner Majesteits hulp eerbiedig inroepen, Mijnheer d'Estrades!
d' estrades.
Zijn Majesteit is van uwe vereering overtuigd. Ik weet geen betere gelegenheid dan deze, om u van de zoo hooge achting mijns Meesters voor uwen persoon te doen blijken. Zijne Majesteit heeft mij gemachtigd u zijn portret in diamanten aan te bieden, benevens een jaargeld van tien duizend livres.
de witt.
Ik ben zeer gevoelig voor zulk een eer. Dankbaar zal ik het portret Zijner Majesteit aannemen; het zal een plaats vinden boven mijn bureau, opdat ik mij telkens bij den blik op Zijne Majesteit tot kracht en wijsheid voele aangespoord. | |
[pagina 46]
| |
Ik meen echter het portret... zonder de diamanten en zonder het jaargeld.
d' estrades.
Mijnheer de Raadpensionaris!
de witt.
(Teekenende.) Ik houd niet van pracht en weelde; ze ontzenuwen zoo dikwijls den mensch.
d' estrades.
Menig lid der Staten denkt er anders over. Zijne Majesteit zond mij eenige portretten, waar sommige Groot Edel Mogenden om gevraagd hadden. Men weigerde ze,... niet omdat ze de weelde te veel bevorderden, maar omdat ze nog geen drie duizend gulden waard waren... (Met beteekenis.) Het gul onthaal, dat Zijner Majesteits gezant soms ondervindt, schijnt duur betaald te moeten worden....
(Jakob komt binnen met eenige papieren.)
jacob.
De Heer Griffier Hunner Hoog Mogenden laat U verzoeken deze stukken in te zien.
de witt.
Goed, Jakob, leg ze daar neer. Nog meer?
jacob.
Een koerier brengt dezen brief...
de witt.
(Dien openende.) Wacht een oogenblik.
| |
[pagina 47]
| |
d' estrades.
(Hem naderend; fluisterend.) Een brief uit Engeland? Ik heb er ook een ontvangen... (Pauze.) Zullen wij ruilen?
(De Witt geeft hem den brief en ontvangt er een van d' Estrades.)
de witt.
Hetzelfde bericht. Lord Arlington heeft sinds twee dagen Windsor niet bezocht. Hij is 's avonds uit gegaan en niet terug gekomen. Hij is in een boot de Theems afgevaren.
d' estrades.
Welnu?
de witt.
Hij zal toch niet verdronken zijn?
d' estrades.
(Teleurgesteld.) Vermoedt gij niets anders? Vermoedt gij niet waar Lord Arlington is heen kunnen gaan? Waarlijk niet? (fluisterend met beteekenis.) De Raadpensionaris zal toch niet met een tweesnijdend zwaard willen vechten?
de witt.
Ik begrijp Uwe Excellentie niet, maar ik zal trachten haar te leeren begrijpen. (Hij neemt het laatste pak papieren op, als of hij er in lezen wil.)
d' estrades.
Ook ik zal pogen te vatten wat mij op dit oogenblik in u nog zeer onbegrijpelijk voorkomt. (Buigend.) Mijnheer de Raadpensionaris!
| |
[pagina 48]
| |
de witt.
(Evenzoo.) Heer Graaf! Betuig Zijne Majesteit mijne erkentelijkheid voor het portret... en tevens voor Hare inwilliging van ons verzoek om de hulptroepen.
(d' Estrades af.)
| |
Derde tooneel.
de witt, jacob.
de witt.
Jakob! zie of Hoppeveld er reeds is, en zoo ja, doe hem hier komen. Zeg aan Lijsbeth, dat ze 't vuur goed opstoke; precies te éen ure eten... (Jacob af.) (Alleen.) Nu, Mijnheer d' Estrades, eindelijk heb ik u dan vast. Zes maanden de uitvoering van een traktaat te verschuiven, ons door de fijnste listen te verschalken, om ten slotte door een glas Boergonjer zelf verschalkt te worden!
jacob.
(Op den drempel.) De Heeren Gedeputeerden van Stad en Land en Meester Valckenier uit Amsterdam!
de witt.
Zeg den eersten, dat ik besognes heb, en den tweeden, | |
[pagina 49]
| |
dat ik Mijnheer kwartier over twaalf in zijn logement zal opzoeken. (Jakob af.) Men moet de Amsterdammers te vrind houden. (Hij neemt den brief uit Engeland ontvangen op.) Lord Arlington reeds twee dagen afwezig... Zuilesteyn verzocht de poort tot negen uur open te houden en vraagt Hoppeveld of hij te Scheveningen goed bekend is. (Hij peinst.) Het was vreemd, dat Zuilesteyn gister in de antichambre de wacht hield... Zou die Oranjeknaap mij bedriegen? Zou Arlington...? Maar dan zouden die geheime korrespondentiën met den vijand, korrespondentiën, die ik overal vermoed, maar zelden slechts bewijzen kan, misschien wel haar oorsprong nemen bij dien knaap...! een kind van even zestien jaar...! een waardige tegenpartij...! Maar zoo die knaap het werkelijk eens waagde...! Dan ware hij vernietigd.... dan zou hij Lodewijk XIV kunnen toevertrouwd worden, dien men wel een blijk van het hoogste vertrouwen mag geven om zijn achterdocht in slaap te wiegen... De groote Lodewijk! Wat zal hij driftig worden, als hij bemerkt, dat mijne meesters de Heeren Staten hem hebben weten... te gebruiken. Maar die Lord Arlington... hij is hier; ik moet hem spreken, met hem onderhandelen of.... hem gevangen zetten; zijn hoofd is Karel Stuart wat waard.
jakob.
De Heeren Gedeputeerden uit de Ridderschap van Zeeland.
de witt.
Ja wel, ja wel. Laat die maar wachten. (Ter zijde.) Woedende vereerders van het kind van Staat. (Luid.) Laat den Heer Fiskaal van den Hove verzoeken hier te komen.
| |
[pagina 50]
| |
jakob.
Goed, Mijnheer! Maar ik moet u nog zeggen, dat Hoppeveld gekomen is.
de witt.
(Levendig.) Laat hem dadelijk binnen.
(Jakob af.)
| |
Vierde tooneel.
de witt, hoppeveld.
de witt.
(Hoppevelds groet even beandwoordende; kort.) Ik wachtte u lang.
hoppeveld.
Ik wilde, voor ik Uwe Edelheid naderde, goed gezien en gehoord hebben, wetende dat Uwe Edelheid niets meer haat dan halfheid.
de witt.
Wat hebt ge gezien? Zien is meer dan hooren.
hoppeveld.
Zelf zag ik alleen, dat Zijne Hoogheid de Prins stiller was dan ooit. Hij wist geen enkel getal uit het hoofd te vermenigvuldigen. Van Dominé Trigland, die mij opvolgde, vernam ik later, dat Zijne Hoogheid de Prins... | |
[pagina 51]
| |
de witt.
Laat de titels maar weg.
hoppeveld.
....Zóo verstrooid was, dat hij de boeken van het Oude Testament niet eens wist op te zeggen, hetgeen hij voor twee dagen nog kon. Maar ik hoorde, dat er gister middag een vreemde het huis van Mijnheer Zuilesteyn is binnen gekomen.
de witt.
Van wien hoordet ge dat?
hoppeveld.
Uwe Edelheid weet, dat ik ook de kinderen van Mijnheer Zuilesteyn les geef.... ongemerkt, heel ongemerkt, hoorde ik van de kinderen....
de witt.
Ge weet toch van alle middelen gebruik te maken. (Hoppeveld buigt.) Goed, goed.... en verder....
hoppeveld.
Uwe Edelheid zal nu wel meer weten dan ik. Zij zal wel gedacht hebben aan mijne mededeeling betreffende Scheveningen....
de witt.
Wel zeker; maar is u nader gebleken waarom Mijnheer Zuilesteyn u die vraag deed? Werd u ook gevraagd een pink te huren? | |
[pagina 52]
| |
hoppeveld.
Neen. Zelfs vrees ik, dat men mij niet vragen en toch de eene of andere pink zal huren. Ik meen te bespeuren, dat het vertrouwen in mij op het Binnenhof zoo niet verloren, dan toch min of meer geschokt is. Toch kan ik Uwe Edelheid verzekeren, dat ik niets deed wat achterdocht kan opwekken. Integendeel, ik betuigde mijne verkleefdheid...
de witt.
Dat is het juist. Gij moet niets betuigen, niets vragen, niets weten.... Gij moet het vertrouwen herwinnen; ik zal u helpen. Men zal zeker van daag of morgen uwe hulp inroepen. Beloof dan een pink te zullen huren, die tegen den nacht gereed zal liggen om uit te gaan en aan de mast een lantaren zal voeren. Hebt ge mij goed verstaan en begrepen? Hooren, zien en zwijgen.... niet overdreven zijn in lof, beleefdheid of betuigingen van aanhankelijkheid. Aan het hof, zij het ook het hof van een kind, is men gewoon het tegenovergestelde te zeggen van wat men meent, en dit bij anderen ook te onderstellen.... Gij kunt gaan; wacht, wáar hebt gij den Prins van morgen les gegeven?
hoppeveld.
In de groene kamer...
de witt.
Dus niet in zijn slaapkamer waar gij 't anders doet, bij de gedurige ongesteldheid uws discipels? Dat is zeer belangrijk en gij deeldet het mij niet mede... | |
[pagina 53]
| |
hoppeveld.
Ik dacht, dat het Uwe Edelheid weinig belang zoude inboezemen...
de witt.
(Hoog.) Wat mij belang of geen belang inboezemt, daarover oordeel ik alleen zelf. Gij hebt mij te melden wat er voorvalt. Thands kunt ge gaan.
jakob.
Mijnheer Zuilesteyn wacht.
de witt.
(Tot Hoppeveld.) Ga door deze deur; hij behoeft u niet te zien. (Hoppeveld af. Tot Jakob.) Verzoek Mijnheer Zuilesteyn binnen te treden.
jakob.
Mijnheer Zuilesteyn? De Heeren van Zeeland moesten dunkt me toch voor gaan, Mijnheer! Die zijn er al zoo lang.
de witt.
Dat is waar, Jakob! Vraag daarom of ze jou de boodschap ook kunnen doen, als ze niet langer kunnen wachten; laat Mijnheer Zuilesteyn evenwel bij mij binnen, hoor!
jakob.
(Knorrig.) Ja wel, ja wel Mijnheer! (Hij vertrekt.)
de witt.
De goede oude is boos... We moeten hem weêr in een goed humeur zien te brengen... | |
[pagina 54]
| |
Vijfde tooneel.
de witt, zuilesteyn.
de witt.
(Een geheel anderen toon aannemend; hij spreekt met gezach.) Ik vermoedde het, Mijnheer! dat ik de eer zou hebben, u van daag te zien... Uwe Edelheid heeft begrepen, dat het moeielijk was de handen in de dorens te steken zonder zich te kwetsen... (Een papier opnemend.) Hier is uw ontslag. Uwe jaarwedde wordt u uitbetaald tot aan de meerderjarigheid des Prinsen. Het blijkt u, dat Hunne Groot Edel Mogenden niet karig zijn in het beloonen, zelfs van diensten, waarvan het juiste charakter hun nog niet gebleken is.
zuilesteyn.
Mijnheer de Witt, indien ik geen goed Goeverneur geweest ben, doe mij dan rekenschap afleggen voor onpartijdigen en mij inmiddels geen jaarwedde uitbetalen.
de witt.
Niet zoo driftig, Mijnheer! Om u zelfs wil, niet zoo driftig...! Gij hebt Uwe Soevereinen gister tyrannen genoemd, omdat zij een daad van soevereiniteit verrichtten en daarbij zich bepaalden tot het allernoodzakelijkste. Gij zijt snel in het oordeelen en beoordeelen, en wat gevaarlijker is, in het vragen en uittarten van het oordeel uwer overheid. De Heeren Staten hebben niets tegen uwen persoon, wel tegen uwe politieke gevoelens; de laatste kregen alleen beteekenis en invloed door uw ambt; daarom is u | |
[pagina 55]
| |
dit ontnomen, maar wordt u de vroeger genoten jaarwedde verzekerd.
zuilesteyn.
(Bitter.) Uwe Edelheid had zich de moeite kunnen besparen van mij vooral toch te doen begrijpen, dat de bittere pille met voordacht werd verguld.
de witt.
Het vergulden was toch altijd een liefderijke daad; men had u de bittere pille, zoo als gij het uitdrukt, zonder eenig verguldsel kunnen doen gebruiken. Ik ontveins u niet, dat eenige leden der hooge vergadering dat begeerden; de meerderheid echter vond dat wat hard geprocedeerd tegen iemant die, ontheven van zijn ambt, geheel onschadelijk is, en zonder jaarwedde wellicht zijn hoogen rang, door geboorte verkregen, niet meer zou kunnen ophouden.
zuilesteyn.
(Gesmoord; bewogen.) Mijnheer de Witt, de weldaad, nadat zij door u is toegelicht, kost den beweldadigde meer dan den weldoener. Ik dank de Heeren Staten wel zeer voor de aalmoes....
de witt.
Mijnheer Zuilesteyn, het was niet dus gemeend. Ge zijt een vreemd man. Gister zoo óvermoedig, thands zoo kleinmoedig! (Hem strak aanstarende.) Ligt er dan zoo veel tusschen dat gister en dat heden?
zuilesteyn.
(Levendig.) Gister, Mijnheer de Witt, was de wonde pas
| |
[pagina 56]
| |
geslagen: sedert heeft zich de koorts verheven en de koorts vermeerdert de pijn.
de witt.
(Zachter.) Maar leidt ook tot genezing. (Hem naderende.) Mijnheer Zuilesteyn, ik heb niets tegen uwen persoon; integendeel, er is veel in u wat mij achting inboezemt. Uwe liefde jegens den knaap dien gij het hoofd uwer partij beschouwt, doet u eer ann, (Met nadruk.) zoo lang die liefde niet in opstand komt tegen uwe plichten als onderdaan der Heeren Staten. Ik heb u niet willen kwetsen. Hoe zou ik dat kunnen? Is armoede een oneer? Mijnheer Zuilesteyn, ik ben arm. Uwe opvatting is alzoo beleedigend voor mij.
zuilesteyn.
Mijnheer de Witt, zoo uwe woorden de bedoeling niet hadden, die ik er aan meende te moeten geven, vergeef mij dan eene uitdrukking, die....
de witt.
Zij is u vergeven. Het doet mij genoegen, dat ge van uwe eenzijdigheid terug komt. Gun mij de gedachte, dat ik er iets toe heb bijgedragen. Ik wil nog beproeven u een beter gevoelen, wat de zoogenaamde tyrannij der Heeren Staten betreft, te doen opvatten. Gij hebt uwen gewezen pupil lief, en zult hem moeten verlaten; dat grieft u, niet waar? Welnu, om uwent wille overschrijd ik den last mijner meesters. Gij kunt bij uwen pupil blijven, natuurlijk niet meer als Goeverneur, maar als vriend.... | |
[pagina 57]
| |
zuilesteyn.
(Vurig.) Mijnheer de Witt!
de witt.
Maar dan moet gij mij ook in staat stellen mijne meesters te overtuigen, dat ik geen nadeel heb toegebracht aan het staatsbelang door hunnen last te overschrijden. Gij moet mij in staat stellen hen te overtuigen, dat gij niet in verstandhouding staat met den Engelschen vijand. Doet gij dat, dan zal ik nog meer doen: dan zal Hoppeveld onderwijzer Zijner Hoogheid den Prins blijven, hoewel ik reden heb over dien man ontevreden te zijn.
zuilesteyn.
(In verwarring.) Wat moet ik doen, om u te overtuigen?...
de witt.
Luister. Gij moet beginnen met geen Engelschen meer te huisvesten.
zuilesteyn.
Dat deed ik nimmer.
de witt.
Huisvesten is misschien het woord niet; ontvangen aan uw huis is beter. Verder, moet gij mij den vreemdeling voorstellen, die gister tegen den middag ten uwent is gekomen.
zuilesteyn.
Mijnheer de Witt...! die man is vertrokken. | |
[pagina 58]
| |
de witt.
Naar het Binnenhof?
zuilesteyn.
Neen, Mijnheer de Witt! Hij is uit mijn huis heengegaan.
de witt.
Naar uw schrik te oordeelen, moet die vreemdeling een Engelschman zijn. Beken het maar. Men zal het door de vingers zien, dat ge een vijand van den Staat ten uwent hebt ontvangen, dat ge wellicht met hem hebt gekomplotteerd.
zuilesteyn.
(Angstig.) Neen, Mijnheer de Witt! Slechts huiselijke omstandigheden, private zaken heb ik met hem behandeld...
de witt.
Dat doet mij voor u en voor hem genoegen; dan wacht hem niets anders dan eenige dagen gevangenschap tot dat hij uitgewisseld wordt. Bewijs echter de waarheid van uw gezegde door hem hier te brengen. Dat bewijs uwer oprechtheid zult ge mij toch wel willen geven; het zal u zoo licht vallen.
zuilesteyn.
Op mijn woord van edelman, ik weet niet meer waar hij is.
de witt.
Spreekt een edelman nooit een onwaarheid? En zoo ja, waarom dan juist als edelman gezworen? Gij weet niet meer waar hij is? Bromley heeft hem bij u afgehaald en hem naar | |
[pagina 59]
| |
het Binnenhof gebracht, waar hij onzen pupil heeft gesproken.
zuilesteyn.
(Levendig.) Zijne Hoogheid heeft hem niet gesproken; Zijne Hoogheid weet te goed, dat het hem als een euveldaad zou worden toegerekend.
de witt.
Dus ge erkent, dat de vreemde toch naar het Binnenhof is gegaan, waar Zijne Hoogheid de Prins hem had kunnen spreken, indien hij het gewild had. Straks hebt gij mij evenwel verzekerd, dat de vreemde dat niet gedaan had, maar uit uw huis was vertrokken zonder dat ge wist waar heen. Al pratende zullen wij toch wel tot de waarheid komen, Mijnheer Zuilesteyn!
zuilesteyn.
Sta ik hier voor een rechter? Mijn wettige rechter is het Hof van Holland. Klaag mij aan, indien gij mij schuldig gelooft.
de witt.
Waarom een zaak op de rolle te brengen, die bij minnelijke schikking kan worden afgedaan? Ook wil ik slechts in de uiterste noodzakelijkheid een schavot zien opslaan. Hoe heet die vreemde?
zuilesteyn.
Ik weet het niet.
de witt.
Op uw woord van eerlijk Edelman? Krijg ik andwoord, Mijnheer Zuilesteyn? | |
[pagina 60]
| |
zuilesteyn.
(Na eenige weifeling.) Mr. Griffins, een rechtsgeleerde uit Londen. De zaak is eenvoudig; slechts de omstandigheden werpen daarop een valsch licht. Omdat ik dit begreep weifelde ik zoo lang; ik zie in, dat die weifeling echter uw argwaan vermeerderd heeft, ja vermeerderen moest.
de witt.
Gij oordeelt juist. Dus die vreemde, wiens tegenwoordig verblijf u onbekend is, heet Mr. Griffins en is een rechtsgeleerde uit Londen. Op uw woord van eer, Mijnheer Zuilesteyn?
zuilesteyn.
Op mijn woord van eer, Mijnheer de Witt!
de witt.
(Streng.) Uw eer schijnt van luttel waarde, Mijnheer! Die Heer heet niet Mr. Griffins.
zuilesteyn.
(Kalm.) Dan moet hij mij bedrogen hebben, want het zou onbeleefd zijn te onderstellen, dat Uwe Edelheid bedrogen is. Ik verklaar op mijn woord van eer, dat hij, voor zoo verre ik weet, Mr. Griffins heet.
de witt.
En wat hebt gij met hem gesproken?
zuilesteyn.
(Bedremmeld.) Zoo als ik de eer had te zeggen: private aangelegenheden, intime zaken....
| |
[pagina 61]
| |
de witt.
Welke?
zuilesteyn.
Die van het huis van Oranje. Wij handelden over de schuld ten laste van den Koning van Engeland.
de witt.
Op uw woord van eer?
zuilesteyn.
Wij spraken over niets anders, op mijn woord van eer!
de witt.
Over niets anders; dat is ontwijkend. Spraakt gij over die private aangelegenheden?
zuilesteyn.
(Zich vermannend.) Ja. Zoo hij nog een andere zending had, het is mij niet gebleken, ik zweer u dat, Mijnheer de Witt!
de witt.
(Ter zijde.) Die man moet geloofd worden; maar het is een raadsel. (Hij keert zich naar de tafel en neemt een papier op; terwijl hij leest, ziet hij soms Zuilesteyn van ter zijde aan, die zich het zweet van het voorhoofd wischt.) Arlington kan op denzelfden tijd hier geweest zijn; hij kan een anderen naam hebben aangenomen, maar waarom zich te verbergen voor hem, wien hij zijn volle vertrouwen moet schenken? (Luid.) Mijnheer Zuilesteyn, vindt gij 't hier zoo warm?
| |
[pagina 62]
| |
zuilesteyn.
(Haastig zijn doek verbergende.) In 't geheel niet, in 't geheel niet, Mijnheer de Witt!
de witt.
(Deze nadert hem.) Ik zeide u straks reeds, dat ik u sedert gister zeer veranderd vond; die verandering wordt met elk oogenblik grooter. Weet ge wat ik er de oorzaak van acht? Een man als Zuilesteyn is niet gewoon zich met een logen bezwaard te gevoelen.
zuilesteyn.
(Een stap terug deinzend.) Mijnheer de Witt!
de witt.
Een logen! Toon mij den brief waarbij Mr. Griffins u zijne overkomst heeft gemeld.
zuilesteyn.
Die is vernietigd. Zulke brieven bewaart men toch niet, Mijnheer de Witt!
de witt.
Waarom niet, Mijnheer? Het gold immers alleen private aangelegenheden?
zuilesteyn.
Dat is waar, maar de vrees, de schijn.... van met een vijand.... | |
[pagina 63]
| |
jakob.
(In de deur.) Mijnheer van Gent en de Prins wenschen u te zien, Mijnheer.
de witt.
(De wenkbraauw fronsend.) Gij hadt mij niet moeten storen.
jakob.
Maar Mijnheer van Gent en de Prins...
de witt.
(Driftig.) Zwijg.
jakob.
Goed, Mijnheer! Ik zwijg... maar Mijnheer van Gent en de Prins....
de witt.
(Ongeduldig.) Laat ze binnen komen.
| |
Zesde tooneel.
De vorigen, van gent, willem.
de witt.
Ik heet den Heer Goeverneur en Zijne Hoogheid den Prins welkom. Wat verschaft mij de eer van het ongedacht bezoek? | |
[pagina 64]
| |
v. gent.
Onze pupil vroeg het met zulk een aandrang, dat ik vermeende niet te moeten weigeren. De Prins wilde zoo gaarne het bezoek van Mijnheer den Raadpensionaris beandwoorden. (Terwijl van Gent deze woorden zegt, is Willem Zuilesteyn genaderd, dien hij hartelijk maar heimelijk de hand drukt.)
de witt.
Dat is mij zeer aangenaam. (Tot Willem.) Ik merk, dat het u genoegen doet Mijnheer Zuilesteyn weder te ontmoeten. Hij is een trouw vriend, trouwer dan ik nog wel dacht.
willem.
(Aan van Gent.) Mag ik, Mijnheer van Gent? (Deze buigt.) (De Witt naderend.) Zoo als mijn Goeverneur zeide, ik wou zoo graag u komen zien. Het is een weldaad, die ik nooit vergeten zal, als Uwe Edelheid u mijner wilde aantrekken en mij onderwijzen in zooveel waar ik niets van weet en toch dien te leeren weten.
de witt.
Zoo. Weet onze pupil dan reeds wat hij dient te weten? Dat begin van kennis belooft reeds veel.
willem.
(Teleurgesteld.) Zoo meen ik het niet, Mijnheer de Raadpensionaris! Neen, dan zou ik verwaand zijn. Uwe Edelheid oordeele over hetgeen ik dien te leeren.
de witt.
(Buigend.) Dat is weder te nederig. Wij zullen echter zien.
| |
[pagina 65]
| |
willem.
(Zacht.) En dan... waag ik eene bede. Blijven mijne voogden er bij, dat Mijnheer Zuilesteyn mij verlaten zal? Ik ben aan hem gehecht... van kindsbeen af is hij met mij geweest...
de witt.
Ik ben blijde u genoegen te kunnen doen. Ik heb Mijnheer van Gent geraadpleegd. Zijne Edelheid had niets tegen het hier blijven van den Heer Zuilesteyn.
v. gent.
Dat is te zeggen....
willem.
(Van Gent naderend.) Hartelijk dank voor uwe toestemming. En Uwe Edelheid heeft mij niets daarvan gezegd! Zeker heeft zij mij een verrassing willen besparen....
v. gent.
(Buigend.) Zoo als Uwe Hoogheid zegt, eene verrassing.
de witt.
Ik heb Mijnheer Zuilesteyn echter doen opmerken, dat hij niets behoorde te doen of te leeren wat den lande of Zijne Hoogheid den Prins nadeelig konde zijn. Ik heb Mijnheer Zuilesteyn verzocht, mij behulpzaam te zijn, in het te keer gaan van den Engelschen invloed. Zijne Edelheid heeft mij beloofd een zekeren Mr. Griffins (Den Prins aanstarende, die dezelfde onderworpen kinderlijke houding blijft bewaren.) op te sporen; dien Engelschman geloof ik met
| |
[pagina 66]
| |
de onschuldigste bedoelingen alhier, maar hij dient niet langer hier te blijven. Het gepeupel mocht hem eens mishandelen, zoo hij als Engelschman werd herkend. Mijnheer van Gent kwam juist met u binnen, toen ik dat alles Mijnheer Zuilesteyn voorhield. Ik moet er nog bijvoegen, dat in deze tijden van oorlog met Engeland, elke verstandhouding, zelfs de onnoozelste, zelfs die alleen private aangelegenheden bedoelt, gevaarlijk, zeer gevaarlijk kan worden, ook voor den hoog geplaatste, zelfs voor den hoogst geplaatste....
jakob.
Mijnheer de Fiskaal van den Hove!
de witt.
Ik zal komen. (Zuilesteyn naderend, half luid.) Ik geef u twaalf uren tijds, om Mr. Griffins op te sporen; is u dat onmogelijk, dan zult ge kennis maken met den Magistraat die zoo even is aangediend. (Zich buigend tot den Prins.) Ik stel Mijnheer Zuilesteyn van dit oogenblik ter uwer beschikking. Mijnheer van Gent, vergunt gij dat Zijne Hoogheid den Prins zich met zijn vriend verwijdere? Ik wenschte zoo gaarne u te raadplegen. (Deze knikt toestemmend, waarna de Prins en Zuilesteyn, zich diep buigende, verwijderen.)
| |
[pagina 67]
| |
Zevende tooneel.
de witt, van gent.
v. gent.
Ik had gewenscht onderricht geweest te zijn, van uw voornemen aangaande Zuilesteyn. Als Goeverneur...
de witt.
Gij hebt gelijk, vriend! ik had er geen gelegenheid toe en wilde u toch de eer der beslissing niet onthouden.
v. gent.
Uwe toegevendheid maakt het besluit der Staten krachteloos. Men wilde Zuilesteyn van 's Prinsen persoon verwijderen, omdat men hem gevaarlijk achtte.
de witt.
Dat was hij; dat is hij niet meer. De Prins moet een vriend hebben, aan wien hij zich kan uitstorten, met wien hij zich beraden kan omtrent zekere zaken. Die vriend is Zuilesteyn, en deze is onder ons bereik. - Wat zegt ge van uwen pupil?
v. gent.
Het is een goede knaap; hij is gewillig en onderworpen maar al te zwaarmoedig. Waarlijk, de Witt, ik geloof dat wij wat ver gaan. Hij zal nooit gevaarlijk worden voor de vrijheid dezer landen. Hij heeft mij gepolsd aangaande het Generaalschap der Ruiterij. Hij wilde zoo gaarne een patent ontvangen. Ik zie er geen bezwaar in, en zal zijn verzoek ondersteunen.
de witt.
Ik zie er groot bezwaar in. | |
[pagina 68]
| |
v. gent.
Waarom toch? Span den boog niet te zeer. Let toch op de teekenen rondom u... Terwijl ik van morgen bij hem was, hoorde ik een man uit het volk het seditieuze volkslied op het Binnenhof spelen. Overal rebellie, overal verkleefdheid aan dat kind...
de witt.
Dat kind zal blijven, zoo lang ik leef.... Hij schijnt ook u reeds bekeerd te hebben.
v. gent.
(Na een pauze, met nadruk.) Ik dacht u verheven boven zulk een achterdocht en zulk een haat - een haat jegens een knaap....
de witt.
(Met nadruk.) Ik haat niet dien knaap, die ook mij bevalt, omdat hij toont verstand te hebben; niet omdat hij, wat gij gelooft, het niet heeft. Hij weet te veinzen, en daarom wantrouw ik hem. Waarlijk, als ik hem voor mij zie, dan moet ik bekennen mij tot hem aangetrokken te gevoelen. Ik bestrijd dat, want door er aan toe te geven, zou ik verraad plegen aan onze partij. Ik haat dan ook dien knaap niet, ik haat zijn geslacht. Maar gaan we ter vergadering, na den Fiskaal van den Hove, die ons wacht, gesproken te hebben. Er vallen vreemde dingen voor, van Gent! God verhoede, dat het einde van het treurspel bloedig zij; maar terug treden zullen we tot geen prijs, en een voorbeeld zullen we stellen, zoo het moet, zelfs aan hem!
|
|