Het kind van staat
(1859)–H.J. Schimmel– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Eerste tooneel.
willem komt met zuilesteyn, dien hij uitgeleide doet, op; zij gaan al sprekende het tooneel over. Op het midden blijven zij staan.
zuilesteyn.
(Achterdochtig om zich heen ziende.) Het waren oogenblikken, die mij eeuwen toeschenen. Die man met zijn ijskoude, zijn scherpte en dien strengen toon van gezach tegenover mij! Ieder woord trof, ieder woord kwetste. En ik stond daar zonder mij te kunnen verdedigen; ik moest mij van logen hooren beschuldigen en ik moest zwijgen!
willem.
(Hem de hand drukkend.) Vriend, beste vriend! Hoop op betere tijden. Ik zal dankbaar weten te zijn en rechtvaardig! (In vervoering.) Rechtvaardig! Zoo Mijnheer de Witt eens tegenover mij stondt zoo als gij tegenover hem! en zoo ik hem dan drop voor drop van den bitteren drank, dien hij u dwong te drinken, terug mocht geven!... (Zich bedwingend.) Neen; die man handelt zoo als hij handelen moet in het belang zijner partij; neen hij is te groot voor zulk een wraak.
| |
[pagina 70]
| |
zuilesteyn.
Groot? Hij kan uw beul worden. Indien Griffins, dien ik op de Mokerheide wenschte, gevat wordt, en het blijkt, dat hij met u gesproken heeft, dan zijt ge verloren. De Witt kan een Cromwell worden. Het bloed der Stuarts kleurde wel een schavot.
willem.
(Flaauw glimlachend.) Ik ben geen Karel Stuart.
zuilesteyn.
(Fluisterend.) Maar is Griffins al weg?
willem.
Reeds lang. Hoe kunt ge u zoo ongerust maken over dien man?
zuilesteyn.
Goddank! Ik adem weêr vrij. De Witt zal mij nu wel weêr verbieden bij u te blijven, daar ik zijn gebod niet ben nagekomen, maar uwe toekomst is gered. Evenwel, voor hoe lang? Men zoekt een voorwendsel om u te knakken, men zal het weten te vinden. Gij zijt omringd van vijanden, die u bespieden, en, zoo ik niet bij u mag blijven, staat ge alleen. Willem, gij, nog zoo jong en tegenover zoo veel geslepenheid!
willem.
(Bromley verschijnt in de deur.) Ik zal voorzichtig zijn, vriend! Ik zal weten te zwijgen. Vaarwel, tot straks.
| |
[pagina 71]
| |
zuilesteyn.
Ik verlaat u voor korten tijd; ik zal u toch spoedig wellicht voor zoo lang moeten verlaten. Vaarwel! (Terugkeerend.) Ik zou haast vergeten u te zeggen, dat nog éen vriend u bijblijft. Dat is Hoppeveld. Dien kunt ge vertrouwen; de Witt is woedend op hem. (Hij vertrekt.)
| |
Tweede tooneel.
willem, dan bromley.
willem.
(Hij roept.) Bromley! (Deze is terug getreden en komt nu weder te voorschijn.) Hebt ge mij iets te zeggen?
bromley.
(Bedrukt.) Uwe Hoogheid, ik kom afscheid nemen. Mijn paspoort is mij op het oogenblik uitgereikt, met bevel dadelijk uit Hellevoet te vertrekken. Twintig jaren het geslacht Uwer Hoogheid gediend te hebben, en dan te moeten vertrekken... dat valt hard, Uwe Hoogheid! en dan.... mag ik zeggen wat mij op de tong ligt?... Uwe Hoogheid zóo te verlaten!
willem.
Heb ik het dan zoo erg? Wat zou Zijne Majesteit wel denken, als ge in Engeland dat verteldet! Hebt ge u ook | |
[pagina 72]
| |
al laten aanhitsen door de anderen? Dat ge mij evenwel verlaten moet, dat grieft me. Gij, die mijn vader zoo goed gekend hebt, gij waart ook trouw en goed voor mij. Ik dank er u voor. Misschien komt er spoedig vrede, dan kunt ge terug keeren. Dat zult ge dan nog wel willen?
bromley.
(Vurig.) Willen? Zelfs nu zou ik willen blijven, hoewel hier een tweede Cromwell regeert; en hoe dan, als het vrede wordt, want dan is hij immers gevallen!
willem.
(Streng.) Ik wenschte, dat ge zulke uitdrukkingen u nimmer veroorloofdet, het allerminst in mijne tegenwoordigheid.
bromley.
(Verschrokken.) Verschooning, Uwe Hoogheid!
willem.
Onthoud wat ik u zeide. Ik acht Mijnheer de Witt hoog. (Zachter.) Maar daarover geen enkel woord meer! Mag ik uw paspoort eens zien? (Bromley geeft het hem.) Ik zal u iets vragen, waar ge mij openhartig op moet andwoorden. Hebt gij sedert het begin van den oorlog in geenerlei verstandhouding met uw vaderland, onzen vijand, gestaan?
bromley.
Neen, Uwe Hoogheid. Ik ben er ook nooit toe aangezocht; men wist wel, dat ik niet veel kon te weten komen.
willem.
Dus geen schaduw van schuld kan in dat opzicht tegen | |
[pagina 73]
| |
u getuigen?... Wilt ge mij een groote dienst bewijzen, de grootste, die nog eenig mensch mij ooit bewezen heeft of bewijzen kon?
bromley.
Uwe Hoogheid bevele! Vóor mijn vertrek, dat nog te kunnen! Ik dank er God voor.
willem.
Spreek niet zoo luid. Kom dichter bij mij staan. Mag ik dit paspoort behouden?
bromley.
Wat heeft Uwe Hoogheid voor? Toch niet?...
willem.
(Glimlachend.) Vluchten, meent ge? Wel neen. De groote dienst verliest al hare kracht, als ge mij naar het waarom vraagt.
bromley.
Ik vraag niet meer, Uwe Hoogheid!... Dus ik blijf hier.
willem.
Neen; gij vertrekt tegen dat de schemering valt, niet naar Hellevoet, maar langs den Scheveningschen weg; aan het strand zal er een pink gereed liggen; ten minste daar is voor te zorgen. (Fluisterend.) Bromley, vriend! daar zal iemant voor zorgen, die een trouwe dienaar heet, maar iets anders kan zijn. Gij kunt in een hinderlaag vallen en gevangen genomen worden. Gij hebt niets op uwe rekening, dat zweert ge mij, niet waar? welnu in het ergste geval zet men u voor een paar dagen gevangen.
| |
[pagina 74]
| |
bromley.
Al zijn het er ook meer dan een paar; voor Uwe Hoogheid wil ik wel een jaar zitten; aan het hoofd kunnen ze mij toch niet komen.
willem.
Welnu, spreek zoo spoedig gij kunt met Hoppeveld, mijn meester in het rekenen. Bestel op uw eigen naam een visscherspink... Gij moet eens gehoord hebben, dat Hoppeveld zulk een vaartuig ter beschikking van den Heer Zuilesteyn heeft gesteld... Verstaat ge? Onderstel, dat ge gevangen wordt genomen en men u vraagt, wien gij uw paspoort hebt gegeven, dan andwoordt gij: (Fluisterend.) aan Lord Arlington.
bromley.
(In de hoogste verbazing.) Dus is de landgenoot, dien ik hierheen bracht...?
willem.
Ik moet u nog meer zeggen. Als ge gevangen genomen wordt en men u ondervraagt, dan zegt ge, dat Lord Arlington u Meester Hoppeveld als zijn besten vriend heeft gerecommandeerd.... Gij kunt er niet uit wijs worden, goede Bromley! Ik zelf ook niet. Maar ge doet mij een dienst als ge alles zoo doet.
bromley.
Dan doe ik het ook. | |
[pagina 75]
| |
willem.
Blijf nog eenige minuten in mijn dienst en wacht in de voorkamer. Als er iemant nadert, dan hoest gij. Tot straks. | |
Derde tooneel.
De vorigen, zuilesteyn, haastig binnen tredend.
zuilesteyn.
(Angstig.) Er gaat iets geweldigs om. (Willem wenkt Bromley heen te gaan.) De wacht is verdubbeld en aan alle toegangen van het Buiten- en Binnenhof zijn posten uitgezet; zoo als men zegt, zijn de musketten met scherp geladen; een groote menigte is op de been.
willem.
(Hij is eerst verschrokken en herstelt zich langzamerhand, flaauw glimlachend.) Waarlijk? Misschien een gehoor, aan den een of anderen gezant door de Heeren Staten Generaal verleend.
zuilesteyn.
(Hem scherp aanziende.) Gij zijt gerust? Dat neemt mij een centenaarslast van het hart.
willem.
(Na een oogenblik peinzens.) Zuilesteyn, ik laat Bromley aan Hoppeveld in het geheim verzoeken, heden avond een pink te Scheveningen te doen klaar liggen! Hij doet het
| |
[pagina 76]
| |
uit zijn naam. Niet waar, Hoppeveld was er goed bekend, zoo als ge mij verzekerd hebt? en hij is trouw zoo als ge gelooft?
zuilesteyn.
Dat doe ik vooral na het laatste gesprek met de Witt. Maar een pink? van avond? Voor.... Griffins? Dus die is niet weg? Dus hebt ge mij straks...?
willem.
De waarheid gezegd. Griffins is weg, mijn vaderlijke vriend! Geloof mij, die is weg en zal u, zal mij, niet meer in gevaar brengen.
zuilesteyn.
Maar die pink.... voor wie is die dan?
willem.
Zult ge boos worden als ik het andwoord schuldig blijf?
zuilesteyn.
Gij wilt toch niet vluchten? Gij wilt toch niet uwe toekomst op het spel zetten, en der Loevesteinsche faktie het veld ruimen?
willem.
Liever had ik, dat de Loevesteinsche faktie het voor mij deed.
zuilesteyn.
Gij schertst nog.
willem.
Waarom niet? Dreigt mij dan zulk een gevaar? | |
[pagina 77]
| |
zuilesteyn.
Ja, indien men iets ontdekt.... van hetgeen er gister gebeurd is. Dat bezetten van de toegangen duidt maatregelen van geweld aan....
willem.
Welnu, geloof eens het ergste: men wees mij eens een ander verblijf aan; dunkt u mijn tegenwoordig dan zóo aangenaam, dat de verandering mij zeer zoude tegenvallen?
zuilesteyn.
(Zijn hand vattend.) Willem, die woorden doen mij dieper daar binnen in dat hart zien, dan ge wel hebt gewild. Ook gij zijt op iets vreeselijks voorbereid....
willem.
(Schertsend.) Ik stel mij wel niet alles het schoonst voor, maar om nu voorbereid te zijn op iets vreeselijks, dat zou ik juist niet durven verzekeren. Maar, Zuilesteyn! gehandeld, niet gepraat! Zend Hoppeveld, onder een of ander voorwendsel, naar Bromley heen; gij-zelf, spreek geen woord met Hoppeveld over die pink.
zuilesteyn.
Hij is beneden; ik heb hem daareven ontmoet. (Bromley hoort men hoesten.)
willem.
Verlies dan geen tijd; haastig; vertrek, vertrek. | |
[pagina 78]
| |
Vierde tooneel.
willem, bromley onzichtbaar, dan d' estrades.
willem.
(Alleen; hij steunt zich op den rug van een stoel.) Mijn hoofd! Kon ik eens een paar uur rusten... dat hoofd, dat hoofd!
bromley.
(Aandienend.) Zijne Excellentie de Graaf d' Estrades.
willem.
(Hij richt zich snel op; hij is weder kalm; d' Estrades te gemoet tredende, buigende.) Uwe Excellentie...!
d' estrades.
(Diep buigend.) Ik neem de vrijheid mijne opwachting bij Uwe Hoogheid te maken en haar geluk te wenschen met de gunst en de eer haar, van wege de Staten, te beurt gevallen.
willem.
(Kuchend.) Ja, de Heeren Staten geliefden wel mijn innigen wensch gehoor te geven.
d' estrades.
Ik kan het mij voorstellen. De band tusschen de Heeren Staten en Uwe Hoogheid zal nu nog hechter worden. | |
[pagina 79]
| |
willem.
Mijnheer de Graaf, gaat ge nog wel eens ter jacht? Ge hebt mij beloofd mij mede te nemen. Tot dus verre wachtte ik te vergeefs.
d' estrades.
In deze gevaarvolle tijden heeft men een ernstiger jacht dan op haas of konijn, Mijnheer de Prins!
willem.
Nu, het behoeft ook niet alleen haas of konijn te gelden; het zou een jacht kunnen zijn op vossen en wezels, die men hier te lande immers óok heeft?
d' estrades.
(Hij ziet hem glimlachend aan.) Zeer geestig, Uwe Hoogheid!
willem.
(Onschuldig.) Heb ik iets geestigs gezegd? Uw bijzijn oefent toch altijd een grooten invloed uit. Mijnheer de Graaf, heb ge uw brak Castor nog?
d' estrades.
Ik heb hem verkocht... Een goede brak is thands hoog in prijs hier te lande. Men krijgt gebrek aan speurhonden.
willem.
Zoo. En ge verteldet me laatst, dat Diana tien jongen had geworpen....
d' estrades.
Uwe Hoogheid is te geestig om mij niet te begrijpen... | |
[pagina 80]
| |
willem.
Ik begrijp u waarlijk niet; of.... bedoelt ge ook wat er hier op het Buitenhof omgaat? (Een hevige kuchbui overvalt hem.) Ik hoor dat alle toegangen zijn afgezet. Weet ge ook waarom?
d' estrades.
Uwe Hoogheid vermoedt het niet? (Hem achterdochtig aanziende.) Uwe Hoogheid weet nog niets..? (Willem schudt ontkennend.) Men zegt, dat de eerste Minister van den Koning van Engeland zich alhier ophoudt.
willem.
Zoo. En wil men dien in hechtenis nemen?... Dat is niet dom van Mijnheer den Raadpensionaris.
d' estrades.
In hechtenis nemen? Dat zou wat al te streng zijn. Er zouden andere redenen kunnen zijn, waarom men hem vinden wilde.
willem.
(Onnoozel.) Zoo. Nu ik wensch Mijnheer den Raadpensionaris een goede vangst. Mijnheer de Graaf! wilt ge mij wel een dienst bewijzen?
d' estrades.
Het zou mij gelukkig maken het te mogen doen.
willem.
Gij hebt invloed; zoek de Heeren te bewegen, dat ik de jacht krijg op het huis Honselaarsdijk. | |
[pagina 81]
| |
d' estrades.
(Met nadruk.) Uwe Hoogheid blijkt wel een hartstochtelijk liefhebber te zijn. (Onverschillig.) Ik zal mijn best doen, maar mijn invloed is gering, sedert men vermoedt, dat Lord Arlington hier is...
willem.
(Ongeduldig.) Maar wat heeft die Mijnheer hier toch te maken! De Provinciën zijn immers in oorlog met Engeland.
d' estrades.
Juist, Uwe Hoogheid! Thands vat zij den draad der gantsche intrige....
willem.
Ik vat niets, Mijnheer de Graaf! Of ja.... men voert den oorlog nog al ongelukkig.... in Engeland wil men ook vrede, zoo als Mijnheer van Gent mij zeide... Een onderhandeling misschien in het geheim..? Het zou kunnen zijn... Naar ik hoor wordt op last der Heeren Staten Generaal op dit oogenblik naar een zekeren Ludlow gezocht, den laatsten der nog levende moordenaren van Zijne Majesteit Karel I. Die Ludlow moet zich lang in Zwitserland opgehouden, maar zich thands in de Vereenigde Provinciën gewaagd hebben. Hij rekende er zeker op, dat hij hier veilig zou zijn.
d' estrades.
Zoeken zij thands naar dien man? Vroeger hebben zij hem in hun dienst willen gebruiken tegen Engeland, en thands... | |
[pagina 82]
| |
willem.
Willen zij hem zeker overleveren... Het is dan ook een Koningsmoordenaar.... Lord Arlington hier! En Ludlow wordt opgespoord.... Ja, Uwe Excellentie kon zich wel eens niet bedrogen hebben....
d' estrades.
(Ter zijde.) Men wil Engeland een dienst doen en dan... in het geheim onderhandelen. (luid.) En die Ludlow houdt zich zeker in de nabijheid van het Buitenhof op, daar men alle toegangen bezet houdt... Uwe Hoogheid zal wel blijde zijn, als die man gevat mocht worden.
willem.
Ik ontken het niet; ben ik geen bloedverwant van het huis Stuart?
d' estrades.
Uwe Hoogheid zou mij daarom wellicht het verblijf van Lord Arlington kunnen aanwijzen.
willem.
Ik? Ik ken ter naauwernood mijn eigen woning. Hoe komt ge er aan! Ge zijt de eerste, die mij het verblijf hier te lande van Lord Arlington vertelt!... Het spijt mij waarlijk, dat ik Uwe Excellentie die kleine dienst niet kan bewijzen. Ik hoop toch niet, dat zij aan onwil zal gelooven en revanche nemen door mijn verzoek betreffende Honselaarsdijk niet te ondersteunen.
d' estrades.
Zeker niet, Uwe Hoogheid! Als een blijk hoe ik Uwe | |
[pagina 83]
| |
Hoogheid vereer en niettegenstaande hare jeugd hoog acht, wil ik Uwe Hoogheid een staatsgeheim toevertrouwen...
willem.
Doe dat om Gods wil niet. Ik kan het toch niet bewaren als Mijnheer de Raadpensionaris tegenover mij staat.
d' estrades.
(Streng.) Uwe Hoogheid schijnt er behagen in te scheppen zich zelve klein te maken.
willem.
Och neen; maar uwe Excellentie wil mij met alle geweld groot hebben... Geene staatsgeheimen of geene staatkunde! Mijne voogden hebben mij ingescherpt mij daarbuiten te houden; en dat gebod gehoorzaam ik heel graag.
d' estrades.
(Hij buigt zich; op onverschilligen toon.) Ik heb gehoord, dat Mijnheer Zuilesteyn verlof heeft ontvangen bij Uwe Hoogheid te blijven.
willem.
Ja; ik ben er Mijnheer den Raadpensionaris zeer dankbaar voor. Mijnheer d' Estrades, geef mijn vriend een bezoek. Ik weet, dat hij zich beklaagd heeft, u laatst niet thuis getroffen en geen tegenbezoek van u ontvangen te hebben. Hij is juist hier.
d' estrades.
Het verlangen Uwer Hoogheid is mij een wet. (Diep buigend.) Ik heb de eer Uwer Hoogheids onderdanige en verknochte dienaar te zijn.
| |
[pagina 84]
| |
willem.
(Zich buigend.) Ik dank u voor uw vriendschappelijk bezoek. Uwe Excellentie denkt om Honselaarsdijk?
(d' Estrades gaat buigend af.)
| |
Vijfde tooneel.
bromley onzichtbaar, willem, arlington.
willem.
(Hij steunt zich even op den rug van een stoel, vaart met de hand over het voorhoofd; dan gaat hij snel naar de deur, die naar zijn slaapkamer voert en roept zacht.) Arlington!
arlington.
(Hij is thands neergeslagen.) Eindelijk alleen? Het wemelt van soldaten op het plein. Wat was dat voor een karos, waar men zoo eerbiedig baan voor maakte?
willem.
Die van den Franschen gezant.
arlington.
Het was de eenige, die doorgelaten werd zonder gevisiteerd te worden... Zou dat alles op mij gemunt zijn?
willem.
Door u op mij. Gij hebt een onvoorzichtige daad ver- | |
[pagina 85]
| |
richt. Aan het hof van mijn oom, schijnt men veel van scherts te houden, en er niet bij te berekenen, dat menig hoofd door een scherts gevallen is.
arlington.
Uwe Hoogheid is te koortsig overspannen. Wie zal u een hair durven krenken?
willem.
(Hoog.) Ik kan mijne pozitie hier beter dan gij, Mylord!
arlington.
En het is de schuld Uwer Hoogheid, dat ik haar niet beter ken. (Driftig.) Het is om des duivels te worden! Vier en twintig uur hier te zijn en niets gehoord, niets gezien te hebben. Een triumfale terugkeer in Engeland! De risée van het hof! Neen, ik wil weten wat ik weten moet.
willem.
Vergeet niet, dat uwe vrijheid in mijne handen ligt, en dat ge nog niet vrij zijt. Ik kan begrijpen wat ge wenscht. Ge wilt u wel door toedoen mijner vrienden het Binnen- en Buitenhof laten afvoeren, om vervolgens uw eigen weg te gaan. Dat zal niet gebeuren, Lord Arlington! Luister goed! Bromley zal u een ruitersmantel geven, dien werpt ge om.... Gij blijft beneden aan den trap op Mijnheer d' Estrades wachten; dien fluistert ge den naam van Ludlow toe. Voor hem moet ge een der moordenaars van Karel I zijn, en als zoodanig zal hij u misschien in zijn rijtuig opnemen en u de wacht voorbij voeren. Zijne Excellentie denkt, dat Mijnheer de Witt met Engeland goede vrienden | |
[pagina 86]
| |
wil worden wat Frankrijk niet wil. Het overleveren van Ludlow zou een beleefdheid zijn van de Republiek jegens Engeland, en d' Estrades wil, moet dat voorkomen. Hier hebt ge een paspoort op naam van Bromley; daar maakt ge gebruik van, zoo dra ge het huis van d'Estrades verlaten kunt. Tegen den avond moet ge in Hellevoet zijn, waar u als Bromley de middelen zullen verstrekt worden, om te vertrekken. Hebt ge mij goed begrepen? Zoo wil ik, dat ge handelt, en om u daartoe te noodzaken deel ik u mede, dat ik van avond alles aan Mijnheer den Raadpensionaris door anderen bekend laat maken, als het blijkt, dat gij te Hellevoet niet zijt scheep gegaan.
arlington.
Ik vergiste mij, toen ik Uwe Hoogheid koortsig overspannen noemde, zij is zelfs zeer bedaard en berekenend. Ik hoop weldra aan Zijne Majesteit te kunnen mededeelen, dat mijn reis toch niet geheel onvruchtbaar is geweest, en dat zij een Neef heeft, die waardig zou zijn Lord Opperrechter van Engeland te worden...
willem.
Ik dank u voor de goede intentie, maar ik verkies liever Stadhouder van Holland en Zeeland en Kapitein- en Admiraal Generaal der Unie te zijn. Boodschap dit aan mijn oom. Bromley! (Deze verschijnt.) Breng dezen man naar beneden en geef hem een mantel.
bromley.
Mr. Griffins! | |
[pagina 87]
| |
willem.
Of een ander... Neem die gelaatstrekken goed op. Op dit oogenblik heet deze vreemde voor u... Ludlow.
bromley.
Ik begrijp Uw Hoogheid... (Tot Arlington.) Uwe Excellentie gelieve....
willem.
Gij brengt dezen man naar beneden... En nu ontsla ik u uit mijne dienst. (Hij reikt hem de hand.) Vat haar... een vriend reikt u die toe, een vriend, die u nooit vergeten zal. (Bromley nadert hem, neemt de hand en kust die.) (Hoog, tot Arlington.) Volg Mr. Bromley.
| |
Zesde tooneel.
willem, een oogenblik alleen, dan hoppeveld.
willem.
(Zich nederzettend; hij neemt een boek en leest den titel.) ‘Arithmetica of de nuttige rekenkunst.’ (Wrevelig werpt hij het van zich op den grond.) Ik kan niet werken. (Hij staat op, opent een der deuren, waar achter een venster ondersteld wordt te zijn, dat uitziet op het Buitenhof.) De Statenvergadering scheidt. Mijnheer de Witt met den Griffier Ruisch.... Zij wandelen, terwijl de andere Groot Edel Mogende Heeren in hunne karossen wegrijden! Welk een
| |
[pagina 88]
| |
poppenspel! De nullen in de koets en de mogendheden, wandelend er achter! De koets van Mijnheer d' Estrades rijdt voor. (De hand op het hart liggend.) 't Is het beslissend oogenblik! De gezant stapt er in! Alleen? Ja, alleen! Alles is mislukt; hij rijdt weg... Maar wie zit er in het portier, naast den livrijknecht... Het is Arlington! Zijne Excellentie de gezant van Frankrijk kon een Ludlow ook niet in zijn rijtuig dulden! Mijnheer de Witt, als ge wist wie daar voorbij reed! Frankrijk en Engeland in éen karos! Goddank, hij is weg!
hoppeveld.
(Behoedzaam binnen komend; Willem ziende.) Hij staat op den uitkijk... Ja, zie maar uit, ge zijt in den knip. (Willem keert zich om.) Staat Uwe Hoogheid mij toe, haar een oogenblik te spreken?
willem.
Wel zeker, Mr. Hoppeveld! Ik moet u nog vergeving vragen voor mijn onoplettendheid van van morgen... Het was of de cijfers mij voor de oogen dansten... Nu is het wat beter.
hoppeveld.
Dat verheugt mij zeer, Uwe Hoogheid!
willem.
Maar wat hebt ge mij te zeggen?
hoppeveld.
(Hem naderend.) Voor alles is gezorgd.
| |
[pagina 89]
| |
willem.
Ik begrijp u niet.
hoppeveld.
Niet, Uwe Hoogheid? Bromley vroeg mij, met medeweten van Mijnheer Zuilesteyn, namens Uwe Hoogheid...
willem.
Namens mij? Wat?
hoppeveld.
Een visscherspink te Scheveningen klaar te doen liggen. Die zal klaar zijn, en opdat Uwe Hoogheid, of de persoon dien Uwe Hoogheid bedoelt, zich niet vergissen moge, kom ik berichten, dat de door mij gehuurde pink een lantaren aan de mast zal voeren...
willem.
Goede Meester Hoppeveld! te groote geleerdheid voert soms... Ik durf niet uitspreken wat ik denk.... Heeft Bromley met medeweten van Mijnheer Zuilesteyn een pink doen huren? Is het werkelijk waar? En heeft hij het namens mij gedaan?
hoppeveld.
Dat niet zoo direkt. Ik meende het er echter uit op te moeten maken...
willem.
Mijnheer Zuilesteyn zal toch niet voornemens zijn ons te verlaten? Hij zal Holland toch niet willen uitgaan...? | |
[pagina 90]
| |
hoppeveld.
Misschien heeft hij wel een geheime zending...
willem.
Van Mijnheer den Raadpensionaris?
hoppeveld.
Van wien anders, daar Uwe Hoogheid van zijn vertrek niets schijnt te weten? (Ter zijde.) Ik ben er; Zuilesteyn wil oversteken; hij is binnen.
| |
Zevende tooneel.
De vorigen, van gent.
v. gent.
(Hij buigt zich tegen Willem, die opstaat en hem te gemoet gaat.) Is Uwe Hoogheid niet verbolgen over haar bediening? Niemant in de kamer om mij aan te dienen!
willem.
De nieuwe bedienden, door mijne voogden benoemd, zullen nog niet goed op de hoogte zijn. Het bevreemdt mij evenwel, dat zij niet weten, welke eere Mijnheer den Goeverneur toekomt.
v. gent.
Het betreft thands niet zoo zeer mijne eer als de uwe. Mag ik | |
[pagina 91]
| |
Uwe Hoogheid verzoeken zich gereed te maken, voor den middagtoer.
willem.
Moet ik uit? Ik heb zulk een hoofdpijn, Mijnheer van Gent!
v. gent.
Daarvoor is de toer goed. Uwe Hoogheid weet wat de doctor heeft voorgeschreven: een uur na den maaltijd een half uur rijden en vervolgens een half uur wandelen...
willem.
Ik ben klaar, Mijnheer van Gent!
v. gent.
Nog moet ik u melden, dat Uwe Hoogheid zich in den vervolge te negen uur te bedde zal moeten leggen. Het heeft de aandacht uwer voogden getrokken, dat er gister te tien ure nog licht was in uwe vertrekken. Uwe Hoogheid begrijpt, dat al het mogelijke wordt gedaan, om uwe wankelende gezondheid te verbeteren.
willem.
Ik begrijp dat, en ben er zeer dankbaar voor. Als gij het goed vindt dan gaan wij...
v. gent.
Meester Hoppeveld, gelief Mijnheer den Stalmeester aan te zeggen, dat Zijne Hoogheid op het punt staat te komen; ga ons voor. (Hoppeveld vertrek.) Uwe Hoogheid, (Hem de deur uit wenkend.) ik volg! (Beiden af.)
| |
[pagina 92]
| |
Achtste tooneel.
Vier uren later; het is avond. Dezelfde kamer op het Binnenhof.
de witt, van gent treden sprekende binnen.
de witt.
Op het oogenblik ging d' Estrades van mij heen. Hoe hij 't ook verbloemen wilde, hij scheen gemystificeerd te zijn. Het kwam tusschen hem en mij tot eene verklaring. Toen hij merkte, dat ik van Arlington nog niets vernomen had, en de Staten voornemens waren den óorlog scherper voort te zetten, bekende hij mij op een dwaalweg te zijn geweest... Hij wilde er evenwel niet recht voor uitkomen, wien hij in zijn rijtuig heeft weggevoerd. De oplossing van het raadsel is echter op handen. Ik ben u te wille geweest om de inspektie in loco tot van avond te verschuiven, maar thands zal ze plaats hebben, en vinden we punten van beschuldiging, dan zullen we ze laten gelden. Hoe was hij op de wandeling?
v. gent.
Stil en afgetrokken. Hij leed aan zware hoofdpijn: dit ten minste gaf hij voor.
de witt.
Ik zie, dat uwe zienswijze ook al veranderd is; gij gelooft hem niet meer zoo dom. | |
[pagina 93]
| |
v. gent.
Gij oordeeldet, dat ik mij bedrogen hadt; gij oordeelt zelden verkeerd... en dus... (De Witt schelt.)
| |
Negende tooneel.
De vorigen, hoppeveld.
de witt.
Gij komt juist van pas. Waar hebt ge Mijnheer Zuilesteyn verlaten?
hoppeveld.
Aan zijn huis; maar het zal reeds een paar uur geleden zijn, dat ik hem zag. Zijne Edelheid scheen zeer onrustig; dat hij niet voldoen kon aan zijne verplichting maakte hem zeer beangst. Mr. Griffins schijnt werkelijk ontvlucht te zijn.
de witt.
Langs welken weg?
hoppeveld.
Zuilesteyn scheen het niet te weten.
de witt.
Hij toch moet het weten, of... (Van Gent daarbij aanziende.) die knaap.
| |
[pagina 94]
| |
hoppeveld.
Uwe Edelheid vergunne mij de opmerking, dat Zijne Hoogheid de Prins werkelijk van de pink niets wist.... Bromley bestelde die.... ik geloof met medeweten van Zuilesteyn.
v. gent.
Geloof mij, de Witt, verwijder dien man!
de witt.
Wat meer is, we zullen dien man aanhouden, als hij met belangrijke dokumenten naar Engeland oversteken wil. Hoppeveld, uw verblijf alhier zal onaangenaam zijn, zoodra het blijkt, dat de pink, dien gij huurdet, met dienaars van den Gerechte bemand is. Ik zal u aanbevelen aan den Gerechte van Dordrecht en uwe diensten niet vergeten.
hoppeveld.
Uwe Edelheid rekene op mijne eeuwige dankbaarheid.
de witt.
(Hoog.) Gelukkig dat ik daarop niet noodig heb te rekenen, Meester! Ga den Prins verzoeken hier te komen; daarna wacht ge in de voorkamer, maar onder mijn bereik. (Hoppeveld gaat het tooneel over en verdwijnt in de deur links.) Van Gent, wilt gij terwijl last geven, de vertrekken in het Binnenhof te doen doorzoeken..? Men overlegge het zoo, dat niemant aan eene huiszoeking denke... Men zoeke den Prins behalven waar men hem vinden kan... Ik heb gezegd, dat men u waarschuwen zoude, als er eenig nieuws was. Er kan weldra tijding uit Scheveningen zijn.
| |
[pagina 95]
| |
Tiende tooneel.
de witt, dan willem en hoppeveld, welke laatste zich stil verwijdert op een wenk van de Witt.
de witt.
(Het op den grond gevallen boek opnemend en op de tafel leggend.) Er schijnt weinig werklust bij onzen pupil te bestaan. Ik kan het mij voorstellen. Daar binnen zal het niet geheel rustig zijn. Nu, wij zullen met dat binnenste pogen kennis te maken. (De Prins treedt binnen en buigt diep; de groet wordt hoffelijk beandwoord.) Goeden avond! Mijnheer de Goeverneur verhaalde mij, dat ge weder door uw oude kwaal gekweld werdt. We zullen toch beproeven of een aanhoudende zorg haar niet wegbannen kan.
willem.
Mijnheer de Raadpensionaris! zoo veel goedheid acht ik onverdiend. Helaas! ik twijfel aan mijn herstel... Zoo de pijn daar (aan het voorhoofd wijzende) slechts dragelijk is en mij mijn geheugen laat, ben ik al heel te vreden.
de witt.
Zijne Hoogheid de Prins schijnt mij al met zeer weinig te vreden. Heeft uw geheugen wel eens gefaald? Dan zijt ge waarlijk wel te beklagen. In uwe omstandigheden bestaat er zoo veel behoefte aan geheugen.
willem.
(Onschuldig.) Denkt Uwe Edelheid dat waarlijk?
| |
[pagina 96]
| |
de witt.
(Eenigzins haastig.) Ik denk het. (Op hoffelijken toon.) Maar dunkt Uwe Hoogheid het niet beter plaats te nemen? (Beiden nemen plaats.) Gij hebt mij met zooveel aandrang om voorlichting en raad gevraagd, en ik acht er mij zoo door gehonoreerd, dat ik het eerste vrije oogenblik aan u wijden wil. Jammer, dat ik beginnen moet met eene onaangename mededeeling, nog onaangenamer voor mij dan voor u. Gij stondt naar een patent van Generaal der Ruiterij. Men was algemeen geneigd om, in aanmerking nemende de hooge verdiensten van Uwer Hoogheids verheven vaderen, dat verzoek in te willigen, maar de verandwoordelijkheid, die er op uwe voogden rust, hield de Heeren Staten daarvan terug. Uwe gezondheid is nog te wankelend om u aan de exercitiën bloot te stellen. Men wist toen zelfs nog niet, dat ge over gebrek aan memorie klaagdet; men kon zoodanig gebrek ook niet gissen, want het deed zich nog nooit bij de leden van het Huis van Oranje voor.
willem.
Dat heeft men mij verteld. Mijne voorzaten konden alles onthouden... Uwe mededeeling is wel onaangenaam voor mij. Ik had er zoo op gehoopt den lande te mogen dienen, maar mijne voogden weigeren tot mijn best... Ik begrijp het, Mijnheer de Raadpensionaris, en mor niet.
de witt.
Dat is verstandig. (Hem scherp aanstarende.) Met zulk een geestkracht, om over de liefste wenschen van het hart te triomfeeren, rijpt men waarlijk tot een degelijk man. Wonder is het, dat die geestkracht bij u wordt aangetroffen nevens een zoo groote zwakheid... van memorie...
| |
[pagina 97]
| |
willem.
Och, Mijnheer! ik geloof ook niet, dat het geestkracht is... veeleer... ja ik weet niet hoe ik het noemen moet, ik geloof, dat het aan mijn opvoeding ligt; men leerde mij met weinig te vreden te zijn.
de witt.
(Met zijn stoel eenigzins nader schuwend.) Ik moet Hare Hoogheid uwe geeerbiedigde Grootmoeder verdedigen. Indien men u eens een andere leiding gegeven en begeerten in u had opgewekt, die... toch nooit bevredigd kunnen worden, zoudt gij dan gelukkiger zijn geweest, Prins?
willem.
Neen, Mijnheer de Witt! Ik wou dan ook mijne geachte grootmoeder niets verwijten... Het is beter zoo.
de witt.
Toch wilde ik niet, dat dit op zulk een toon door u werd gezegd. Ge zijt zoo jong nog en toch zoo neêrgeslagen, zoo moedeloos, bijna zou ik zeggen... zoo zonder eenige eerzucht...
willem.
Is het laatste niet zeer gelukkig, Mijnheer de Witt? Ge spraakt er immers van, dat het niet goed was begeerten in mij op te wekken, die toch niet bevredigd konden worden.
de witt.
(Glimlachend.) Op dit oogenblik zou ik zeggen, dat er geen spoor van gebrek aan memorie bij u aanwezig is.
| |
[pagina 98]
| |
Toch blijf ik er bij, dat eenige eerzucht, natuurlijk eene, die binnen de natuurlijke grenzen bleef, u nuttig zoude zijn. Beken het mij eens openhartig als aan een dienaar, die zoo gaarne een vriend wil zijn; gevoeldet gij nooit uwe... onverschilligheid, mag ik het noemen, plaats maken voor geheel iets anders, als ge aan een feest deelnaamt, en men u daar de hulde beweest, die uwe geboorte toekomt.
willem.
Och, neen, Mijnheer de Witt!
de witt.
En als ge u daar omringd zaagt van de schoonste en edelste der Haagsche Jofferen? En als dan zulk een glinsterend oog op u gevest werd, en zoo menige blanke vinger den diamanten ring deed trillen als gij naderdet?
willem.
O neen, neen! Ik weet niet hoe het komt, maar ik voel mij de keel als dicht genepen, zoo ik een woord tot een joffer spreken zal... ik geloof, dat ik er nooit een lief zal hebben... Ze praten mij te veel...
de witt.
Zoo, ja, dat zal het zijn.... Maar mij dunkt, dat het u reeds goed doet, uw hart eens uit te storten... Uw oog staat reeds beter dan straks, uw stem wordt voller en ge kucht lang zoo niet meer. Dat moest ge meer doen. Het moet een behoefte voor u worden te uiten wat ge gevoelt, Prins!
willem.
Het is mij niet alleen een behoefte, maar reeds een uit- | |
[pagina 99]
| |
spanning; zeker omdat Mijnheer de Witt mij tot spreken aanmoedigt: gij zijt echter slechts zoo zelden bij mij.
de witt.
Dat zal beter worden... Ik hoop u dikwijls te komen bezoeken en aan stoffe voor een gesprek zal het ons wel nimmer ontbreken. Wij behoeven slechts over uwe studiën te spreken. Vorderen ze wat? Blijft ge altijd lust houden in de cijferkunst? Ik hoop het; die kunst oefent het geregeld denken en... een zwak geheugen. (Hij neemt het rekenboek en bladert het door.)
willem.
Ik heb diezelfde voorstellen al zoo dikwijls nagerekend; waarlijk ze vervelen mij.
de witt.
Welnu, ga dan eens zitten en schrijf eens op wat ik u voorzeggen zal. (Willem gaat aan de tafel; de Witt haalt een stuk papier uit den zak.) Aan den toren van Babilon hebben gewerkt 333227 menschen, en zij hadden daaraan gewerkt 2 jaar, 7 maanden en 3 dagen toen zij door de verwarring van hunne taal verstrooid werden; de hoogte van dien toren was toen 2 mijlen of 3200 roeden: de vraag is, hoeveel tijds 30000 menschen zouden moeten besteden om, even naarstig werkende, zulk een toren op dezelfde hoogte te brengen...
willem.
(Dat nog eens nalezende.) Dat kan ik niet oplossen.
| |
[pagina 100]
| |
de witt.
Beproef het; wil, en ge zult kunnen.
willem.
(Haastig.) Is dat altijd waar? (Op den gewonen toon.) Maar welk leven in mijn slaapkamer...? Men schijnt door den kleinen toegang naar binnen gedrongen te zijn. (Opstaande.) Als gij 't mij vergunt...
de witt.
Uwe Hoogheid make zich niet ongerust. Men is daar op bevel der Heeren voogden. Men is bezig de maat te nemen der portière door u gister zoo dringend verlangd.
willem.
Dan moet ik er juist bij zijn om hun te beduiden...
de witt.
Volstrekt niet, het ware beneden uwen rang, zich met gemeen timmervolk af te geven... Uwe Hoogheid heeft er toch geen voorwerpen van waarde laten staan? Niet? Welnu, laten wij dan bedaard ons onderhoud voortzetten... Gij houdt van geschiedenis... Bestudeer toch vooral de klassieke historie. Griekenland en Rome kunnen u veel leeren. Beiden waren machtige en vrije republieken, en gingen onder, toen zich éen het gezach aanmatigde...
willem.
Dat was Filippus van Macedoniën bij de Grieken, niet waar? Maar werd hem binnen Athene de weg niet gewezen door de dertig tyrannen, die allen den baas wilden wezen? Of vergis ik mij, Mijnheer de Witt? | |
[pagina 101]
| |
de witt.
(Koud.) Uw memorie is in goeden staat, wees gerust; maar uwe opvatting der historie laat nog iets te wenschen over. Zij zal echter wel beter worden; uwe voogden hopen er voor te zorgen....
| |
Elfde tooneel.
De vorigen, zuilesteyn, vervolgens hoppeveld.
zuilesteyn.
(Haastig.) Gaf Uwe Hoogheid..? (Bij het zien van de Witt, die zich verbaasd omkeert en een uitroep van verwondering niet bedwingen kan, houdt hij op.)
de witt.
Vervolg, Mijnheer Zuilesteyn! Ga voort, zeg ik u.
zuilesteyn.
Als Uwe Edelheid het verlangt. (Tot Willem.) Gaf Uwe Hoogheid last aan vreemden, om hare vertrekken te doorzoeken?
willem.
(Eenigzins driftig.) Is dat geschied? Mijnheer de Witt is dat geschied?
| |
[pagina 102]
| |
de witt.
Doorzoeken is het woord niet... Men wilde slechts weten of alles zich bevond zoo als het behoorde... (Koud.) Uwe voogden begrepen het zoo...
willem.
Dan voegt mij te zwijgen, ofschoon het thands mij moeielijk valt, Mijnheer de Raadpensionaris! (Zuilesteyn is den Prins ongemerkt genaderd.)
de witt.
(Hem wenkende naar een andere zij van het vertrek.) Uwe plaats is niet meer aan de zijde van Zijne Hoogheid den Prins. Uwe plaats is... misschien wel een zeer onaangename.
hoppeveld.
(In de deur.) Is het mij vergund..? Mijnheer de Raadpensionaris! (De Witt wenkt hem te naderen.)
willem.
Al onze vrienden om ons heen! Gij geeft toch van avond geene lessen meer, wel, meester?
hoppeveld.
Neen, Uwe Hoogheid! Ik kwam haar alleen mededeelen dat op het oogenblik het bericht is aangekomen, dat Bromley Delft in gezondheid is gepasseerd, den weg opgaande naar Rotterdam. Hij gevoelde zich zoo geheel Engelschman, schreef men mij, dat hij reeds te Delft al het Hollandsch, in den Haag geleerd, vergeten scheen te zijn. | |
[pagina 103]
| |
willem.
Gij hebt u veel moeite gegeven! Zelfs ongevraagd gaat gij de reis van mijn goeden Bromley na. Ge schijnt tijd voor alles te vinden, meester!
hoppeveld.
(Buigt voor Willem en keert zich dan tot de Witt; fluisterend.) Van Griffins geen spoor! In 's Prinsen vertrekken is niets gevonden. (Hij nadert Zuilesteyn met wie hij zich onderhoudt)
| |
Twaalfde tooneel.
De vorigen, van gent.
v. gent.
(Buigt zich voor den Prins en wendt zich tot de Witt, half luid.) De Fiskaal deed mij waarschuwen: er is een Engelschman te Scheveningen gevat.
de witt.
Eindelijk zal er licht komen in het duister. (Tot Willem.) Ik ben gedwongen Uwe Hoogheid te verlaten.
willem.
Nu reeds, Mijnheer de Witt? Zoo ge kunt, och, blijf dan nog eenigen tijd bij mij. Ge hebt nog zoo weinig over de historie met mij gesproken. | |
[pagina 104]
| |
v. gent.
Ik geloof, dat ik Mijnheer den Raadpensionaris tot blijven zal kunnen bewegen. De persoon, om wiens wille hij wellicht van hier zou gaan, wordt hierheen gebracht. Men begreep dit te moeten doen, om het konfronteeren en het examineeren gemakkelijk te maken.
willem.
Wat gaat hier dan toch om? Mag ik het weten, Mijnheer de Witt?
zuilesteyn.
(Naar voren tredend.) Men zal Uwe Hoogheid zeker willen vragen, of de voorwerpen, bij het laatste onderzoek uwer woning mede genomen, werkelijk aan Uwe Hoogheid behooren. Dat zal de konfrontatie en de examinatie zijn.
de witt.
Mijnheer Zuilesteyn, ik hoop dat ge straks even zoo bereid zult zijn te spreken, als thands. Ik hoop het; straks zult ge er toe verzocht worden wat thands echter niet het geval is. | |
[pagina 105]
| |
Dertiende tooneel.
De vorigen, d' estrades, een paadje.
een paadje.
Zijne Excellentie de Graaf d' Estrades.
de witt.
(Tot Willem, koud.) Wist Zijne Hoogheid de Prins van dat bezoek?
willem.
In het geheel niet, Mijnheer de Raadpensionaris! Ik ben van avond gastheer zonder het te weten...
d' estrades.
(Buigend gaat hij allen voorbij.) Uwe Hoogheid vergeve mij het laat bezoek. Er waren mij echter zulke onrustbarende geruchten ten oore gekomen aangaande uwe gezondheid, dat ik mij haastte mij zelf van de gegrondheid dier geruchten te overtuigen. Tot mijne blijdschap zie ik, dat alles verdicht, voor 't minst, overdreven was.
v. gent.
(Zacht tot de Witt.) Hij hoorde van de gevangenneming. (d' Estrades verlaat Willem met een diepe buiging; de Prins staat een oogenblik alleen, zonder dat men zich om hem bekreunt. Zuilesteyn wil herhaaldelijk naar hem toegaan, maar Hoppeveld houdt hem telkens terug.
| |
[pagina 106]
| |
e' estrades.
(Nadert de Witt en van Gent, half luid.) Ik heb tijd noch geld gespaard, om het spoor van Griffins op te zoeken. Ik heb het hofgezin der Prinsesse Weduwe doen opbiechten.... Niemant heeft hem gezien of van hem gehoord. (Tot de Witt.) Ware Uwe Edelheid te bedriegen, ik zou haast moeten gelooven, dat zij het thands geworden is. Ik mag toch niet onderstellen, dat Uwe Edelheid er prijs op stellen zou, mij aan het bestaan van iemant, die niet bestaat, te doen gelooven, ten einde mij niet te doen gelooven, aan iemant die wel bestaat.
de witt.
(De schouders ophalend.) Mijnheer d' Estrades!
d' estrades.
(Half luid, op Zuilesteyn en Hoppeveld duidende, die met elkander spreken.) De een heet hem gezien, de ander van hem gehoord te hebben. De een is de halsvriend van den Prins, en de ander...
v. gent.
Behoort Mijnheer den Raadpensionaris geheel.
d' estrades.
Misschien maar half. Het is wel meer gebeurd, dat een spion twee heeren te gelijk wou dienen. (Luider.) Wie is de Engelschman, die van middag den weg op naar Delft is gegaan?
v. gent.
(Luid.) Mr. Bromley, een bediende van Zijne Hoogheid den Prins: hij zal dit oogenblik reeds te Rotterdam zijn en gaat te Hellevoetsluis scheep.
| |
[pagina 107]
| |
Veertiende tooneel.
De vorigen, een paadje, de Fiskaal van den Hove en dienaars van den gerechte, die in de toegangen blijven staan, bromley.
de paadje.
De Fiskaal van den Hove met Mr. Bromley. (Aller gesprekken worden gestaakt; ieder staart verbaasd naar de deur; Willem is in de laatste oogenblikken gaan zitten; steunt het hoofd met de hand, en speelt achteloos met een pen; hij is de eenige, die zijn houding niet verandert.)
de witt.
(Hoog.) Wie gaf u het recht terug te keeren?
bromley.
Ik wilde Uwe Edelheid vragen wie der Justitie het recht gaf mij aan te houden?
de witt.
Zijt gij aangehouden? Op den weg, in het paspoort u voorgeschreven?
bromley.
Neen, Uwe Edelheid! Van mijn paspoort maakt op dit oogenblik een ander gebruik.
de witt.
En wie is dat? | |
[pagina 108]
| |
bromley.
Lord Arlington! (Allen toonen hunne verbazing.)
d' estrades.
(Bijtend tot de Witt.) Hij was dus hier! En Uwe Edelheid wist het niet!
de witt.
Gij spreekt logen...
bromley.
Ik zeg de waarheid; ik heb Lord Arlington mijn paspoort gegeven... en ik heb de eer zijne Excellentie persoonlijk te kennen...
de witt.
Waar en wanneer gaaft gij dat paspoort?
bromley.
Dezen middag, op het Binnenhof.
de witt.
Hoort Uwe Hoogheid dit sprookjen van haren vroegeren trouwen dienaar? Lord Arlington zoude op het Binnenhof zijn geweest.
willem.
(Het hoofd omwendend.) Ja, Uwe Edelheid noemt het te recht: een sprookjen. Of... zou er eenige grond voor zijn en zouden mijne vertrekken daarom zijn doorzocht...?
| |
[pagina 109]
| |
v. gent.
(Half luid.) Uw Hoogheid doele daarop niet in het bijzijn van vreemden...
de witt.
Mijnheer Zuilesteyn, gij die een scherp oog hebt, weet ge ook, welk verschil er is tusschen het gelaat van Mr. Griffins en Lord Arlington?
zuilesteyn.
Ik weet niets, Mijnheer de Raadpensionaris! Het duizelt mij. Niemant dan Mr. Griffins heb ik gekend... Waarheen die zich begeven heeft, weet ik niet.
de witt.
Uwe Edelheid kan dus de voorwaarde niet vervullen, waaraan haar hierblijven verbonden was. Ik zal dus genoodzaakt zijn u te verzoeken u te verwijderen en mijn meesters, den Heeren Staten, een nader voorstel u betreffende doen. De Gëunieerde Gewesten mochten u eens te benaauwd worden... de waereld is echter groot...
willem.
Mijnheer de Witt, mijn arme... onvoorzichtige vriend!
de witt.
Juist, Uwe Hoogheid! onvoorzichtig was hij, voorzichtig kan hij zijn als hij spoedig... vertrekt (Hij wenkt Zuilesteyn te vertrekken; deze gaat.)
de witt.
(Tot Bromley.) Treê nader. (Tot Willem.) Vindt Uwe Hoogheid ook dezen vermetele geen onvoorzichtigen vriend?
| |
[pagina 110]
| |
willem.
Wat meent Uwe Edelheid? Word ik misschien óok gewantrouwd? Wat heb ik gedaan, Mijnheer de Raadpensionaris?
de witt.
Zeker geene onvoorzichtigheid, daar voor zult ge te voorzichtig zijn geweest. (Tot Bromley.) Hoe kwaamt gij er toe uwen weg naar Scheveningen te nemen?
bromley.
Het was op raad van Lord Arlington. Deze gaf voor, hier te lande een goeden vriend te hebben; die goede vriend was, zoo als ik wel eens van ter zijde hoorde, te Scheveningen bekend.
de witt.
Wie was die vriend?
bromley.
Meester Hoppeveld...
de witt.
(Hij trilt even.) Hoppeveld!
d' estrades.
(Glimlachend.) Mr. Griffins kon nooit gevonden worden!
hoppeveld.
(Bevend.) Mijnheer de Raadpensionaris!... Uwe Edelheid gelooft toch niet... dien verrader?
| |
[pagina 111]
| |
willem.
(Hoppeveld naderende; met de grootste verachting.)
Gij zegt: Verrader!...
de witt.
(Streng Bromley en Hoppeveld aanziende.) Er zal recht geschieden.... streng recht....
v. gent.
(Half luid tot de Witt.) De schelm! Arlington hielp hij weg; en dien man hielp hij gevangen nemen ons tot last.
d' estrades.
Ik beoordeelde den spion goed, Mijnheer de Witt!
de witt.
(Tot d' Estrades.) Uwe Excellentie had wellicht reeds sinds lang de ondervinding voor zich. (Tot Hoppeveld.) Mijnheer de Fiskaal zal over u beschikken.
hoppeveld.
(Angstig.) Ach God! Uwe Edelheid oordeelt verkeerd. Zoo ik dien man had willen weghelpen, had ik hem dan die pink aangewezen?
de witt.
(Tot Bromley.) Hoe wist gij, dat Mr. Hoppeveld te Scheveningen goed bekend was?
bromley.
Ik hoorde eens in het voorbij gaan, Mijnheer Zuilesteyn | |
[pagina 112]
| |
met hem daarover spreken... Ik geloof graag, dat Mr. Hoppeveld mij niet wou weghelpen. Een van de twee moest gevat worden, om Uwe Edelheid te vreden te houden.
de witt.
Waar hield zich Lord Arlington op, ondersteld dat Zijne Lordschap hier geweest zij?
bromley.
Het is mij niet bekend. Slechts weet ik, dat ik hem in het rijtuig van Zijne Excellentie den Graaf d' Estrades heb zien wegrijden.
de witt.
Ah... Uwe Excellentie hoort die logen?
d' estrades.
Het is belachelijk.
de witt.
(Tot Bromley en Hoppeveld.) Gij beiden, wacht buiten! (Beiden af.) (Tot d' Estrades.) Belachelijk! Ja dat is het; want hoe heette ook de vreemdeling, die Uwe Excellentie in het portier van haar rijtuig heeft opgenomen..?
d' estrades.
Sta mij toe de nieuwsgierigheid Uwer Edelheid nog wat op de proef te stellen...
willem.
Ik heb zeker een groote onvoorzichtigheid gedaan; want, Mijnheer de Witt, ik moet het bekennen, ik ben wellicht | |
[pagina 113]
| |
de schuld, dat Zijne Excellentie dien vreemde heeft opgenomen. Mij was verteld, dat een zekere Ludlow, een moordenaar, zich in den omtrek ophield, en dat, om hem te vangen, het Buiten- en Binnenhof van daag zoo sterk was bezet.... Ik heb later evenwel gehoord, dat Ludlow in Zwitserland zit.
de witt.
Uwe Hoogheid is thands goed onderricht.
d' estrades.
(Verbaasd.) Dus...?
de witt.
Dus... heeft Uwe Excellentie waarschijnlijk Lord Arlington de behulpzame hand geboden, terwijl zij dacht uit zuivere menschlievendheid een misdadiger te redden...! Een meesterstuk van diplomatie!
d' estrades.
Het oogenblik is niet juist gekozen tot schertsen, Mijnheer de Raadpensionaris!
de witt.
(Bijtend.) Ik scherts niet, ik bewonder! Europa zal... de schoone vruchten plukken van het onderhoud, gevoerd door Zijne Excellentie den Franschen Gezant, in den karos, met Zijn Excellentie den Engelschen Minister in het portier gezeten.
d' estrades.
(Ernstig.) Mijnheer de Witt, gij beoordeelt mij verkeerd.
| |
[pagina 114]
| |
de witt.
(Buigend.) Ik geloof, dat ik het heb gedaan. Mijnheer van Gent, mag ik u verzoeken de honneurs namens uwen pupil te vervullen, en Zijne Excellentie uitgeleide te doen? Zijne Excellentie zal overtuigd zijn, dat wij niet te veel van de zwakke gezondheid Zijner Hoogheid mogen vergen. (diep buigend neemt d' Estrades afscheid; hij vertrekt met van Gent.) (Hem nastarende.) Wij zijn voor u gewaarschuwd!
willem.
Uwe Edelheid deert toch niets?
de witt.
(Zich eensklaps omwendende, koud.) Bromley bracht Mr. Griffins in den Haag en Lord Arlington er buiten; Lord Arlington heet een paspoort op het Binnenhof ontvangen te hebben en de gewaande Ludlow, die eigenlijk Arlington heet, is door den Franschen Gezant uit uwe woning weggevoerd. Zou Uwe Hoogheid ook het vertrek weten aan te wijzen waar Lord Arlington geslapen heeft?
willem.
Hoe zou ik dat kunnen als Uwe Edelheid zelve dat niet kan, nadat op haren last al mijne vertrekken zijn doorzocht? (Vertrouwelijk.) Och, Mijnheer de Witt, ik geloof, dat ik het heele raadsel zal kunnen oplossen! Het is dunkt me in 't geheel niet zeker of Arlington hier geweest is, maar stel het ergste, dan heeft hij zich voor een eenvoudig rechtsgeleerde willen doen doorgaan, en toen hij merkte, dat de achterdocht toch was opgewekt, heeft hij zich voor Ludlow uitgegeven en misschien wel in mijn huis, waar
| |
[pagina 115]
| |
niemant een der moordenaren van Karel I zou zoeken, verborgen... Zoo kan ik het mij verklaren... Willen we nu ons gesprek over de historie ook voortzetten?
de witt.
Later, later... Ik hoop toch niet, dat het veelvuldig bezoek u vermoeid zal hebben.
willem.
De konfrontatie en examinatie, meent gij?
de witt.
Wel neen, dat was het niet... Uwe Hoogheid ziet dat verkeerd in. De Heeren Staten waren eene samenspanning tegen de rust Uwer Hoogheid op het spoor... Het plan der onruststokers is verijdeld...
willem.
En ik blijf veilig en goed bewaard, onder uwe zorg, niet waar, Mijnheer de Witt? Maar wat neemt ge met Bromley voor? Hij zal toch wel niet tot de onruststokers behoord hebben?
de witt.
(Met nadruk.) Wij willen tegen het hoofd niets uitrichten, waarom zouden wij dan de hand straffen. We zullen een mantel over het gebeurde werpen.
willem.
(Hij legt de hand vertrouwelijk op de Witts schouder.) Wij zullen elkaâr dikwijls zien, niet waar?
| |
[pagina 116]
| |
de witt.
Zoo dikwijls ik kan... Ik meende te bespeuren, dat Mr. Hoppeveld u onverdragelijk is... Welnu, hij wordt uit zijne betrekking ontslagen. Ik moet u nog gants in vertrouwen mededeelen, dat de Heeren Staten morgen het besluit zullen nemen, waarbij u de jacht op den huize en de aanhoorigheden Honselaarsdijk wordt vergund.
willem.
Ik dank u, ik dank u...
de witt.
En nu vaarwel... Ik wensch Uwe Hoogheid een goede nachtrust toe... Ik geloof, dat er kans bestaat voor een rust, zoo als ge in twee etmalen niet gesmaakt hebt.
willem.
Insgelijks, Mijnheer de Witt! (Beiden buigen diep jegens elkaâr; de Witt vertrekt.)
willem.
(De hand aan het voorhoofd brengend.) Goddank! ik ben een oogenblik vrij...! Generaal der Ruiterij mocht ik niet zijn, maar ik krijg toch de vrije jacht op den huize van Honselaarsdijk..! Geduld, geduld!... Hij wenscht mij rust... Rust!... Wanneer ik neêrzit op den zetel mijner vaderen, dan zal ik misschien een oogenblik rusten!
|
|