| |
| |
| |
IX.
Te midden van dichte drommen infanterie, en vooraf gegaan van een menigte ruiters, reed of liever schommelde en schokte een lompe vierkante karos door het mulle zand van een sedert jaren verwaarloosden weg, op de grens van de Graafschappen Louth en Meat. Onberispelijk was de houding van het voetvolk, krijgshaftig, hooghartig en toch dartel in hunne bewegingen de escadrons dragonders en kurassiers. De donker-blauwe uniformen met wit uitgemonsterd, de lichte hoed met witte veêren, de bandelier van dezelfde kleur deed de infanterie dadelijk herkennen als uit Frankrijk herkomstig. De verbleekte roode rokken met vaal blauwe broeken, de ouderwetsche pothelmen, de kleine vlugge uitstekend afgerichte paarden kenmerkten de kavallerie als een brigade van het geroemde Iersche paardenvolk, - de trots van Tyrconnel, den vroegeren Ierschen Landvoogd, de hoop van Zijn Majesteit Jakob de Tweede, zich nog noemende beheerscher van drie koninkrijken, maar in werkelijkheid: de afhangeling van den Zonne-Koning, die hem zes duizend man voetvolk had gezonden, en de gehoorzame dienaar van de oude leelijke vrouw,
| |
| |
die thands naast hem în het vervaarlijk schokkend rijtuig zat.
Den vroegeren tijger waren de nagels geknipt en de tanden afgeveild!
De rampspoed, die hem reeds maanden lang teisterde, die hem tot den beweldadigde van Lodewijk van Bourbon verlaagde, weerhoude iederen smaad, zelfs iedere uiting van het bevredigd gevoel van rechtvaardigheid! De ineengedoken gestalte, de smartelijke trek op het gelaat, waar de pijnen der jicht zich op af spiegelen, boezeme alleen medelijden in, zelfs waar hij, zoo als nu, het oog behagelijk laat weiden over de keurtroepen, die den wagen omringen; zelfs waar het bekend is, dat hij, een drietal dagen geleden, bij zijn vertrek uit zijn hoofdstad Dublin de gezinten, vijandig aan de zijne, op brandschatting stelde en hare predikers naar den kerker zond.
‘Ik reken op hen; ik kan dat... ik zag nooit betere soldaten en ik weet daarover te oordeelen! Kate, als altijd krijg je gelijk! Maar Lauzun wil niets wagen... Dáarom maar weer naar Dublin terug! Zie nu niet langer zoo zuur!’
Het was de gemeenzaamheid van vroeger van zijn zijde, maar van de hare niet de opgewektheid, het somtijds scherp maar meestal vroolijk vernuft van vorige tijden.
Wat macht had die Kate Sedley toch van den overste der duivelen ontvangen om zulk een invloed op hem te kunnen blijven uitoefenen! Zij was nooit mooi geweest,
| |
| |
toch had ze hem beheerscht; ze was nu leelijk: ingedroogd, verflenst, versteend, en ze beheerschte hem nog.
Als hij openhartig had durven zijn, dan zou hij bekennen, dat hij, toen ze ongeroepen, geheel alleen, als vluchtelinge zonder éen guinje op zak - haar roerend en onroerend goed was door den Overweldiger onder sequester gesteld - op zekeren avond in zijn somber Iersch paleis zich vertoond had, haar in het Vagevuur had gewenscht, waar ze van wege harer zondental en het totaal gemis van Heiligen, die er haar uit zouden willen bidden, wel altijd zou moeten blijven. Maar haar hart bleek overvol te zijn van wraakzucht en dat was het zijne ook! Dat had de eerste toenadering gegeven. Bloedrood was haar oog geweest, en de magere rechterhand, die zij ten hoogen had opgeheven, had veel van een vogelklauw gehad, toen zij zwoer niet te zullen rusten voordat allen, die haar beschimpt en gekwetst hadden, waren gevallen, gedood, vertrapt! Wat hij daarop een hartelijk amen had laten hooren, want hare vijanden waren ook de zijne! Hoe hij bijna ademloos had geluisterd naar haar verhaal van de samenzweering, beleidvol door haar opgezet en beleidvol voortgesponnen zoo lang zij zelve daarop had kunnen blijven toezien en alleen mislukt door de onbeholpenheid van den dienaar, den aan haar geketenden slaaf, die belast was geworden met het opzamelen der vruchten. Die ellendige Jones, die lafaard! Sterven moest hij als een hond, maar niet voor dat hij verricht had bij volle daglicht wat hij in het donker niet had weten te doen! Neen, een lafaard was hij toch niet!
| |
| |
Zij had zijn hebzucht weten op te wekken! Hij had reeds erg veel honger! ‘Laat het patent opmaken, onderteeken het en geef het mij, het patent, waarbij de goederen der Fitz-Geralds hem met den titel worden teruggegeven!’ En Jakob had met het hoofd toestemmend geknikt... O, zij had grootsche plannen met den aan haar door de tederste banden gehechten jonkman. Hij was haar schoonzoon geworden! Hij wist nog maar niet, en zou 't misschien nooit vernemen, hoe hoog die titel hem verhief. Hij zou wel heel gauw óok naar Dublin hebben te vluchten, want de Overweldiger was al de eedgenooten op het spoor. Met moeite had zij zelve weten te ontkomen. Dat men haar, het hoofd der samenzweering, niet aan het kleed had durven komen, bewees dat zij nog al behendig had gemanoeuvreerd. Zij zou misschien in 't geheel niet verdacht zijn geworden, indien die Hollandsche Kaptein maar een hoofd kleiner ware gemaakt! Tegen hem kwam alles wat in haar was aan haat en wrok in beweging! Indien de goede heilige zaak de overwinning wachtte, dan zou ze weten te straffen..... hém het eerst en het meest. Hij moest levend geradbraakt worden - van onder op!
Jakob was haar toen in de reden gevallen en had haar verteld, dat hem den vorigen nacht - Kate was toen juist haar reis naar Ierland begonnen - in een droom de Heilige Maagd was verschenen met een afgehouwen hoofd in de hand, waarvan het gelaat precies op dat van zijn lieven schoonzoon, den Hollandschen
| |
| |
smuichert, geleek! God had zelf de wraak op zich genomen! Hij kon dat ook beter doen dan zijn knecht Jakob, die de Kerk te vreezen had en daarom er niet overluid aan denken mocht den aterling uit den weg te ruimen... Maar als die droom eens vervuld werd...! Zijn droom, zoo vol beteekenis, noch zijn vrome gevolgtrekkingen en overpeinzingen hadden op haar eenigen indruk gemaakt, maar zij liet dat toen niet blijken. Daarom had zij de reeks harer eigene gedachten vervolgd en krachtig herhaald, dat, zoo de overwinning aan hen beíden verbleef, die Hollandsche Kaptein onder de eerste der te recht gestelden behooren moest. De allereerste was natuurlijk de Overweldiger; maar dien nam zij voor háar rekening, want haar lief mocht de blanke handen met dát bloed niet rood maken. De Overweldiger zou onder haar bereik komen zoodra hij maar in Ierland aan wal stapte, wat hij zeker zou doen. Maar van dien Kaptein was zij zoo zeker niet! ‘Jakob!’ had ze uitgeroepen met een stem, die hem waarlijk vrees had aangejaagd ‘als ik om dien man te kunnen grijpen eerst mijn vader moest dooden, dan zou ik dat doen. Want hij heeft onze Maud eerst ten val gebracht en toen vermoord! Die man moet lijden wat hij mij deed lijden, en dat wás en ís vreeselijk, Jakob!’ Deze had zich gehaast haar weer toestemmend toe te knikken, maar kon ter nauwernood een geeuw onderdrukken. Wat had zij hem dien geeuw euvel geduid! Zij had hem in den pijnlijken arm gegrepen en daardoor tot kermen verplicht. ‘God! God! hebt
| |
| |
ge nog macht over den duivel, help me dan in het zoeken en grijpen en straffen van dien ellendeling!’ had ze uitgeroepen, waarna ze, als weder aangegrepen door al de verschrikkingen van dien vreeselijken nacht, vertelde hoe ze gemarteld was.
‘Als we Londen weer binnentreden - jammer dat Jeffreys dood is! - dan zoeken we een ander van het zelfde slach en dan zullen we hem aan 't werk zetten,’ had de oude doffer verzekerd, die alles wou belooven als hij maar niet meer door zijn zoete-lief in den arm werd geknepen ‘en dan zullen we vijftig pond zetten op het hoofd van den fielt, die je zooveel verdriet heeft aangedaan.’
Kate had een lach, een grijnzende, langs haar lippen laten spelen. ‘Mij alleen?’ riep ze ‘neen, ons! Slechts onder beesten telt het vaderschap niet. 't Is of je er je onder rangschikt! Wat bazel je van vijftig pond! Neen, duizend, tienduizend moeten er op zijn hoofd gezet, en niet alleen in de drie koninkrijken maar overal op het Vaste-land moet er naar hem gezocht worden...’ Ze moest hem voor zich zien, hem zien stuiptrekken of... ze stond voor zich zelve niet in... ze zou gek worden!
‘Heilige Drievuldigheid, bescherm me! Hoe raak ik haar kwijt!’ had het in zijn binnenste weerklonken en daarbij een halve gelofte, om zich gedurende een week het liefste te ontzeggen, als de oude minnares zoo ver mogelijk kon worden weggestuurd.
Eenige dagen later echter had hij leeren berusten in
| |
| |
het onvermijdelijke, had hij er zelfs vrede meê leeren hebben! Zij had hem weer kracht gegeven om besluiten te nemen; zij had zich meester weten te maken van al de draden der verschillende intriges, aan het kleine Dublinsche hof door Ieren, Franschen en uitgeweken Engelschen gesponnen. Zij, vervuld van slechts éen gedachte, had eenheid aan de tot dusverre gescheiden en elkaâr bekampende krachten gegeven!
Werkelijk, er was een oogenblik van samenwerking, van eenstemmigheid in de hoofdstad van Ierland!
|
|