| |
| |
| |
II.
Ja, het droombeeld der simpele had zich eindelijk verwerkelijkt. Daar ankerde de vloot, die meer dan zes honderd zeilen telde voor de haven.
Welke geschiedenis had zij te melden! Van hoevele angsten, met stilzwijgen doorstaan of in geveinsde blijmoedigheid ontkend, kon zij gewagen; van hoeveel tegenspoed ook, door een niet-uit-te-putten geduld of meer nog door een onwrikbaar geloof aan hooger bestuur in voorspoed verkeerd! En wat er op het spel stond was het lot van het goede land, dat zijn uiterste krachten had ingespannen, om zijn geniaalsten zoon te helpen in de uitvoering van het stoutste en meest grootsche plan der moderne tijden - een plan, waarbij staatkunde en eerzucht wel op den voorgrond traden, maar achter welke beider zich toch nog iets anders verschool en wat nog wel gelden mocht als de werkelijke beweegkracht: een zedelijk beginsel, een geestesbehoefte, de drang naar algeheele vrijheid van denken en gewaarworden op ieder gebied!
De eerste maal uitgezeild, was de vloot vier en twin- | |
| |
tig uren later in veegen staat, maar toch niet reddeloos verloren, terug gekeerd. Zijne Hoogheid had den anders zoo onwrikbaren wil aan band weten te leggen en het voorbeeld gegeven tot wenden. Verder ging echter zijn deinzen voor de vijandige elementen niet. Hoewel door zeeziekte geteisterd - hij leed daaraan meer dan eenig ander - wilde hij niet aan land terug gaan. Door geheel Europa zou dan de mare spoedig hebben geklonken, dat hij overwonnen was en den ontworpen toeleg opgaf. Tegen eenige overdrijving der geleden schade, om Jakob daardoor weder in slaap te wiegen, had hij echter niets.
Met de meeste snelheid werd de schade hersteld. Door den spoedigen terugkeer en het rustig beleid daarbij getoond was die schade betrekkelijk niet groot; zoodat op den avond van den elfden November ‘de Briel’, het schip waarop Zijn Hoogheid zich bevond, weer zee had kunnen kiezen.
De wind was gunstig en in de voorgeschreven orde zagen de Hollandsche kusten vijf en zestig oorlogschepen, vijf honderd fluiten, zestig pinken en tien branders, te zamen zes honderd vijf en dertig zeilen, als een reuzengroot langwerpig carré op de wateren dobberen en wegdeinzen aan de kim.
Verheven schouwspel, waarbij de Muze der Historie haar bazuinen liet schallen, maar die der Poëzie zich nog tot dus verre zwijgende sluierde! Laat ons hopen, dat zij 't slechts deed uit bescheidenheid, haar vermogen te klein achtend en de eischen haar gesteld te hoog! Verrukkelijk schouwspel, waarbij wij, zoo dikwerf het
| |
| |
ons door de verbeelding op het veld onzer herinnering wordt afgespiegeld, zoo veel kleins en middelmatigs, zoo veel zwaks en onwaardigs als ons thands nog maar te dikwijls omringt, kunnen vergeten! Verrukkelijk schouwspel, zij 't ook dat wij 't thands alleen gaan bewonderen aan de hand des Geschiedschrijvers!
De wind blies frisch uit het Oosten. De vloot zette twaalf uur lang koers naar het Noordwesten. De kleine schepen, door den Engelschen Admiraal afgezonden om iets naders van het doel Zijner Hoogheid te vernemen, brachten de bevestiging van de reeds opgevatte meening, dat de vijand zou trachten in Yorkshire te landen. Eensklaps echter veranderde, op een signaal van 's Prinsen schip, de gantsche vloot van koers en zeilde zij het Engelsch kanaal in. Dezelfde bries, welke de reis Zijner Hoogheid begunstigde, belette Lord Dartmouth den mond der Theems te verlaten. Even tien uur in den morgen was de vloot in het gezicht van Dover en Calais.
Zijn Hoogheids schip, allen anderen vooruit, wees den weg. De transportvaartuigen in het midden, de oorlogschepen om hen heen als schuttende wallen, zoo zich de vijand mocht opdoen. De Engelsche Admiraal Herbert kommandeerde de vloot; Evertsen en van Almonde dienden onder hem, dien ze zoo dikwijls hadden bestreden. Herberts post was in de achterhoede en menig Engelsch matroos, opgezet tegen 't Papisme en aangelokt door de hooge soldij, diende onder hem.
Tegen den middag passeerde Zijn Hoogheid met zijn
| |
| |
vloot, de Fransche en de Engelsche kusten een mijl van Dover ten Noorden en van Calais ten Zuiden. De oorlogschepen aan den uitersten rechter- en linkervleugel salueerden beide vestingen te gelijk. De troepen verschenen in de wapens op het dek. Het schetteren der trompetten, het klinken der cymbalen en het roffelen der trommen, werden duidelijk aan de Engelsche en Fransche kusten gehoord. Een talloze menigte toeschouwers verdonkerde de witte baaien van Kent; een andere onafzienbare schare dekte de kust van Picardië. Bij zonsondergang was de vloot Beachy-Head voorbij. Toen werden de lichten opgestoken. De zee was vele mijlen ver als in een lichtgloed gehuld. Maar de oogen van al de stuurlieden waren gedurende den nacht op drie groote lantarens gevestigd, welke aan den achtersteven van ‘den Briel’ flikkerden.
Toen Zondag, de veertiende November, aanlichtte, waren de klippen van Wight in het gezicht. Op dien dag gedacht Zijne Hoogheid zijn geboorte en zijn huwelijk. Er werd zeil geminderd gedurende de ochtend-uren en op alle schepen godsdienstoefening gehouden. In den namiddag en verder den geheelen nacht, vervolgde de vloot haar koers. Torbay was voor de landing gekozen. Maar de ochtend van Maandag den 15en was mistig. De loods van ‘den Briel’ kon de bakens niet onderscheiden en leidde de vloot te ver naar het Westen. Het gevaar was groot. Te wenden tegen den wind in was onmogelijk. Plymouth was de naaste haven; maar daar lag een garnizoen onder bevel van Lord Bath. De landing kon be- | |
| |
twist worden, en een nederlaag zou leiden tot ernstige gevolgen! Het leed geen twijfel, dat op dit oogenblik de koninklijke vloot de monding van den Theems zou hebben verlaten en met volle zeilen het Kanaal in was gestevend, de Hollanders achterna!
Russell, de moedige, de eerste der Engelsche Edelen, die gewaagd had naar den Haag tot Zijne Hoogheid te komen en die steeds de geheimen van Jakobs Geheimen Raad bleek te kennen, verloor allen moed en riep den Doctor in de Godgeleerdheid, Burnet, toe: ‘Je moogt gaan bidden. 't Is met ons gedaan!’
Maar op datzelfde oogenblik draaide de wind; een lichte bries suisde uit het Zuiden; de mist klaarde op; de zon brak door; en onder het zachte licht van de stovende herfstzon, wendde de vloot, zeilde de Kaap van Berry Head om en viel kalm de haven van Torbay binnen.
Zijn Hoogheid werd opgewacht door honderden landbewoners, alle van nederigen stand en daarom te eer in staat den innerlijken aandrang te volgen, zonder aan mogelijke gevaren te denken. ‘God zegene u! God zegene u!’ riepen zij hem toe, eenigen van hen door het water wadend de sloep te gemoet, welke van ‘den Briel’ was neergelaten en waarin de Verlosser met eenige zijner bevelhebbers zich bevond.
Willem van Oranje had den voet gezet op den Engelschen grond. Zijn vaste stap getuigde van beradenheid; zijn schitterende oogblik van moed en vertrouwen. Hij liet dadelijk seinen de landing te beginnen. 't Allereerst
| |
| |
begeerde hij paarden voor zich en den ouden Maarschalk Schomberg. Twee kleine werkpaarden werden hem door een boer verstrekt. ‘In weinig tijds,’ zoo meldt een Gazette dier dagen, ‘zag men de voetknechten en dragonders de bergen en klippen, soms vervaarlijk hoog, als katten onder het geluid van trommels en trompetten opklauteren.’ 't Was een opwekkend tafereel van krachtig leven en forsche beweging, waaraan de zang der matrozen en soldaten en het liefelijk zonlicht, dat alles overtintelde, een bekoorlijkheid te meer schonk.
De Prins en Schomberg stegen op, om den naasten omtrek te verkennen. Er mocht geen oogenblik verloren gaan.
Welke armoede aan alle kanten! Welk een vuilheid, gevolg van armoede uit verdrukking ontstaan! Welke onmogelijke wegen! De regens der laatste dagen hadden de klei doorweekt; de hoeven der paarden zakten in den kleverigen brij weg en bleven er vaak in steken. Op een hoogte aangekomen, zagen zij in de nabijheid de kerktoren van het stedeken Newton-Abbot en in de verte, in een wazig blauw half wegdommelend, de vele kerkspitsen der stad Exeter.
‘Dat zal ons eerste hoofdkwartier zijn!’ zeiden de beide legerhoofden. Zijn Hoogheid voegde er bij: ‘Maar verder trekken wij het land niet in voor de beloften van den adel meer dan beloften blijken.’
Wat zou echter het eerste nachtkwartier zijn?
De Prins moest te midden der zijnen blijven en de zijnen waren nog maar voor een klein deel ontscheept.
| |
| |
Het visschersdorp, Broxton, moest dus zijn verblijf zijn. De beste hut echter was nog ellendig bouwvallig en ellendig morsig. Wat walging voor een vermoeid aamborstige, die zoo moeielijk kon slapen en juist zoo veel slaap noodig had! Op den, door varkens omgewoelden, door kippen en duiven bevuilden, kleivloer werd een matras neergelegd.
Dr. Giles Burnet, die met zeer gemengde aandoeningen den vaderlandschen grond van welken hij voor eeuwig door Jakob was gebannen, betreden had, was het gelukt te gelijk met eenige gardes du corps Zijner Hoogheid aan land te komen. Hij was den Prins dadelijk gaan opzoeken, daar hij er toch innig van overtuigd was, dat de Prins, hoe knap hij ook ware, eigenlijk geen oogenblik buiten hem kon. Was dit reeds in Holland zoo geweest, hoe veel meer hier. Maar de Prins scheen niet op hem gewacht te hebben: hij was nergens in den omtrek te zien. De goede doctor, later bisschop, voelde zijn opgewekte vaderlandsliefde en zijn vaderlijke bekommering over den verdwenen jongen bevelhebber langzamerhand wegdeinzen en plaats maken voor een steeds toenemende neiging naar rust en slaap. Hij begon zich inwendig driftig te maken over de onbetamelijk slechte woningen, waarin hij zeker zou worden ingekwartierd. Maar dat zou hij zich niet laten welgevallen; hij had recht op het beste logies!
Eenige soldaten van het Engelsche regiment Mackay, dat bestemd was de voorhoede uit te maken - bij een mogelijken aanval zouden dan Engelschen op Engelschen stuiten - zag hij een paar matrassen naar zoo'n onbe- | |
| |
tamelijk huis overvoeren. Hij wilde ze juist voor zich in beslag nemen, toen hij om den hoek van de stulp Zijn Hoogheid zag staan, de stevels tot aan den kap bijna met opgedroogd slijk bespat, den blauwen hoog om den hals opgetrokken mantel oversprenkeld met hetzelfde vuil, maar met hoog opstaande vederen op den laag gebolden hoed met breeden aan éen kant opgeslagen rand. Hij haastte zich hem te naderen. ‘Welkom in mijn land, Hoogheid!’ riep hij in eens weder goed geluimd. ‘Nú is het geraden bedaard te overleggen. Nú is 't woord aan de menschelijke schranderheid. Wat zijn thands uw plannen, Prins?’
Niemand als Burnet kon zoo iets vragen, of zou dat ooit gewaagd hebben te doen. Menig scherp, koud, stekelig woord had hij maanden lang reeds moeten hooren van Willems bleeke lippen, als straf voor een onbescheidenheid, welke wel niet afgelegd scheen te kunnen worden.
Maar Willem bleek ditmaal al in een bijzonder goede luim.
‘Wel, Dokter!’ zoo klonk het, terwijl de tengere hand op den breeden vleezigen schouder van den Godgeleerde werd gelegd, ‘wat denkt ge nu wel van de praedestinatie?’
't Was de leer, die Burnet verfoeide.
De berisping was ditmaal fijn, te fijn voor den Doctor, díe de wending, welke Zijne Hoogheid aan het gesprek gaf, niet opmerkte, maar er alleen het verlangen naar een theologiesch advies uit afleidde. Met warmte andwoordde hij dan ook, dat hij nooit de bijzondere beschik- | |
| |
kingen zou vergeten der Goddelijke Voorzienigheid bij deze onderneming, maar dat hij toch de leer der Kalvinisten, tot welke Zijne Hoogheid zich tot zijn innig leedwezen maar al te zeer neigde, niet kon aannemen. Hij hoopte zelfs, dat Zijne Hoogheid, na de lezing zijner nieuwe remonstranties, welke hij aan boord had geschreven in oogenblikken dat hij niet zeeziek was...
‘Prijs je gelukkig, doctor! dat je die nog hadt. Er zijn er die geen oogenblik er vrij van geweest zijn. Wel te rusten!’
De doctor stond alleen: de Prins was de hut ingegaan. De doctor begreep nu voor wien de aangedragen matrassen waren bestemd.
‘Kolonel!’ riep hij den hoofdofficier toe, dien hij haastig zag voorbijgaan. ‘Waar bergt ge de mannen van de Pen en het Woord?’
‘In de kippenhokken als ze mager zijn, zooals Dominée Castares.’
Voort was hij. De doctor kreeg het werkelijk benauwd. Hij wist niet wat verstandiger zou wezen: driftig of bedroefd te worden, en daarom werd hij 't allebeî. Hij was Castares niet, de kalvinist, de prediker naar het hart van Zijn Hoogheid en van het lagere volk, een Presbyteriaan, een nachtkaars in lengte en magerheid!
De schemering daalde; de avond viel, en daarom was hij zelfs blijde, dat hij op een paar planken, maar gedekt door een dikke matrozendeken, onder den blooten hemel, maar achter een muurtjen dat de wind keerde, zich te slapen
| |
| |
mocht leggen. Waarom had hij zich ook zoo gehaast het schip te verlaten, waar hij zoo'n goede hangmat had gehad?
Maar dat was immers in het algemeen belang geschied, waarvoor hij alles, zelfs zijn nachtrust, veil had. Het laatste was maar half waar, want hij was gruwelijk verstoord over zulk een slaapplaats, al zag hij ook Mijnheer van 's Gravenmoer en ook Mijnheer van Ginckel niet ver van zich af in denzelfden toestand. Maar die Hollandsche ijzeren mannen konden er zeker beter tegen, want zij schertsten zelfs nog met elkaâr en over hem; ze waagden hem toe te roepen, dat ze hem zijn wel doorvoed vleesch nu benijdden, daar het bij zulk een harde ligging zeker goede diensten bewijzen kon. Hij was erg boos, en toch nog van allen het eerst in slaap.
De goede drukke doctor!
Hij behoorde tot een soort van menschen, welke wij allen op het levenspad wel eens ontmoet zullen hebben; personen, wien geen enkele zwakheid der menschelijke natuur vreemd is gebleven en die we, in weerwil daarvan of misschien wel juist dáarom, liefhebben; personen, die gedurig deugden in gebreken, maar ook gebreken in deugden omzetten en, terwijl ze dat doen, ons juist het beminnelijke van het echt menschelijke doen erkennen en huldigen.
Al was de slaap minder verkwikkelijk, de ochtendzon minder schitterend geweest, toch zou de doctor even goed gemutst zijn ontwaakt. De wind, die in den nacht bijna
| |
| |
tot een orkaan was aangegroeid, was bedaard. Het Wilhelmus klonk van de zee-, het Lullibullero van de landzijde; de in den avond en in den ochtendstond aan wal gebrachte paarden hinnikten, de gelande troepen defileerden en salueerden de groote vlag, die het wapen van Oranje, gekwartierd met dat van Engeland, vertoonde en waaronder met groote letters stond gestikt het bekende: Je maintiendrai, thands aangevuld met: ‘de Protestantsche religie en de vrijheden van Engeland.’
Een groot carré werd gevormd. In 't midden stonden Zijn Hoogheid en de hoofd-bevelhebbers met Burnet; op een kleine verhevenheid de prediker Castares - Burnet had zijn ooren wel willen dicht stoppen - en om de soldaten heen, met glanzend gelaat en met verrukking in de betraande oogen, honderden visschers en landbouwers.
De prediker wees op de genade Gods, hun zoo zichtbaar gebleken in de wonderlijke uitredding van vele benauwdheden. De moeilijkste omstandigheden waren verkeerd in gunstige, zoodat het kinderlijk geloovig hart wel moest erkennen, dat de wetten der natuur door den Almachtige ten bate ‘der eenig ware religie’ waren opgeheven. Juist honderd jaar geleden was de Armada vernietigd door den toorn des Allerhoogsten. Burgerlijke vrijheid en goddelijke waarheid waren weder in gevaar geweest, en weder hadden de elementen voor de goede zaak gestreden. De wind had krachtig uit het Oosten gewaaid toen Zijn Hoogheid het Kanaal door wilde stevenen en was naar het Zuiden gekeerd, toen Hij bij Torbay
| |
| |
wilde binnen vallen; had zich gelegd bij de landing en was, toen deze volbracht was, weder opgestoken, den vervolgers tegen, die aan den horizon verschenen, in den afgeloopen nacht weder hadden moeten afdeinzen. God de Almachtige was vóor hen, wie zou dan tegen hen kunnen zijn?
Na de kernachtige toespraak steeg de oodmoedige bede ten hoogen en eindelijk Luthers zegelied, door allen der omstanders aangeheven, die straks naar de vier windhoeken de blijde mare zouden heen dragen en van de groote dingen getuigen, die er waren geschied!
Groote plakaten verkondigden hier en daar aan het leger, dat alle gewelddadigheid aan den lijve zou worden gestraft, daar men in bevriend land optrad, en dat al wat geleverd werd dadelijk moest worden betaald.
Een nieuwe reden van tevredenheid, een nieuwe oorzaak van vriendschappelijk verkeer! Levensmiddelen en dranken werden in groote hoeveelheden aangevoerd. Dit veroordeelde onze doctor geenszins; maar er was toch weer iets wat hem niet aangenaam stemde. Dat optreden van Castares vond hij een fout, welke niet ware begaan als men hem had geraadpleegd. De Episcopaalsche kerk had men te vriend te houden en daarom hém de Dienst moeten laten doen. Hoevele fouten zouden er nog geschieden, indien men voortging zoo als men begonnen was!
|
|