had beheerscht, haar bij. Zij bleef van den verlosser gewagen, die uit het Zuiden zou komen. In plaats dat de voorzegging tot moed stemde, verhoogde zij, van zulke lippen komende, den algemeenen weemoed. Te midden eener rouwdragende menigte, te midden der stomme wanhoop uit algemeene vrees geboren, te midden der in der haast gedolven graven, welke bij iederen regenslag of fellen windvlaag de lijken der geslachte overwonnenen prijs gaven, klonk de profetie als een bespotting of als het droombeeld van den waanzin.
En uit het Zuiden nog wel werd de Verlosser voorspeld!
‘Och, Ellen was simpel geworden; reken haar dus de zotte praat niet aan, al ergert, al kwetst u die ook,’ zoo riepen de bewoners van het visschersdorp aan zee, Brixcumley, even als de pachters in den omtrek van Newton-Abbot en Chadley of de burgers van Exeter, de hoofdplaats van Devonshire, elkander toe. Nog van morgen hadden ze 't gedaan, toen ze de oude Ellen op haar kruk zagen voorbij hinken, en van deze de gebruikelijke belofte hoorden: ‘de verlosser komt!’ en ditmaal hadden er eenigen de opmerking aan toegevoegd: ‘'t is toch vreemd dat ze altijd naar zee trekt als 't Zuidenwind is. Hoe weet het arme schepsel dat zoo precies?’
Heel in de vroegte was ze van daag van huis gegaan en toen blies de wind nog uit het Oosten! De gang was voor haar een dag arbeids en werd altoos langs denzelfden weg gedaan. Dezen morgen evenwel was ze even buiten Newton-Abbot een ander pad gevolgd. Dat had haar over een akker gebracht, welke door allen geschuwd